blog | werkgroep caraïbische letteren
3
 

Kanttekeningen bij lezing van Ramón Todd Dandaré

door Henry Habibe

Op 2 oktober jl. vond in het Arubahuis, Den Haag, een ‘lezing’ plaats over ‘Papiamento en de Arubaanse Identiteit’. Het was niet een lezing in de traditionele zin van het woord. Aan de hand van een power point-projectie gaf Magister Ramón Todd Dandaré een uiteenzetting over hoe het Papiaments in de loop van de geschiedenis deel geworden is van de Arubaanse identiteit.

Ramon Todd Dandare

Ramón Todd Dandaré in het Arubahuis

Het is niet de eerste keer dat de heer Todd in het Arubahuis sprak. Vorig jaar (augustus) deed hij het ook waarbij hij aandacht vroeg voor een aantal oude in het Papiaments geschreven teksten (periode 1747-1864). De spreker begon met de vermelding van de studie van de antropologen Luc Alofs en Leontine Merkies over de sociale en politieke geschiedenis van Aruba. De titel van dat boek Ken ta Arubiano? (Wie is nou Arubaan?) wijst inderdaad op de Arubaanse identiteit. Een provocatieve titel, als men beseft dat er op Aruba nogal strenge criteria bestaan omtrent de vraag wie zich als ‘Arubaan’ mag beschouwen. De spreker noemde vervolgens het werk van Dr. Oswald R. Wever, getiteld Nos ta Arubiano (Wíj zijn Arubanen) en benadrukte daarbij dat de Indiaanse erfenis nog altijd aanwezig is (‘hopi presente ainda’). Hiermee wordt een soort repliek gesuggereerd op het eerder genoemde werk Ken ta Arubiano?

Over de aanpak van de heer Todd valt hier en daar wat te zeggen. Op de eerste plaats doet hij zich met een zeker gemakzucht af van het genoemde werk van de antropologen, terwijl dat een studie is waarin juist veel aspecten van de Arubaanse identiteit besproken worden. Het grote belang ervan ligt in het feit dat de auteurs zich niet alleen bezig houden met de geschiedenis van Aruba, maar tevens met het proces van sociale integratie en de nationbuilding van het eiland. Door hiervan af te zien en te suggereren dat het door O.R. Wever geschreven Nos ta Arubiano een verantwoorde repliek op Ken ta Arubiano? inhoudt, maakt de spreker geen al te serieuze indruk. Dat lijkt me een eerste tekortkoming.

 

Johan Hartog

Johan Hartog

Dr. Johan Hartog

In plaats van eerst in te gaan op de diepgaande studie van Alofs en Merkies (voorgeschiedenis van Aruba, de komst van de nieuwkomers en de politiek van het Arubaan-zijn) laat de heer Todd alléén Hartog aan het woord. Aan de hand van een document van Hartog laat spreker zien dat Mozes S.L. Maduro in 1754 de eerste kolonist op Aruba was. Vervolgens toont hij een passage (weer aan Hartog ontleend) waarbij iets gezegd wordt over de totale bevolking op Aruba in 1804; deze werd op 1155 gesteld. In 1806 zou er (volgens hetzelfde document) sprake zijn van 1546 zielen. Dan leest men: ‘Van den Broek [commandeur] deelt tevens mede, dat er 256 gezinshoofden op Aruba zijn, t.w. 60 blanke, 141 Indiaanse, 10 mulatte, 7 mestieze, 19 castieze, 4 poestieze, 8 sambose en 7 negergezins-hoofden’. Naast de enigszins acceptabele begrippen zoals ‘mulat’ en ‘mesties’, komt men bij Hartog ook nog ‘casties’, ‘poesties, en ‘samboos’ tegen. Wat deze termen precies beduiden (oorspronkelijk van Teenstra), daar gaat de spreker niet op in. Het gevolg is dat men niet te weten komt wat er in die periode onder ‘Arubaanse’ bevolking verstaan moet worden. Evenmin krijgt men enig inzicht van hoe het er nog later uitzag.

Aruba Olga Orman

Aruba. Foto © Olga Orman

Schizofrene toestand

Daarna werd er een document (nogmaals Hartog) vertoond met gegevens over het onderwijs. Daarbij zijn de volgende woorden onderstreept:‘Met name de onkunde van het Nederlands was groot’. Het is begrijpelijk wat de spreker daarmee naar voren wilde brengen. Het Nederlands werd omstreeks 1824 door de Arubaanse bevolking niet goed beheerst. Een lijst van ‘periodieke publicaties’ (alweer Hartog) diende om aan te tonen dat een aantal weekbladen aan het eind van de 19e en begin 20ste eeuw in het Papiaments verschenen. Een paar strofen uit ‘Atardi’ (1907) van Fechi Beaujon werden getoond als getuigenis van het gebruik van het Papiaments bij het schrijven van poëzie. Vervolgens werden in een document uit de Encyclopedie de volgende woorden onderstreept: ‘Op de Benedenw. Eilanden is het Papiamentsch de meest geliefde taal van allen, die er geboren zijn. (…) Op al de eilanden moet het Nederlandsch dus als een vreemde taal worden aangeleerd…’ En zo ging de power point-presentatie door totdat de spreker aan het eind zijn standpunt formuleerde:“De Arubaan leeft momenteel in een schizofrene toestand: hij houdt van zijn ‘dushi’ Papiamento, maar hij beleeft en voelt hem niet aan als zijnde van hetzelfde niveau noch van dezelfde status als de andere talen, ondanks de middelmatige kennis die de meerderheid van de bevolking van die andere talen heeft”. Met deze conclusie zou men misschien vrede kunnen hebben. Door een diepgaander onderzoek zou men dat stellig kunnen aantonen.

Aruba kaart3

Document uit 1803

De spreker heeft bij zijn lezing gebruik gemaakt van een in het Papiaments gesteld document uit 1803 en veronderstelde op grond daarvan dat de Arubaanse Indianen Papiaments spraken. Opmerkelijk is dat Todd nergens de naam van Charles Gomez Casseres vermeldt, de Curaçaoënaar die van dit oorspronkelijk met de hand geschreven tekst een transcriptie heeft gemaakt en er in 1990 voor het eerst aandacht voor vroeg. Terwijl de heer Gomez Casseres zich voorzichtig afvroeg WIENS Papiaments het was (was het van de Arubaanse Indianen of van degene die de verklaring opschreef, te weten Commandeur Specht?), neemt Todd aan dat de Arubaanse Indianen op grond van de bewuste ‘brief’ wel Papiaments spraken. Men zou zich hierbij kunnen afvragen of het wel de Indianen waren die deze ‘brief’ hebben opgesteld. Konden zij wel schrijven? Waren het dan geen analfabeten? Er staat in de ‘brief’ weliswaar te lezen ‘noos Indiaan ta baay Lamanta contra…’ (wij Indianen komen in opstand tegen…), maar onderaan staat een handtekening, waarbij de naam Specht duidelijk zichtbaar is. Naast het Nederlands kenden de Europese Nederlanders (dus ook de familie Specht op Curaçao) tevens het Papiaments. Gomez Casseres merkt bovendien op:‘De zeer Hollands georiënteerde spelling is natuurlijk van Specht’. Weer een indicatie dat de ‘brief’ uit 1803 niet door de Indianen geschreven kan zijn.

Aruba rotstekening

Rotstekening van Aruba

 

Creolisering

Als het om het creoliseringsproces gaat (Todd spreekt van ‘mestisahe’ of rassenmengeling) denkt men, met betrekking tot het begin ervan, steeds aan 1754, het jaar waarin – volgens Hartog – de eerste kolonist, Mozes Salomo Levy Maduro, toestemming kreeg om zich (vanuit Curaçao) op Aruba te vestigen. Zolang het eiland gesloten was konden – volgens Alofs en Merkies – alleen Compagniebedienden slaven houden. Pater Nooyen constateerde in ieder geval (zie Millefiori di Aruba) dat in het kerkelijk archief namen van zwarte slaven verschijnen. In 1776 die van ‘Cecilia’ (een zwarte slavin) en in 1778 die van ‘Apolinar’ (zwarte slaaf). Nooyen weet zelfs te vertellen wie de Arubaanse slavenhouders waren: Bernardino Silvester en Jacob Alvarez. Ook weet pater Ludovicus Jansen te vertellen dat er omstreeks 1763 de Arubaanse fiscal, Miguel Enrique Alvarez, een negerslaaf van Curaçao naar Aruba heeft gehaald. (zie ‘For di tempoe di sclavitud’, La Cruz, 11/02/1908). Aan de andere kant is het zo dat er reeds aan het begin van de 18e eeuw contacten plaats vonden tussen zwarte slaven en Caquetio-indianen en wel op het vasteland (Coro). Het schijnt dat er tussen 1702 en 1704 in Coro Afrikaanse slaven aanwezig waren, die vanuit Curaçao daarheen gevlucht waren. Luis Dovale Prado schrijft hierover in zijn ‘La lucha por la libertad de los esclavizados africanos en el siglo XVIII’ (Kristòf, 2013, jrg. XIV-3, p. 15-18). Er wordt daar gesproken van de jachtpartijen die de esclavistas ondernamen om de strijd van de strijdende slaven te breken. Met andere woorden, het is niet uitgesloten dat met de aanwezigheid van deze Curaçaose slaven in Coro ook het Papiaments zich daar enigszins verspreid heeft. Het creoliseringsproces (cultureel gesproken) gaat zelfs nog langer terug dan eind 18e eeuw, indien wij beseffen dat reeds in de 17e eeuw (1650-1665) slaven van Curaçao bij te weinig werk op Aruba ingezet werden. Desgevraagd deelt historicus Ronald Donk mee: ‘In een resolutie van 31 maart 1643 wordt bevestigd dat meerdere Indianen van Aruba op Curaçao waren; in de jaren 1644-1660 kwamen schepen van Aruba aan met vee, paarden en stokvishout’. Volgens een brief (1657) van Vice-directeur Matthias Beck aan de Bewindhebbers van de Kamer van Amsterdam – aldus Donk – stuurde Beck 10 negers en 2 negerinnen naar Aruba om stokvishout te kappen.

Coro Venezuela

Coro, Venezuela

Taal van Indianen

De heer Todd heeft zó lang stilgestaan bij de zgn. ‘Indiaanse’ woorden (met verwijzing naar G. van Buurt) dat iemand na afloop zich afvroeg of dat wel nodig was. Is de Indiaanse invloed in het Papiaments dan zó groot? Gomez Casseres ging in 1990 – zich op Hartog baserend – van de veronderstelling uit dat de Indiaanse inslag van de huidige Arubaanse bevolking teruggaat tot de ‘derde vestiging na 1636’. Die kwamen allemaal van de vaste kust. Dit betekent van het schiereiland Paraguaná met Coro als hoofdstad. Zich verder baserend op studies van Felice Cardot, Exquemelin, Pedro Cunill Grau, e.a., betoogde Gomez Casseres dat deze Indianen Spaans spraken. Maar is het misschien mogelijk dat zij ook Papiaments spraken? Uitgesloten is dat niet. Immers uit het aangehaalde artikel van Dovale Prado blijkt dat 30 gevluchte Afrikaanse slaven uit Curaçao zich in Coro bevonden tussen 1702-1704. Wat spraken deze slaven anders dan het Papiaments?

Henry Habibe

Henry Habibe

Conclusie

De power point-presentatie van Todd Dandaré was zeker geslaagd. Het Arubahuis (de zaal ‘Padú Lampe’) was bomvol. Maar de spreker kreeg weinige vragen te beantwoorden die met de essentie van zijn onderwerp te maken hadden. Een van de vragen was hoe het moet met de slechte beheersing van het Papiaments. Er wordt zoveel Nederlands in het Papiaments gebezigd dat er hiervan weinig overblijft. Daarop gaf Todd geen al te bevredigend antwoord. Hij was opvallend kort:‘Dat moeten we nog wetenschappelijk onderzoeken’.

Wat de vermeende ‘Indiaanse tekst’ uit 1803 betreft, zou men er goed aan doen een nauwkeurige vergelijking te maken met de andere bestaande oude teksten in het Papiaments. Bestaat er een groot verschil met de andere tot nu toe gevonden oude documenten? Men denke hierbij aan de door Richard Wood besproken ‘Joodse liefdesbrief’ uit 1775, aan de vier recentelijk gevonden ‘brieven’ uit 1783 (zie B. Jacobs & M. van der Wal), aan een korte tekst (uit 1830) die op Puerto Rico door Manuel Alvarez Nazario ontdekt werd en aan de religieuze tekst (Nieuwindt) uit 1833. Eventueel ook aan het oudst gedrukte Papiaments-Nederlandse dictionaire uit 1859. En zich dan de vraag stellen: Wat voor taalkundig verschil bestaat er tussen het ‘Arubaanse’ en die andere documenten? Welke zijn precies de ‘Indiaanse’ woorden die in het Arubaanse document voorkomen? Men zou wellicht tot de conclusie kunnen komen dat de Indiaanse invloed op het Papiaments niet dermate groot is als men ons wil doen geloven.

3 comments to “Kanttekeningen bij lezing van Ramón Todd Dandaré”

  • Dhr. H. Habibe verzuimt in zijn artikel te melden dat door ondergetekende de volgende opmerking bij de lezing van R. Todd Dandare werd geplaatst.
    Het is niet alleen het falen van de politieke sector (politieke partijen, woordvoerder onderwijs, parlement, en regering), dat zowel het onderwijs als het volk in een schizofrene toestand verkeert. Evenals Curaçao in 1969 heeft Aruba in 1977 een kentering in haar politieke landschap meegemaakt en nog steeds kijkt men met een schele oog naar Nederland. Echter het is eerder aan de onderwijssector zelf te verwijten dat – behalve dat het onderwijzendpersoneel uit locals bestaat – het hen nog steeds niet is gelukt om (a) het Papiamento als instructietaal in het voortgezet onderwijs door te voeren, (b) aanpassing van het curriculum aan de lokale/regionale omgeving en (c) de Arubaanse literatuur vooralsnog geen plek in het onderwijs heeft.

  • Zestien van de 26 indianen die de klaagbrief uit 1803 tekenden, komen voor in mijn stamboom. Uit de orale geschiedenis van mijn familie heb ik kunnen destilleren dat deze Nederlanders waren. . Commandeur Specht was ook gehuwd met een telg uit mijn familie Croes. De kaptein der Indianen Jan Geerman, een van mijn stamvaders was een macamba en werkte nauw samen met Laurens Croes, de eerste Nederlandse Commandeur, aangesteld in 1754. Een van de ondertekenaars Bernasjie Croes, volgens de literatuur een Nederlander, was mijn stamvader. Na veel onderzoeken m.b.t. de orale geschiedenis uit mijn familie heb ik nu zo mijn twijfels over de vertaling van de zin “nos indiaan ta baay lamanta contra” met “wij Indianen gaan opstaan tegen” want deze frase kan ook vertaald worden met “Onze Indianen gaan opstaan tegen”. “Nos” heeft naast de status van persoonlijk vnw ook die van bezittelijk vnw. Immers het betrof de eerste groep boswachters die toen de tweede macht vormde na de Commandeur. De superieure aard van de Hollandse kolonisten leende zich er niet voor om volbloed Indianen zo’n belangrijke positie toe te kennen. Verder onderzoek over deze klaagbrief volgt. Want verba volant en scripta manent. Wij Arubanen van de oude families moeten onze eigen historische grammatica schrijven want wij hebben toegang tot de orale geschiedenis van onze clans.

    Mr. Drs. H.Croes

    • 27/8/2022
      Geachte Mevrouw Helena Croes:Myn publicatie “Nos ta Arubiano”heeft met genetisch onderzoek op
      aselect gekozen hedendaagse Arubanen [met o.a. mitochondriaal DNA] aangetoond, dat hun moederlijke afstamming in meerderheid Indiaans is. Overigens, zoals ook de bevolking van Puerto Rico, een overwegend Indiaanse moederlijke afstamming heeft. De eerste publicatie hierover verscheen in “Caribbean Journal of Science” door
      Gladys Toro-Labrador, Oswald Wever & Juan Carlos Martinez-Cruzado, uit +/- 2014.Hetgeen met deze publicaties duidelijk-gemaakt is, is dat genetisch onderzoek in staat is, om oude geschreven documenten positief te ondersteunen, maar ook [in negatieve zin] te ontkrachten; tevens is hiermee aangetoond, dat historische meetmethoden niet in staat zijn om genetisch onderzoek te ontkrachten;viceversa kan genetisch onderzoek de historische bevindingen niet ontkrachten; genetica biedt wel een samenwerkende hand aan voor de historie, en ook voor de archeologie en [culturele] antropologie, en zelfs voor de linguïstiek

Your response at Quito Nicolaas

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter