blog | werkgroep caraïbische letteren

Kamerdelegatie had beter naar de bibliotheek kunnen reizen dan naar Suriname, Curaçao en Bonaire

door Piet Emmer


Volgend jaar is het 160 jaar geleden dat de slavernij in Suriname en de Nederlandse Antillen werd afgeschaft. Een delegatie van de Tweede Kamer is afgelopen week naar de West afgereisd om zich te ‘verdiepen in het slavernijverleden’ zoals de Volkskrant schrijft.

Berucht slavenhandelaar Tippu Tip (Muhammed el Murjebi also Hemed bin Mohammed), c.1890. [Wikipedia]

De uitspraken van de delegatieleider, Kiki Hagen (D66), maken duidelijk dat zij tegen aanzienlijk lagere kosten niet naar Suriname had moeten vliegen, maar gewoon naar de bibliotheek om de hoek had kunnen lopen, want zij laat doorschemeren geen benul te hebben van dat verleden. Volgens mevrouw Hagen zouden ‘de tot slaaf gemaakten’ pas in 1873 de vrijheid hebben gekregen.

Zijn wij ‘tot Nederlanders gemaakten’?
Tot slaaf gemaakten zijn mensen, die eerst vrij waren en daarna tot slaaf zijn gemaakt. Dat gebeurde uitsluitend in Afrika, Azië en Indiaans-Amerika buiten het zicht van de Nederlanders, niet pas in de Nederlandse koloniën. Bovendien hadden de Engelsen al in 1806 tijdens de bezetting van Suriname en de Antillen alsmede van Essequibo, Demararij en Berbice (het latere Brits-Guyana) de import van slaven uit Afrika verboden, nog voor ze die maatregel in hun eigen koloniën afkondigden.
Hoewel er na het herstel van het Nederlandse gezag duizenden slaven uit Afrika illegaal Suriname zijn binnengesmokkeld, zullen maar weinigen van hen in 1863 nog in leven zijn geweest. Bijna honderd procent van de slaven, die toen de vrijheid kregen, zijn dus nooit in Afrika tot slaaf gemaakt, maar als slaaf in de kolonie geboren. Natuurlijk kan mevrouw Verhagen iedere slaaf ‘een tot slaaf gemaakte’ noemen, maar dan wonen er volgens haar in ons land geen Nederlanders, maar alleen ‘tot Nederlanders gemaakten’. Dat gelooft niemand.

Proclamatie afschaffing slavernij

Nepplantages
Behalve deze spraakverwarring bestaat blijkbaar bij de delegatie ook de misvatting dat de slaven in de Nederlandse West pas in 1873 echt vrij waren. De meerderheid van de slaven in Suriname en alle slaven op de Nederlandse Antillen kon echter meteen, dus vanaf 1 juli 1863 gaan en staan waar ze wilden.
Alleen een minderheid van de Surinaamse slaven, de eerdere ‘veldslaven’, kreeg de verplichting opgelegd tien jaar lang elk jaar een arbeidscontract af te sluiten in de hoop ‘het gebrek aan handen’ op de plantages te beperken. De staat moest daarop toezien, vandaar de naam Staatstoezicht.  
Daar werd echter uiterst creatief mee omgesprongen. Zo ontstonden er nepplantages in de buurt van Paramaribo, waarmee veel onder Staatstoezicht geplaatsen een contract afsloten om zo toch in de stad te wonen zonder daadwerkelijk te moeten werken. Trouwde je met een vrijgelatene, die niet onder Staatstoezicht was geplaatst, dan kon je ontheffing aanvragen.
Op de Nederlandse Antillen zag men zelfs helemaal af van het Staatstoezicht en waren alle slaven vanaf 1 juli 1863 vrij zonder beperkingen.  

‘Erbarmelijke omstandigheden’
Overigens is de delegatie uit de Tweede Kamer niet alleen geïnteresseerd in het slavernijverleden, zij wil zich ook op de hoogte stellen van de periode na de abolitie, ‘waarin contractarbeiders uit voormalig Brits-Indië en Java onder erbarmelijke omstandigheden het werk op de plantages moesten voortzetten’.
Misschien dat de delegatieleden in Suriname eens kunnen vragen hoe het toch mogelijk was dat ondanks die ‘erbarmelijke omstandigheden’ en veronderstelde dwang zich op de werfkantoren in India altijd veel meer migranten voor werk in Suriname meldden dan er plaatsen waren, hoewel de Brits-Indiërs ook naar Zuid-Afrika, Brits-Guyana, Trinidad of Fiji hadden kunnen migreren.

Brits-Indische mannen, waarschijnlijk in Suriname, ca. 1900 / collectie KITLV

Aan de hongerdood ontsnapt
En waarom heeft de Hindoestaanse gemeenschap in Suriname destijds geld ingezameld om op eigen kosten een afgezant naar Gandhi te sturen met de smeekbede de contractmigratie te laten voortbestaan, toen de Nationalisten in Brits-Indië daar een einde aan wilden maken? Veel doodarme Indiërs waren immers aan de hongerdood ontsnapt door een contract te tekenen voor werk overzee.
En als de leef- en werkomstandigheden dan zo erbarmelijk waren, waarom wilde dan een opmerkelijk groot percentage naar Brits-Indië teruggekeerde migranten weer een nieuw contract afsluiten om te worden uitgezonden en een nog hoger percentage Javanen? En waarom zag de overgrote meerderheid van de Brits- Indische en Javaanse contractmigranten dan vrijwillig af van de gratis (!) thuisreis zoals voorzien in hun contract en gaven ze er de voorkeur aan de rest van hun leven in de kolonie door te brengen, terwijl ze daar ‘erbarmelijk’ zouden zijn behandeld?   

Over al deze onderwerpen is overigens veel meer informatie te vinden in de Nederlandse en Engelse bibliotheken en archieven dan in Suriname of op de Antillen. Zei daar iemand snoepreisje?  

Eveneens verschenen op de website Wynia’s Week, 13 augustus 2022.


Over het bezoek klik hier

2 comments to “Kamerdelegatie had beter naar de bibliotheek kunnen reizen dan naar Suriname, Curaçao en Bonaire”

  • Als de tot gedelegeerden gemaakten nou eens 6 uur op Schiphol moeten wachten, zouden ze nog net een boek kunnen lezen.

  • “In Trinidad zag ik regelmatig, aan het eind van de jaren dertig en in het begin van de jaren veertig, arme Indiërs die lagen te slapen op de pleinen van Port of Spain. Die mensen waren geïmmigreerde boeren uit India; hun contract was zo’n twintig jaar daarvoor afgelopen, ze hadden geen kaartje gekregen voor de boot terug naar India, en waren vervolgens straatarm geworden, door iedereen in de steek gelaten. In die koloniale stad raakten ze door hun taal nog meer geïsoleerd; en ze zouden op straat leven totdat ze uitgestorven waren. Toen ik nog heel jong was dacht ik al, toen ik die straatarme mensen zag, dat wij mensen waren met niemand die ons kon helpen. We waren uit de ellende van India weggehaald, en we hadden niemand die ons vertegenwoordigde.
    De gedachte van de uitwendige vijand was niet voldoende ter verklaring van wat er met ons was gebeurd. Ik was nog heel jong, maar richtte mijn blik naar binnen en vroeg me af of de cultuur- de moeilijke, maar persoonlijke godsdienst, de taboes, de sociale denkbeelden-die een deel van ons in zekere zin ondersteunde en verrijkte, en ons leven inhoud gaf, ons niet juist ook aan de ondergang had blootgesteld. “
    Uit: “A million mutinies now”. Terug naar India van V. S Naipaul . ( blz 175-176 vertaling Tineke Davids tweede druk , februari 1992)

Your response at Peter van Petersen

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter