blog | werkgroep caraïbische letteren

Kregen de slaven loon?

door Piet Emmer

Weer heb ik mij het ongenoegen van de initiatiefnemer van deze website op de hals gehaald met mijn bijdrage over de beloning van de slaven ten tijde van de plantageslavernij. Volgens Van Kempen dien ik uitdelingen in natura geen “loon“ te noemen. Zou hij dat ook tegen de Belastingdienst willen zeggen? Die dienst eist immers van de personeelsleden van een restaurant dat zij de gebruikelijke gezamenlijk maaltijd voor de zaak opengaat in geld omrekenen en de uitkomst daarvan in hun aangifte als loon opvoeren.

kashu (di) Surnam [?], cashewboom Curaçao – foto Aart G. Broek

Hetzelfde geldt voor het gebruik van een auto van de zaak. Het is Van Kempen blijkbaar ontgaan dat in een aantal beroepen een deel van het loon in natura wordt uitgekeerd. Zo ontvangen beroepsmilitairen hun maaltijden, medische verzorging en hun slaapplaats als onderdeel van hun wedde en kunnen piloten, cabinepersoneel en spoorwegemployés met hun gezin zonder te betalen een aantal reizen maken als onderdeel van hun beloning.
Vooral op het platteland waren vroeger transacties in alleen maar geld zeldzaam. Pachtboeren betaalden de pacht in natura, zowel met landbouwproducten als met een aantal weken werk voor hun pachtheer. Dagloners kregen weliswaar een laag loon in geld, maar dat werd aangevuld met loon in natura zoals huisvesting, turf, vlees, en ander voedsel. Dat een woordenboek daar anders over denkt, lijkt me geen professioneel argument.    

Overigens heeft Van Kempen gelijk dat de slaven naast het uitgedeelde voedsel ook voedsel aten uit eigen moestuinen (net als de landarbeiders in ons land) en vlees van eigen geiten en kippen. Was dat noodzakelijk zoals Van Kempen met grote stelligheid beweert? Daarvoor verstrekt hij helaas geen enkel bewijs en bij anderen zou hij zo’n redenatie ”gemakzuchtig “ noemen.

kabritu / geiten – foto Aart G. Broek

Gelukkig weten we precies hoeveel calorieën het van plantagewege verstrekte voedselpakket van de plantage Catharina Sophia in de negentiende eeuw bevatte: 2,528. Dat is in 1847 uitgerekend door de Utrechtse professor G.J. Mulder in opdracht van de koloniale overheid in Suriname. Op dit ogenblik wordt het dagelijks aantal benodigde calorieën voor een volwassen man op 2.500 berekend, voor een vrouw iets lager. Van Kempen heeft dus ongelijk: het voedsel dat de slaven in hun moestuinen ( “kostgrondjes “) zelf teelden en het wild, dat ze – met een van de plantageleiding geleend geweer – schoten, hadden ze niet nodig om dagelijks voldoende calorieën binnen te krijgen. Het zelf geteelde voedsel vormde wel een vitaminerijke aanvulling op het uitgedeelde, geconserveerde plantagevoedsel met heel veel koolhydraten, geïmporteerd uit Nederland en Noord-Amerika.
Dat de slaven geen gebrek aan voedsel hadden, blijkt wel uit het feit dat velen een deel van het plantagevoedsel en een deel van hun zelf geteelde voedsel en vetgemest kleinvee verkochten op de wekelijkse slavenmarkt en daardoor soms aanzienlijke sommen gelds opzij konden leggen. Alleen al dat feit bewijst dat de bewering van Van Kempen dat de voedseluitdelingen “minimaal noodzakelijk “ waren om de slaven niet te laten doodgaan, onzinnig is. Het aantal calorieën van het slavenvoedsel stak zelfs gunstig af tegen het aantal, dat de gemiddelde Afrikaan of het Nederlandse proletariaat consumeerde. Geen wonder dat de opgegraven skeletten van slaven in de Caribische plantagekolonies meestal langer zijn dan de skeletten van slaven in Afrika.

Suzanne Perlman, Wasdag, met drie generaties; Curaçao, 1941.

En de uitgedeelde kleding? Ook dat was onderdeel van het loon en ook dat is vandaag de dag niet anders. Als de werknemers van confectiebedrijven de daar gemaakte kleding cadeau krijgen of tegen een gereduceerde prijs kunnen kopen, ziet de belastingdienst dat als onderdeel van hun loon. Overigens waren de stoffen, die de slaven eens per halfjaar kregen uitgereikt, niet goedkoop, want ze waren helemaal uit India (katoen) of uit Silezië en Westfalen (linnen) geïmporteerd. De goedkopere wollen kleding uit Nederland was te warm voor het tropische klimaat.

Anders dan de werknemers en dagloners in Nederland hadden de slaven geen last van tegenvallende bedrijfsresultaten, hongersnoden, oorlogshandelingen, kostenstijgingen of economische crises. Elk jaar waren de uitdelingen precies hetzelfde of de plantage nu winst of verlies maakte en of de geïmporteerde textiel en het ingevoerde voedsel nu duurder waren geworden of niet. Natuurlijk waren er wel boekhouders, die de plantagedirecteuren aanspoorden in magere jaren op de voedsel- en textieluitdelingen te beknibbelen. Dat gebeurde niet, want de slaven zagen onmiddellijk dat de uitgedeelde etenswaren en textiel van mindere kwaliteit waren en dan bestond het gevaar van protesten, werkweigering en zelfs opstanden. Niet doen dus, hoezeer de kosten van het slavenloon in natura in sommige jaren de verliezen ook deden oplopen. Bovendien was het de plantageleiding geraden strikt de hand te houden aan de regelmaat, waarmee het voedsel, de textiel en de gebruiksvoorwerpen werden uitgedeeld.  

Slaventransport in Afrika naar een schets van David Livingstone, gravure uit Horace Waller: The last journals of David Livingstone in Central Africa, from 1865 to his death, London, 1874.

Overigens is er in het commentaar van Van Kempen toch een observatie, waar ik het wel mee eens ben. De textieluitdelingen aan de slaven waren bedoeld om het Europese schaamtegevoel te voorkomen, niet het Afrikaanse. Dat werd al duidelijk bij het inschepen van de slavinnen na aankoop op de Westkust van Afrika. In de loop der tijd boden de Afrikanen steeds meer vrouwen en kinderen te koop aan en in toenemende mate kwamen die uitgehongerd, dorstig en … poedelnaakt aan boord. De Afrikaanse roversbenden en slavenhandelaren hadden de slaven al voor of tijdens de maandenlange voetmars naar de kust letterlijk van alles beroofd, zelfs van hun lendendoeken. In Europa liepen de vrouwen niet naakt en daarom deelden de kapiteins soms een aantal overgeschoten rollen textiel ( “paantjes “) uit hun handelsvoorraad uit zodat de vrouwelijke slaven tenminste hun schamelheid konden bedekken.

Hoewel de meeste slaven “voor hun gedwongen arbeid ….geen koperen cent” kregen zoals Van Kempen schrijft, hadden sommige tijdens de slavernij een hoger inkomen in natura dan na de afschaffing in geld zoals kinderen, zieken, invaliden, ouden van dagen en gehandicapten. Geld zegt niet alles.  

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter