blog | werkgroep caraïbische letteren

Ken Mangroelal – Mirjam

De winkelruimte om de hoek van de straat waarin hij woonde stond al een geruime tijd te huur. Drie bedrijven had hij in de loop der jaren zien komen en gaan. Eindelijk verdween het bordje te huur en een kringloopwinkel opende daar haar deuren. Al gauw werd de winkel plat gelopen door mensen die er wat kwamen kopen of brengen. Daar zag hij tot zijn vreugde de plek waar zijn niet-meer-gewenste boeken en spullen hun duurzame kringloopdans konden beginnen.

Albert Roessingh – In gesprek met de geesten

Op een dag droeg hij een doos met spullen binnen en legde dat neer op de plek waar de afgestane goederen zich ophoopten. Daarna maakte hij in opgewekte stemming een rondje door de winkel tot hij halt hield schuin tegenover de kast met cd’s. Een verkoopster stond daarvoor met cd’s in haar hand. Hij keek naar haar hoe zij zoekend – zij ging alfabetisch te werk – de rijen met cd’s afging om hier en daar een uit haar hand tussen twee andere in de kast te schuiven. Hij bleef iets te lang kijken waardoor ze zich plotseling omdraaide en vriendelijk vroeg: “Kan ik iets voor u doen?”
Hun beide gezichten vertoonden lichte paniek en in ieders hoofd flitsten beelden voorbij van mogelijk eerdere ontmoetingen.
“Nee,” zei hij van schrik en verliet de winkel. Op straat herklonk haar stem alsmaar in zijn hoofd. In het park toen hij onder een boom op z’n rug in het gras lag, zag hij haar gezicht, dat hij in de winkel niet herkend had, na zoveel reconstructies in dat van Mirjam samenvloeien. Was zij dat werkelijk? dacht hij.
Hij liep de volgende dagen langs de winkel enkel om een glimp van haar op te vangen, maar hij zag haar niet. Tot hij de winkel binnenstapte om naar haar te vragen. Hij omschreef haar aan een winkelbediende die nu voor de kast met cd’s stond en haar werk uitvoerde.
“Ze werkt hier niet meer,” zei de bediende.
“En,” vroeg hij snel daarop, “ze heette toch Mirjam?”
“Zoiets ja,” antwoordde de bediende terwijl die wegliep.

Dan moet ze mij hebben herkend. Dacht hij nu. En daarmee voelde hij de pijn terug van zijn Mirjam uit Nijwegen.

“Mirjam,” riep hij, “ghi moet nae AH nemen u vertreck om ons provande te halen, wi hebbens ghebreck van melk, koffie, brood en beleg.”
Waarop zij van hem moest antwoorden: “Heer Jasnar, tot uwer onderdanigheid kent mi bereyt.”
En weg was ze dan met haar boodschappennetje.
De studentenflat stond aan de rand van de binnenstad. Op de afdeling waar Jasnar en Mirjam woonden was het gezellig vertoeven. Ieder
weekend was er wel een feest met goede undergroundmuziek waar ook  flink werd geblowd. Hoewel drugs hun intrede op de afdeling hadden
gedaan, had dat in het begin nog geen negatief effect op de studie. Door de weeks werd er college gelopen, gestudeerd en werden er tentamens
afgelegd.
De afdeling was ook gezegend met een groepje marxisten. Het getuigde van ‘bourgeoisgedrag’ als je je deur op slot deed of als je je platencollectie als privé-bezit beschouwde. Nee, iedereen had vrij toegang tot je kamer en zogenaamd bezit. En mutatis mutandis tot je
vrouw.
Jasnar werkte ’s avonds op een bank als werkstudent. Het was eenvoudig werk: nota’s op orde leggen en als alle nota’s op orde waren gelegd mocht je naar huis. Het was saai werk, maar het betaalde goed en je was tegen ziektekosten verzekerd. Studenten uit de meest uiteenlopende faculteiten werkten er, waardoor de meest waanzinnige debatten ontstonden en het studerende sorteerdersvolk zo nu en dan door de opzichter tot stilte moest worden gemaand of aangemaand het werktempo op te voeren. Het werk was eentonig, maar de vraag waar ‘s avonds
over gediscussieerd zou worden trok je er weer naar toe. En natuurlijk de studentes uit andere faculteiten die je anders nooit was tegengekomen. Na het werk gingen de meesten naar huis. De volgende dag moest men weer fris zijn voor studie en college.
Op een avond kwam Jasnar thuis. Mirjam was er niet, maar dat was niet ongewoon. De afdeling telde twintig kamers, twintig kamers om in verzeild te raken en dan was er nog de binnenstad met al haar geneugten. Hij liep naar de keuken, maar daar was ze ook niet. Enkele medebewoners keken er televisie. Hij opende de koelkast om er een blikje bier uit te halen en zag dat die weer zowat leeggeplunderd was. De marxistische heilstaat was op sterven na dood. Op de vorige afdelingsvergadering was er al toe besloten een slot op de gemeenschappelijke telefoon aan te brengen. Torenhoge telefoonrekeningen noopten daartoe. Uit Amerika neergestreken hippies hadden de afdeling met haar feesten, waar met alle in Amsterdam verkrijgbare drugs geëxperimenteerd werd, ontdekt. Ze konden er gratis in de ruime keuken pitten, de provisiekasten naar hartelust inspecteren en gratis naar pa en ma bellen voor wat meer credit.
Die avond kwam Mirjam laat thuis. Ze deed heel vreemd. Liep als een spook rond. De afwezige blik in haar ogen maakte duidelijk dat ze niet in het hier en nu vertoefde. Slapen wilde en kon ze niet. Tegelijk was ze bang, ergens bang voor. Jasnar vroeg zich af waar ze in hemelsnaam geweest was, en of ze geblowd had of iets anders gebruikt. Hij wilde haar onder die omstandigheden niet al te zeer onder druk zetten. Bij momenten viel ze in snikken uit. Alsof ze met een groot verdriet te kampen had. Eindelijk durfde Jasnar het aan en vroeg : “Mirjam, wat is er. Wat is er gebeurd?” Ze keek hem diep verdrietig aan. Daarbij bleef het. Jasnar moest weer half in slaap zijn geraakt toen hij haar stem hoorde. Hij wist niet goed of ze tegen hem, haarzelf of tegen een ander sprak.

Ik was bang dat ik zwanger was. Ik heb toen een morning-after-pil genomen. Daarmee was ’t opgelost. Ik was vanavond met vrienden op een woonboot beland. Er was een feestje. Het was er heel gezellig en de muziek was fantastisch. Ze slikten er LSD en voor ik het wist, deed ik dat ook. Op een gegeven moment verliet ik de woonboot en liep door de stad. Ik zweefde en ik voelde me fantastisch. Tot ik langs een snackbar
liep waar dicht tegen het raam kippen aan het spit werden gebraden. Ik keek ernaar en plotseling veranderden die kippen in baby’s die aan het spit ronddraaiden en verschroeiden en mij gillend om hulp smeekten. Ik gaf een enorme gil en rende daar weg. Een vrouw rende me achterna. Ik geloof om mij te helpen. Maar in die trip waarin ik zat veranderde ze in mijn moeder die mij met een slagersmes achterna  zat. En ze riep: “Je hebt mijn kleinkind gedood. Ik verlang al zo lang naar een kleinkind. Ik zal je. Ik zal je.”

Het marxistische clubje op de afdeling verloor steeds meer greep op de afdeling. De popperianen trokken weg. Hun idee van een vrije samenleving kwam noch met die van de marxisten, noch met die van de ritualisten, de drugsscene overeen. Van studeren kwam steeds minder
terecht. De marxisten zochten hun vertier steeds meer buiten de afdeling, aan de poorten van de fabrieken waar zij ’s ochtends vroeg stonden om pamfletten uit te reiken en de arbeiders aan te vuren tot staken en nog meer staken. Of ze trokken de fabrieken in om de arbeiders daar de heilstaat te prediken waarin gold ‘niet de baas, de baas, maar de arbeiders de baas.’

Op de afdeling liep een gefrustreerde marxist rond die zich steeds meer tot de drugscene aangetrokken voelde. Hoewel marxist, noemde hij zich meer een aanhanger van Hegel, wiens filosofie dankzij de dope, vertelde hij, voor hem met de dag aan transparantie won. Mirjam raakte tot Jasnars ergernis steeds meer van hem gecharmeerd. Als hij ’s avonds op de bank werkte, trokken zij steeds vaker met elkaar op. Platonische liefde of intellectuele vriendschap daar viel mee te leven. Wat Jasnar niet zinde was dat onze hegeliaan, Mirjam meer en meer inpalmde. Jaloezie vrat aan hem en hoewel zij nog iedere avond samen sliepen, kwam het niet meer tot vrijen of wel heel moeizaam. Kon Jasnar nog
geen half jaar geleden Mirjam speels plagen met enkele regels uit ‘Mariken van Nieumweghen’, nu zag hij in zijn rivaal niemand minder dan de duivel en met bitterheid las hij de regels:

Wildi u liefde te miwerts vesten,
Ick sal u consten leeren sonder ghelijcke,
Die seven vrie consten: rethorijcke, musijcke,
Logica, grammatica ende geometrie,
Aristmatica ende alkenie,
Dwelc al consten sijn seer curable.
Noyt vrouwe en leefde op eerde so able
Als ic u maken sal.

Mirjam raakte steeds meer in zijn ban. Van studeren kwam het niet meer, laat staan van tentamens doen. En op een avond was de maat vol. Jasnar kon niet meer ontkennen wat zich al die avonden op z’n kamer en daarbuiten had afgespeeld. Mirjam was niet alleen aan haar weldoener verslaafd geraakt, maar ook aan de drugs. Jaloezie, verdriet en frustratie moeten hem ertoe hebben gedreven al haar spullen te verzamelen en op de gang te dumpen. Hij eiste de kamer- en voordeursleutel van haar op en duwde haar de kamer uit.
“Sodemieter op! Ik wil je nooit meer zien!”

Zo verdween ze uit zijn leven en daar had hij veel verdriet om.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter