blog | werkgroep caraïbische letteren

Ken Mangroelal – Watapana

Ik moet het eens hebben gevoeld mijn broze wortels eerst tastend dan van lieverlee diep gravend in de spaarzame vruchtbare aarde uitgezet tussen het vulkanisch gesteente van dit eiland. En met dezelfde levensdrang als de Watapana trotseerde ik de weerbarstige bodem om mij te verheffen en diep te buigen voor de goddelijke wind. En evenals het dorre landschap dat telkens om regen, het vochtige mana, smeekt, kijk ik op naar de hemellucht op hoop van zegen voor dit dorstige bestaan.

Aruba. Foto © Michiel van Kempen

 

Onder de kroezige haardos van de Watapana, gestroomlijnd door de halsstarrige passaatwind, zoek ik in haar schamele koelte met de rug tegen haar grillige stam geleund hoeveel voorouderlijke omzwervingen (gewild en gedwongen) er nodig waren om mij uiteindelijk hier neer te planten en mijn geboorteschrei op de vleugels van de wind over de vlakte uit te strekken.

Niet om onder deze boom de boodschap van een nieuw te stichten geloof te ontvangen, maar mogelijk de ingeving van iets boeiends of interessants. Tot mijn verbazing kondigden de eerste regels van een gedicht zich aan in de landstaal, een taal die ik slechts gebruik in de dagelijkse omgang met mijn medemens. Het gedicht schreef zichzelf en toen het was uitgeschreven, trachtte ik het in mijn hoofd te prenten, bang dat ik het niet meer zou weten als ik mij huiswaarts begaf om het te noteren.

Er waren volkeren in het antieke verleden die het schrift wantrouwden. Iets eenmaal aan het papier toevertrouwd was dat uitleveren aan de vergetelheid. Die waarschuwing heb ik voor het eerst op die dag serieus genomen. Maar ik zou het moeten opschrijven wilde ik dat met anderen kunnen delen. Oraal overdragen was een mogelijkheid. Een mogelijkheid die voor vele volkeren de enige wijze is. Maar ik ben opgegroeid met de traditie van de schriftelijke overdracht, hoewel de romantiek van de orale mij niet ongemoeid laat.

Ik droeg het gedicht eerst voor aan de Watapana, toen aan de vlakte, de heuvels die ons omringden, de flora en fauna en uiteindelijk de onmetelijke zee. Dat was natuurlijk allemaal goed en wel, maar iets in taal vervat, vraagt om het oor van soortgenoten.

En zo kwam het dat ik vroeg in de morgen de boom weer opzocht met pen en papier. En ik hoopte dat zij mij zou bijstaan en verhoeden voor her- en verschrijvingen. Met het gekrijs van prikichis op de achtergrond en het opkomende daglicht en het suizen van de wind om mijn oren begon ik aan het optekenen van het lang gememoriseerde gedicht. Daar stond het dan ongeschonden in overdracht en toevertrouwd aan het eerst gewantrouwde papier:

Watapana

B’a prefera destino
Pa haya reis aki
Y crece den e aliento persistente
Di un biento di Pasaat

B’a laga
Straight
Bo corona
Birando nos mata
Mas particular

B’a duna e dibuhonan indjan nan color
Y nos paisahe su orguyo

Ma copia bo destino
Pa nace aki tambe

[Met dank aan R.H. Frank]

Watapana

Je verkoos het lot
hier wortel te schieten
en te groeien in de aanhoudende ademtocht
van een passaatwind.

Je hebt toegestaan
je kruin te laten stroomlijnen

En te worden tot onze meest
karakteristieke boom.

Je gaf kleur aan de Indiaanse tekeningen
en trots aan ons landschap.

Zoals jij verkoos ik het lot
ook hier geboren te worden.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter