Kevin Headley – Juf Jenny
Hij kijkt in haar bruine ogen. Daarna naar haar rode volle lippen. Hoe die bewegen wanneer ze praat. Daarna weer in haar ogen. Haar neusvleugels bewegen lichtjes als ze na enkele zinnen even ademhaalt. Ze gaat daarna flink door met praten.
Terwijl ze praat versterkt ze haar uitleg met haar armbewegingen. Hij probeert niet naar haar deels zichtbare borstpartij, door een opengesprongen knoop van het donkerblauwe blouse, te kijken. Maar als hij merkt dat haar ogen gaan naar het schrift dat voor haar ligt piept hij. Niet lang, want ze mag het niet merken. Haar opgestoken zwarte haar complementeert d’r ovale bruine gezicht dat afgemaakt is met een aantal sproeten, net suikermuisjes op een eiercake. Haar wenkbrauwen heeft ze keurig geëpileerd. Ze heeft twee oorgaten in beide oren, waarin gouden knopjes zitten. Zal hij een kans wagen? Het proberen? Niet geschoten is altijd mis. Maar het zal gênant worden als ze weigert. Hij gaat het toch proberen. Zodra de kans zich voordoet. Langzaam lossen zijn gedachten zich op als een vitamine C-bruistablet, terwijl hij haar stem steeds duidelijker hoort.
‘Marvin kan de klas soms aan de gang brengen met zijn grappen,’ zegt ze. ‘Maar hij luistert wel wanneer ik hem vraag om het even wat rustiger aan te doen. Ik merk dat hij echt een interesse heeft in tekenen en geschiedenis. U kunt dit stimuleren door geschiedenisboeken voor hem te kopen en die samen met hem door te nemen. U kunt hem ook op tekenles zetten. Misschien dat hij wat doet met deze onderwerpen op latere leeftijd. Maar hij is een goede leerling en een aardige en beleefde jongeman. U mag trots op hem zijn.’
‘Blij dat te horen,’ zegt hij. ‘Ik probeer hem goed op te voeden. Hem te ondersteunen waar ik kan. Hem te begeleiden bij het maken van zijn huiswerk. Hem te overhoren. Maar ook door gewoon goede gesprekken met hem te voeren. Ik probeer hem genoeg aandacht te geven.’
‘Goed dat u aandacht besteedt aan zijn ontwikkeling,’ zegt zij. ‘Veel vaders kunnen u als voorbeeld nemen.’
‘Het moet,’ zegt hij lachend. ‘Marvin heeft mij alleen, aangezien zijn moeder een jaar geleden overleed. Ik dacht dat hij in een diep dal zou vallen, maar gelukkig is mijn kleine man sterk.’
‘Sorry dat te horen,’ zegt zij. ‘Ik kan mij voorstellen dat het zwaar moet zijn om hem in uw eentje hem op te voeden.’
‘Heel eerlijk, sommige dagen is het best zwaar,’ zegt hij. ‘Dan zit ik ermee of ik het wel goed doe. Of ik wel genoeg doe. Of ik niet te veel bezig ben met mijn werk. Of ik niet meer tijd met hem moet doorbrengen. Maar het is altijd de moeite waard wanneer ik hem zie lachen. Wanneer ik zie dat hij blij is.’
‘Blij dat te horen,’ zegt ze en lacht, waardoor haar lippen krullen aan hun uiteinde.
‘Heeft u kinderen?’ vraagt hij.
‘Veel,’ zegt zij lachend. ‘Niet van mezelf, maar ik zie hen ook als mijn kinderen.’
Hij lacht ook en zegt: ‘Ze hebben geluk dat ze zo’n zorgzame en oogstrelende leerkracht hebben.’ Haar wangen worden rood.
‘Wilde u altijd leerkracht worden?’ vraagt hij.
‘Ik heb bewust ervoor gekozen om in het onderwijs te gaan en zo een bijdrage te leveren aan het vormen van onze toekomst,’ zegt ze. ‘We moesten eeuwen strijden voor onze plek in deze maatschappij. Strijden voor een gelijkwaardige behandeling. Helaas is de strijd nog steeds niet voorbij. We zijn vernederd, verstoten en soms zelfs verbrand. En dan omdat we gewoon vrij wilden zijn.’
‘Ja, de vrouw heeft moeten strijden voor haar positie in de maatschappij,’ zegt hij.
‘Ja, precies,’ zegt ze, ‘de vrouw.’
‘Ik vind het goed dat je jongens leert respectvol om te gaan met meisjes,’ zegt hij.
‘Je kan niet te vroeg beginnen,’ zegt ze. ‘We hebben een lange weg te gaan, maar we komen er wel.’
‘Met zo’n activist als jij zeker wel,’ zegt hij. ‘Als je ondersteuning nodig hebt, kan je mij altijd vragen. Ja, het klinkt gek, een man die hulp biedt, maar ik ben bereid.’
‘Ik apprecieer het,’ zegt ze. ‘Het moet beter in Suriname. We lopen sowieso achter op een heleboel zaken, maar de basiszaken moeten wel goed geregeld worden.’
‘Wilde je echt altijd onderwijzeres worden?’ vraagt hij nogmaals.
‘Als kind wilde ik altijd iets doen met vliegen,’ zegt ze. ‘Maar later besloot ik voor het onderwijs te gaan.’
‘Je kan altijd nog piloot worden,’ zegt hij.
‘Ja, piloot,’ zegt ze met een lach. ‘Na mijn vervolgstudie zie ik wel.’
‘U heeft een partner?’ vraagt hij.
‘Geen tijd daarvoor,’ zegt ze.
‘Bent u niet eenzaam?’ vraagt hij verder.
‘Helemaal niet,’ zegt ze. ‘Wel aparte vragen om te stellen aan de leerkracht van uw kind.’
‘Sorry, zo bedoelde ik het niet,’ zegt hij. ‘Ik wilde vragen of u misschien een keer een drankje wilt doen. Gewoon op een terras, lekker ontspannen. Vrijblijvend.’
‘Ik denk niet dat het handig is dat ik met de ouder van een van mijn leerlingen afspreek,’ zegt ze. ‘Hoe interessant het aanbod wel is. Ik stel voor dat we het houden op Marvin zijn schoolprestaties.’
Hij lacht, knikt en zegt: ‘Ik zal u niet verder ophouden. Bedankt voor de informatie en de zorg waarmee u omgaat met uw leerlingen.’
‘Ik doe dat met alle plezier.’
‘Geloof ik.’
Ze staan beiden op, schudden elkaars hand en hij loopt weg. In de deuropening van de klas kijkt hij nog even om. Ze kijkt hem met een glimlach aan.
‘Als u toch behoefte hebt aan een drankje, koffie, fris of een biertje – ik denk wel dat u mij weet te vinden.’ Ze schudt lachend haar hoofd terwijl hij wegloopt. Een bries attendeert haar erop dat haar bovenste knoop los is. Ze zucht, maakt haar knoop dicht en loopt naar het schoolbord. Ze veegt haar naam die in koeienletters op het bord staat geschreven weg. De conciërge die op dat moment langsloopt kan het niet nalaten te kijken hoe haar heupen van links naar rechts bewegen terwijl ze aan het vegen is.
‘Ik heb u vaker toch gezegd dat het niet netjes is om te staren,’ zegt ze.
Hij schrikt en loopt snel weg. Ze loopt weer naar haar bureau. Daar neemt ze haar kladblok met aantekeningen en het klassenschrift van de tafel, doet die in haar rugtas. Ze maakt de deur van haar lokaal dicht en loopt het terrein van de school af naar de bushalte om een bus naar de stad te pakken. Van daaruit zal ze een bus naar Lelydorp nemen. Ze kijkt of er een bus in aantocht is. Nog geen enkele in zicht.
‘Psst, schatje, moet je een lift,’ roept een passerende automobilist haar toe. Met draaiende ogen loopt ze het bushokje binnen en gaat zitten. Met twintig ouders een gesprek voeren is geen malligheid, denkt ze bij zichzelf. Hoewel ze er meer had verwacht aangezien ze zevenentwintig leerlingen heeft in de klas. Ze haalt een fles water uit haar tas en neemt een slok. Er komt een bus aan. Ze stapt de bus in wanneer die voor het bushokje is gestopt. Ze betaalt de chauffeur. Terwijl ze naar achteren in de bus loopt kijkt de chauffeur in zijn achteruitkijkspiegel naar haar volle achterwerk.
‘Ogen op de weg,’ hoort hij in zijn hoofd en van schrik kijkt hij direct recht voor zich uit. Ze neemt plaats en de bus trekt op. In gedachten gaat ze weer terug naar het gesprek met de vader van Marvin terwijl de huizen aan de kant van de weg langs haar heen zoeven. Hij heeft haar overvallen met zijn uitnodiging. Eigenlijk wilde ze ja zeggen op zijn verzoek. Direct afspreken. Maar gelukkig heeft ze zichzelf kunnen beheersen. Ze weet niet of hij serieus is. Wilde hij niet gewoon iets snels en dan was hij klaar met haar. Maar hij is nu eenmaal een Surinaamse man. Ze zijn allemaal één pot nat, ontrouw en smeerlappen. Dadelijk stelt hij haar teleur. Of wilde hij haar echt leren kennen? Hij is wel serieus bezig met de opvoeding van Marvin. Hij komt ook aardig over. Maar kon zij zich wel openstellen voor hem? Zich helemaal geven aan hem? Maar wat als hij haar niks vindt? Wat als hij haar niet begrijpt? Straks vindt hij haar raar, vreemd, een gek. Maar ze voelt zich soms zo eenzaam. Alleen. Niet begrepen. In een hoek gedrukt. Kon ze hem vertrouwen? Een Surinaamse man. Kon ze hem wel toelaten? Haar muren laten zakken? Zou ze het wagen? Moet ze het wagen? Wat moet ze doen? Ze zucht. Ze probeert rustig te zitten. Ze friemelt steeds in haar stoel. Bij aankomst op Lelydorp is het al donker. Ze kijkt of er taxi’s zijn, maar helaas
is er geen enkele wagen binnen. Ze zal het stukje naar huis moeten lopen. Bij een donker gedeelte op de weg loopt ze snel door tot ze plots hoort: ‘Schatje, wat doe je hier alleen?’
Ze houdt haar rugtas stevig vast en loopt wat sneller door wanneer ze tegenover zich een groot gebouwde manspersoon uit de duisternis op de weg ziet komen. Hij gaat midden op de weg staan. Ze draait zich om wanneer ze een andere ietwat kortere man aan de andere kant van de weg ziet.
‘U moet niet zo laat alleen op straat lopen, dat is gevaarlijk,’ zegt deze haar. Zij antwoordt niet en probeert door te lopen. De groot gebouwde met een kaal hoofdblijft midden op de weg staan. Zij probeert om hem heen te lopen, maar hij gaat steeds voor haar staan.
‘We kunnen je naar huis begeleiden,’ zegt hij. ‘Gaat je wel wat kosten.’
‘Aardig van jullie, maar het hoeft niet,’ zegt zij.
‘Helaas kunnen we geen nee accepteren,’ zegt de andere man.
De groot gebouwde trekt zijn schouders op en glimlacht.
Ze probeert langs hem te lopen, maar hij grijpt haar rechterarm vast.
‘Laat me gewoon gaan.’
‘Pas wanneer je betaald hebt,’ zegt de andere die net achter haar is komen staan. ‘Het kan ook in natura.’
‘Als jullie weten wat goed voor jullie is laten jullie mij door.’
De andere grijpt haar van achteren bij haar heupen vast.
‘Lekkere heupen,’ zegt hij.
‘Stil,’ commandeert ze. De wind stopt met waaien en het lijkt alsof alle geluid wegvalt.
De ene kijkt de andere aan.
‘Ik waarschuwde jullie, maar jullie gingen door,’ zegt ze. ‘Ik heb een goede avond, ik wilde jullie een kans geven, jullie moesten me gewoon met rust laten. Maar nee. Waarom luisteren sommigen van jullie zo moeilijk?’
‘Jij,’ zegt ze terwijl ze zich wegrukt uit zijn handen. ‘Weg!’ De man wordt door donkere handen die uit de duisternis komen vastgegrepen. De armen trekken hem naar achteren de duisternis in. Hij heeft niet eens de tijd om te schreeuwen. De andere heeft haar heupen losgelaten en wil wegrennen, maar bevriest tijdens zijn vlucht wanneer ze ‘Stop!’ roept. ‘Tranga ede, hard hoofd,’ zegt ze.
Hij valt op de grond en probeert naar achteren te kruipen om weg te komen. ‘San na a didibri dis, wat voor duivel is dit,’ schreeuwt hij. Ze loopt naar hem toe.
‘Sorry, lib mi, laat me, ik zal niks zeggen. We bedoelden het niet zo. Lib mi, laat me alsjeblieft.’
Terwijl ze voor hem gaat staan kijkt ze recht in zijn ogen. Zonder een moment van twijfelen zegt ze: ‘Rot op.’
Hij wordt ook in de duisternis getrokken door de kleine donkere handen. Net als zijn maat. Wanneer hij helemaal opgeslokt is door de zwarte massa hoort ze de wind langzaam weer waaien. Ze is de enige persoon op de weg. Ze trekt haar tas stevig tegen zich aan en loopt verder naar huis. Thuis aangekomen trekt ze haar blouse en jeans uit. Ze loopt in haar bh en slip naar de woonkamer en gaat zitten in haar recliner.
‘Ze moesten mijn dag bijna verpesten. Straks hoor je weer dat we het zelf zoeken. Wat we dragen. Waar we naartoe gaan. Hoe we praten. Hoe we doen. Wij zoeken het altijd zelf. We moeten gewoon met respect behandeld worden. Men moet ophouden om ons te zien als een lustobject of als zwak en teder. We zijn veel meer dan dat. We willen behandeld worden met respect. We willen gekoesterd worden. Vertroeteld. Maar wanneer wij dat toestaan. Op onze voorwaarden. Daarom kan je niet vroeg genoeg beginnen om hun te leren hoe met een vrouw om te gaan. Hoe een vrouw te behandelen. Want als dat niet gebeurt denken ze als ze volwassen zijn geworden dat we speeltjes voor hen zijn en dat we geen rechten hebben.’
Ze scrolt in haar mobiel door de nummers van de ouders van haar leerlingen en stopt bij ‘vader Marvin’. Ze gaat ze niet kunnen veranderen. Die ongemanierde, respectloze, schaamteloze rotzakken. Maar misschien zijn ze niet allemaal zo. Misschien zijn er een paar goeie tussen. Ze gaat een risico moeten nemen. Anders komt ze er niet achter. Kijken waar het naartoe gaat. Hopen dat het wat wordt. En al wordt het niets, ze heeft het tenminste geprobeerd. Hopelijk stelt hij niet teleur. Ze slikt en probeert haar adem te controleren. Langzaam in‑ en uitademen. In en uit. Ze belt het nummer en zegt: ‘Hoi, met Jenny. Ja, juf Jenny. Bel ik gelegen? Ja, fijn. Ik heb erover nagedacht, ja, best snel. Maar heb ik wel interesse in een drankje. Dit weekend goed?’
[eerder verschenen in Tirade, jrg. 65, nr. 484, juni 2021, pp. 41-46.]