Kraaienmars
Een oud gezegde over iemand die overleden is: ‘Hij heeft de kraaienmars geblazen.’ De Grieken zeiden als ze iemand de dood toewensten: ‘loop naar de raven’, of ‘laten de raven je lijk verteren.’ Raven/kraaien worden geassocieerd met de dood. Karin Anema onderzoekt in haar boek Kraaienmars hoe mensen in verschillende culturen met de dood omgaan.
Het ene moment verwondert ze zich ver weg, dan weer dichtbij. Tegelijkertijd weet ze de gesloten uitvaartbranche bloot te leggen. Met spannende paradoxen tussen intens verdriet, conflicten, humor en schoonheid. Zij gaat telkens weer op zoek naar het verhaal achter wat ze waarneemt. Ze bespreekt de kleurrijke afscheidswereld van onder anderen: Nederlanders, Ghanezen, Afro-Surinamers, Mexicanen, Sinti en Hindoestanen en gaat langs het werk van onder meer een grafdelver, een schouwarts, een balsemer en een Oscar-winnende filmmaker. Persoonlijke ervaringen weeft ze er soepel doorheen. Ze bespreekt het taboe rondom de dood en ze laat op een sierlijke manier de complexe zielenroerselen zien die het sterven wereldwijd teweegbrengt.
Ze maakte ooit een reis door Suriname en schreef het boek De groeten aan de koningin. In dit boek schrijft zij over de ziekte en genezing van haar zoon Ischa. Hij leed volgens de artsen aan de ziekte van Perthes, waarbij de heupkop langzaam afsterft. ‘Mijn zoon had een botziekte die niet met westerse geneeskunde te behandelen was. In Suriname legde de marronmedicijnman Pake (marron: afstammeling van gevluchte plantageslaven – red.) kruidencompressen bij hem aan, waarna mijn zoon zonder rolstoel naar huis kon terugkeren. Nadat in het VPRO-televisieprogramma Boeken dit verhaal aan de orde kwam tijdens het interview naar aanleiding van mijn boek De groeten aan de koningin. Reis door Suriname, volgde een stroom van reacties. Ze kwamen vooral van patiënten die er al hun geld voor over hadden om ook naar Suriname te gaan.’ [Jagen op geneeskracht uit het oerwoud door Karin Anema. © OnzeWereld Media september 2007]

Kraaienmars bestaat uit 29 hoofdstukken. De hoofdstukken 8 (Kiran schippert tussen tradities) en 25 (Pur’ blaka) gaan over hoe Hindoestanen en Afro-Surinamers afscheid nemen van hun overledene. In hoofdstuk 8 beschrijft Anema een overlijdensritueel bij de Surinaamse Hindoes in Nederland wat op zich een meerwaarde is, doordat dit nooit eerder zo helder in eenvoudige taal is beschreven.
‘De familie, ongeveer 25 mannen en vrouwen, is in het wit gekleed. Sommige mannen dragen een wit overhemd op een lichte broek, anderen een witte tuniek boven een wijde, witte broek. Vrouwen hebben een witte hoofddoek omgeknoopt. Wit is rein, zuiver en licht. Het hoofd van de oudste zoon is, zoals het hoort, kaalgeschoren. Op de kist staat de dholki-trommel van de overledene, die muzikaal begeleider was van een legendarische zanger. Gemoedelijk praat de familie bij de kist, die omringd is door bloemenpracht. Kiran ontzorgt zijn klanten door een winkelier in te huren die de spullen voor een vuurdienst meebrengt. Anders moeten mensen soms van winkel naar winkel voor verse ingrediënten, doordat bijvoorbeeld de geïmporteerde en ingevroren mangobladeren bruin blijken te zijn. Tot de spullen behoren ook een kleed, twee dekens en een lage tafel. Kiran stelt me voor aan de hulp-pandit, de eigenaar van de vuurdienst-winkel in Den Haag. Deze heeft alles op een tafeltje uitgestald. Hij legt me uit dat er zes vakjes zijn op een soort zandbord, met in ieder vakje een ghee-kaars, die de haltes op de weg tussen het sterfbed en de crematieoven symboliseren. Belangrijk is dat de ziel niet bij zo’n halte uitstapt, niet blijft hangen, zoals bij de buitendeur van zijn huis of die van het ziekenhuis, of op een kruispunt, of bij de deur van het crematorium. De ziel moet méé. De botten mogen weg, de ziel kan niet branden. Op het tafeltje staan bovendien schaaltjes met vruchten van de boom, zoals appel en guave en vruchten van de aarde. Er is melk. Er zijn rijstballetjes. Een potje honing. En witte bloemen. Uitsluitend natuurlijke producten, benadrukt hij.
De pandit, in het wit gekleed, komt binnen met een boekje in de hand. In kleermakerszit gaat hij bij de lage tafel met kaarsen zitten, de twee oudste zonen trekken hun schoenen uit en nemen tegenover hem plaats, zittend op hun knieën en met de handen tegen elkaar gedrukt voor zich. De pandit reciteert in het Sanskriet. Monotoon, repeterend. Svaha hoor ik een aantal keren en ‘papa’. Af en toe onderbreekt hij zichzelf om de zonen een aanwijzing te geven, zoals ‘drie keer een rondje draaien om de kaars’. Er volgt een kort lied. In wezen doen de zonen zelf de ceremonie door de aanwijzingen van de pandit op te volgen. Met een knipgebaar vraagt de pandit aan de familie in de aula een paar muntjes, die geruisloos worden ingezameld. Nu vullen de zonen, een voor een, een mangoblad met een rijstballetje en een bloem en leggen die in de vakjes. De rijstballetjes, die symbool staan voor water, vuur, aarde en lucht, dekken ze af met schapenwol – de wol is de ‘jas’ die de ziel meekrijgt om het niet koud te krijgen. Doel van de vuurdienst is om de ziel symbolisch te verzorgen. Terwijl de pandit blijft reciteren, kijkt hij tersluiks op zijn mobiel die onder het tafeltje ligt. Opnieuw geeft hij een aanwijzing: in water zetten. Nu in honing zetten. Steek de zes ghee-kaarsen aan. Leg het fruit, als saté geregen aan stokjes, tussen de kaarsen. Het komt huiselijk, sereen en ingetogen over. Het doet mij denken aan het zorgvuldig bereiden van een maaltijd onder leiding van een chef-kok. Dan besluit de pandit met: ‘Nu alle deuren bedekt zijn, is hij verlost. Nu kunnen jullie naar papa toe.’
Anema beschrijft in hoofdstuk 25 een pur’ blaka die zij bij de Caraib inheemsen in Galibi heeft meegemaakt. De pur’ blaka – dat letterlijk ‘het zwart weghalen’ betekent – duurde een etmaal. Ze maakte de reis vanuit Albina in een korjaal over de Marowijnerivier naar Galibi. Er kwamen gasten uit alle buurdorpen van de Surinaamse en de Franse kant van de Marowijnerivier naar het rouwopheffingsfeest. Een pur’ blaka is een sociaal hoogtepunt. ‘De medicijnmannen openden het feest met het zingen van liederen. In het midden van de ruimte was een kring van kaarsen aangestoken. De zeven dochters van de verdronken vader dansten eromheen, terwijl ze een met pitjes gevulde kalebas heen en weer schudden om geesten op te roepen. De weduwe verscheen in een jurk, bezet met loshangende witte draden en kwastjes en pompoentjes in rood, geel, groen, zwart en blauw. Een regenboog-jurk. In de pauzes veegden de dansende vrouwen het zweet van elkaars bovenrug en waaiden zich met een hoofddoek koelte toe. De kapitein van het dorp hield een toespraak en gaf de jongemannen de boodschap mee tijdens het feest een vrouw te zoeken. Zeven trommelaars en een fluitist verschenen. Ze droegen poncho’s die net als de jurken versierd waren met kwastjes en pompoentjes. Ze hieven de eerste liederen aan. In een mum van tijd dansten en zongen de gasten, in vier rijen dik, pal voor de trommelaars. Rond middernacht steeg een kreet op uit de dansende vrouwen. De dochters huilden doordringend en aanstekelijk.’
De muziek werd wilder en opzwepender. Gasten dansten, stampten, de nekken op en neer bewegend met voorovergebogen lijf, een fanatieke blik in de ogen. Op een steenworp afstand begon de karawasi. Bijna onmerkbaar was de rondedans begonnen, de zeven dochters liepen rondom een kring van kaarsen, terwijl ze de stok waar de karawasi, een ratel, aan vastzat op de grond stampten en liederen zongen.
‘De teksten waren dromerige herinneringen over hoe Jankie en zijn vrouw hier als tieners samen dansten. ‘Waar ga je naartoe? Waar zal je over twee jaar zijn? Bij een andere man? Ik ga mijn weg, jij de jouwe.’ Met het rouwfeest wilden ze hun sociale leven herstellen. De karawasidans was afgelopen, maar de robuuste sambura-dans ging door. De muzikanten waren één geworden met hun instrumenten, ze drukten de trommels aan hun borst, de fluitist streelde zijn fluit. Kom! Kom dansen! De drums sloegen de nacht bij elkaar.’
Karin Anema, Kraaienmars. De dood in verschillende culturen. Uitgeverij SCRIPTUM. 2024. ISBN 978 94 6319 303 0.
Alles gaat voorbij en alles blijft Maar ons lot is voorbijgaan Voorbijgaan en wegen maken Wegen over zee. Reiziger, je sporen zijn de weg, en niets meer; reiziger, er is geen weg, je loopt en maakt de weg. Je loopt en maakt de weg, en als je achteruit kijkt zie je het pad dat je nooit meer opnieuw zult betreden. Reiziger, er is geen weg, slechts schuimsporen op de zee
Antonio Machado (1875–1939), schrijver en dichter
[De Ware Tijd Literair, 13 december 2024]