blog | werkgroep caraïbische letteren

Ketens en banden

door Hilde Neus

De titel van het prachtig uitgegeven boek Ketens en banden, zowel voor op de koffietafel als ter informatieverschaffing, is bijzonder goed gekozen. Eveline Sint Nicolaas, de auteur, beschouwt de slavernij (ketens) maar ook de verhouding met de voormalige kolonisator (banden). Het boek beslaat een lange periode, van de zoektocht naar de nieuwe wereld met de komst van Columbus, die vruchten afwierp tot buiten Suriname (zoals Brazilië waar vanaf 1621 op gevaren werd), tot aan de onafhankelijkheid.

Protestmars voor landrechten door inheemse Arowakken en Cariben, december 1976. Foto: Cary Markerink.

 

Het voorwoord is geschreven door Karin Amatmoekrim, bekend van diverse aan Suriname gerelateerde romans. Het is typisch dat zij het heeft over plantershuizen met houten gevels in opgetogen wit. Zo is het nu, en zo is het allang. Maar het was niet altijd zo. Dat blijkt wel uit een van de spreads aan het begin van het boek. Hier is de Waterkant afgebeeld met daaraan grijze huizen. Het diorama is vervaardigd door Gerrit Schouten (1837), zoon van zwarte moeder witte vader, een mulat die als eerste Surinaamse kunstenaar wordt gezien. En dit schetst meteen het belang van dit boek. Veel vastgeroeste ideeën die plakken in de Surinaamse hoofden, kunnen via objecten worden bijgesteld. Dit boek is gemaakt in aanloop naar een grote tentoonstelling van het Rijksmuseum die in 2020 daar te zien zal zijn; een expositie over de slavernij.

 

De Waterkant van Paramaribo 1820. Diorama van Gerrit Schouten. (Rijksmuseum Amsterdam)

Het bestuderen van diorama’s, schilderijen, voorwerpen en foto’s als museale objecten, maar ook in hun context van plaats en tijd, kan mythes over de historie bijstellen. Materiële geschiedenis is dan ook erg belangrijk om aan de hand van objecten de algemene historie te kunnen nuanceren. Het boek geeft een min of meer chronologisch overzicht van de Surinaamse geschiedenis, maar behandelt deze in thematische hoofdstukken, waarvan het onderwerp is gerelateerd aan koloniale voorwerpen uit de collectie van het Rijksmuseum. Omdat dit instituut (naast bv. het Tropenmuseum – KIT) een grote hoeveelheid objecten in de koloniale tijd heeft kunnen verzamelen, kan er ook aan de hand hiervan een coherent doorlopend verhaal worden opgebouwd. Daarnaast zijn ook belangrijke voorwerpen gerelateerd aan Suriname uit andere collecties wereldwijd in het boek afgebeeld. Middels de voorwerpen bouwt Sint Nicolaas haar verhaal op, geeft de grote lijnen en brengt tegelijkertijd nuances aan in de geschiedenis, door bepaalde onderwerpen te accentueren en uit te diepen.

Zo is ingezoomd op de beginperiode in de West, vooral de aanloop naar de occupatie van Suriname toe. In ‘Zij willen dat wij hun land verlaten’, is ingegaan op de overname van Suriname door de Zeeuwen. In ‘Verzet op suikerplantage Palmeneribo’ zijn aan de hand van archiefstukken de perikelen van de opstandige slaven gevolgd, in die zin dat de stemmen van de gevangenen, via de verhoren in Fort Zeelandia, in de processtukken zijn opgetekend en zo kunnen worden gehoord. Hier gaat de auteur wel ver in de aanname dat de mensen die de opstand beraamden, ook zijn afgebeeld op het schilderij van Dirk Valkenburg (de maker is abusievelijk vermeld als Jonas Witsen). Dit is overigens een ongelofelijk belangrijk schilderij, omdat hierop het vroegste – in naturalistische stijl vervaardigde – groepsportret (1707-8) is afgebeeld: een grote danspartij op een van de plantages. Dit schilderij bevindt zich overigens in het Statens Museum for Kunst in Kopenhagen.

 

Dirk Valkenburg – slavendans tijdens een ceremonie (1706-1708). Statens Museum Kopenhagen.

De vervaardigers van de voorwerpen worden ook breder besproken. Zo zien we bijvoorbeeld de eerdergenoemde Dirk Valkenburg langskomen, een schilder die in opdracht van Jonas Witsen uit Amsterdam in Suriname voorstellingen van zijn plantages maakte, zoals Palmeneribo (1707). Soms wordt dan een lijntje gemist, want eerder in het boek bespreekt de auteur kort het werk van Maria Sybilla Merian, die enkele jaren voor Valkenburg in Suriname was om rupsen en vlinders op de door hen gegeten planten te schetsen. Zij was bekend met de Amsterdamse burgemeester Nicolaas Witsen, en werd in zijn rariteitenkabinet geconfronteerd met een morpho, de bekende blauwe vlinder, die haar inspireerde om de reis naar Suriname te ondernemen. Neef Jonas, eigenaar van diverse plantages in Suriname, droeg bij aan de verzameling van allerlei rariteiten in het burgemeestershuis. Zo was de kunstenaar Merian via de elitefamilie Witsen verbonden met de kunstenaar Dirk Valkenburg.

Veel van de afbeeldingen laten kaarten zien, die bij nadere bestudering ook een heel verhaal vertellen. In het hoofdstuk ‘Geweld op zijde’ is dieper ingegaan op de kaart van Alexandre de Laveaux, afgedrukt op zijden stof, die heel bijzonder is omdat er twee versies van zijn. Een is uit 1737 en de andere is een bijgewerkte versie uit ongeveer 1770. Het verschil is het grote aantal plantages dat in de Commewijnerivier is aangelegd na de bouw van het Fort Nieuw Amsterdam, dat werd opgeleverd in 1745. Vanwege de bijgevoegde legenda kan ook worden getraceerd wie de eigenaren waren. Daarnaast is op de kaart in minuscuul detail de strijd van de marrons tegen het gouvernementsleger afgebeeld. Als je niet goed kijkt, lijkt de invulling op oerwoud, maar bij uitvergroting blijken het de strijders die in formatie tegenover elkaar staan gepositioneerd, met honden die de marrons aanvallen, en brandende hutten. Afgezet tegen contemporaine archieven is het verhaal te reconstrueren, en komen er namen naar boven: van soldaten én marrons. Dit is verdieping van een stuk geschiedenis.

In ‘koffie, katoen en crisis’ is de periode van 1770 tot 1800 geregistreerd waarin de Amsterdamse beurscrash en de desastreuze gevolgen voor Suriname zijn toegelicht. In het boek zijn vele afbeeldingen opgenomen van plantages. Naast de tekeningen van de tot slaaf gemaakten, is er ontwikkeling te detecteren in de wijze waarop de slavenwoningen door de tijd heen werden opgezet, maar ook de diverse industriële bouwwerken zoals watermolens, en de lay-out, ligging en grootte van de verschillende plantages. Het hoofdstuk ‘Paramaribo, hart van koloniaal Suriname’ schetst het stedelijk leven van de verschillende bevolkingsgroepen, waaruit duidelijk blijkt hoe de groep van vrije mulatten groeit in de achttiende eeuw en deze aan invloed wint. Een mooi voorbeeld hiervan zijn drie miniportretten van jonge gekleurde meisjes, die in medaillon op porselein zijn geschilderd. Het is mogelijk dat deze kleine afbeeldingen naar Nederland werden gezonden om als ‘foto’ te dienen als lokaas voor eventuele mogelijke huwelijkspartners.

De periode van de fotografie deed ook haar intrede in Suriname en het oudste portret is de foto hierboven uit 1846 van Maria Louisa de Hart en Johannes Ellis, beiden behorende tot de gekleurde elite. Hun zoon, geboren in datzelfde jaar, werd later de eerste (en enige) minister in Nederland ooit in Suriname geboren. Emancipatie, immigratie en Anton de Kom komen aan bod in aparte hoofdstukken. En aan het einde is er natuurlijk aandacht voor de onafhankelijkheid. De auteur zoomt in korte intermezzo’s tussen de hoofdstukken in op een specifiek kunstwerk, waarvan het achtergrondverhaal gesitueerd is in Nederland. Zo is in intermezzo 3 een brief uit 1688 opgenomen waarin wordt verhaald van een groep indianen die naar Nederland waren afgereisd en waarin vader Hiricay zijn zoon op wilde laten leiden, ‘zodat hij bij terugkomst de thuisblijvers kon onderwijzen.’

Het knappe van dit boek is dat Sint Nicolaas het bredere geschiedenisverhaal van Suriname vertelt, maar tegelijkertijd aandacht besteed aan stukken geschiedenis die tot nu toe onderbelicht waren. Het onderzoek naar objecten brengt de auteur op andere paden, en die volgt ze, zodat er ook in de diepte wordt gegaan. We kunnen dit vergelijken met het zoeken naar een mineraal; je kunt over een grote afstand de grondlaag afschrapen en je zult mooie dingen vinden. Maar als je op een beperkte plek in de diepte gaat graven, kan je het geluk hebben dat je op een edelsteen stuit.

Eveline Sint Nicolaas, Ketens en banden. Suriname en Nederland sinds 1600. 2018. Uitgeverij Van Tilt/ Rijksmuseum. ISBN 978 94 6004 349 9. [Uitgegeven in de serie ‘Geschiedenis van het Rijksmuseum’, waarin gedeeld verleden van Indonesië, Japan, China, India, Sri Lanka, Zuid-Afrika en Ghana is opgenomen].

 

 

Van de redactie van dWTL
Op deze Literaire Pagina zijn twee geschiedenisboeken besproken. Het ene is een ouder boek (oorspronkelijke uitgave 1993) dat al diverse drukken heeft beleefd, met aanvullingen en herzieningen (klik hier). Dit blijft een belangrijk overzicht van de Surinaamse historie, en het zou goed zijn als het breed over de middelbare scholen wordt verspreid. Het is een basisboek voor het onderwijs, en leerlingen zullen deze aantrekkelijke uitgave zeker met plezier raadplegen.
Onlangs is verschenen een groot boek van het Rijksmuseum, dat op luxe wijze is uitgevoerd; een lust voor het oog. In dit boek is ook de algemene rode draad van de Surinaamse geschiedenis gevolgd, maar er zijn verhelderende uitstapjes naar onderwerpen (gekoppeld aan voorwerpen) die tot nu toe nog niet zo breed waren beschreven.
Leuk is dat Egger in zijn stuk spreekt over het feit dat er al een grondenrechtenmars werd gelopen van Albina naar de stad door marrons en inheemsen in 1976. Daarvan staan diverse foto’s en een grote spread van in het boek van St. Nicolaas. Zo vullen de boeken elkaar aan. En laten we wel wezen: de geschiedenis van Suriname is zo complex en veelomvattend, een volledig boek dat alles vertelt, zal nog lang op zich laten wachten.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter