blog | werkgroep caraïbische letteren

Juweeltjes in het Sarnami

Interview met Raj Ramdas

door Chitra Gajadin

Karakteristiek aan hem is zijn rebelse geest. Analytisch en vlijmscherp is hij over het intellectuele niveau van de Hindostaanse gemeenschap. Een groep die niet in staat blijkt tot scheppend vermogen van enig benul. Onverzoenlijk is zijn houding tot die groep. En toch liggen zijn mooiste herinneringen verankerd in jeugdervaringen temidden van dezelfde groep. In hartje Corantijnpolder waar hij altijd zodra hij in Suriname was, de speelkameraad uit zijn jeugd placht op te zoeken. Veertig jaar geleden leerde hij als zevenjarige een deel van het leven in Suriname kennen die een blijvende plek in zijn hart zou veroveren. Ver van stedelijke bekrompenheid probeerde hij te ontsnappen aan de benauwende bescherming van zijn ouders. Waar districtsjongens droomden van de verre grote stad, confectiekleding en schoeisel, popelde hij om na school zijn schoenen uit te schoppen om joel te kunnen spelen. Om de weidsheid van de polder te verkennen en te voetballen tot het vallen van de avond. ‘Dat was een heel mooie periode in mijn leven. Door met die kinderen te spelen heb ik de Hindostaanse taal goed leren spreken. Ik heb tot mijn achttiende Hindostaans gesproken met mijn moeder en Nederlands met mijn vader. De eerste zes maanden in Nickerie verbleven we in Hamptoncourtpolder. Mijn eerste les in het Sarnami vergeet ik nooit, dat was al op de eerste schooldag. Ik zag een roestige spijker in het gebouw en zei “dekh i khillá murcán hai” en toen zei een van de jongens “e bai..khillá ká yár” en toen zei de ander “u nail ke bole hai”. Daar heb ik het Sarnami geleerd, van die jongens.

Als oudste zoon van een schoolhoofd moest hij echter het goeie voorbeeld geven. En of dat gepaard ging met rake klappen of niet, luisteren moest hij. Voetballen wilde hij in plaats van ‘s middags naar de Hindischool gaan om ka-kha-ga-gha-nga van het alfabet op te dreunen. Dat verlangen om wild met zijn vriendjes rond te rennen op het voetbalveld werd gesmoord in ‘Eenvoudige teksten lezen in Bharti Bodh deel een, deel twee. Daarna kreeg je weer de Bharti reader een, twee. En als die Hindileraar in een goeie bui was dan moesten we na afloop ook nog bhajans zingen, terwijl ik het daglicht zwakker en zwakker zag worden. Niet dat ik niet van muziek hield, want die radio van oom Hastram, de overbuurman, stond boven in de zitkamer maar de mensen die beneden in de keuken aan het werk waren wilden graag horen wie er dood was of wie er gaat trouwen, dus die radio stond heel hard. Het was zo’n oude radio met een geweldig geluid. Door liederen uit die tijd kan ik soms de geuren weer ruiken en zie ik alles weer in details. Liederen van Jis desh men Ganga bahati hai, Yád ná aye. Apne huwe paráye.’

Ontsnappen aan zoals hij dat benoemt ‘de verstikkende bescherming van mijn moeder’ en meedogenloze strengheid van zijn vader was alleen mogelijk als beide ouders voor het een of ander een tijdje naar Paramaribo afreisden. ‘Mijn grootmoeder kwam uit de Van Drimmelenpolder op ons letten. Dat was een leuke tijd. Ze was makkelijk en verwende ons. Ik hoefde maar iets te vragen of ze maakte het voor mij. Ze was de enige die heel lief was. Op mijn elfde moest ik toelatingsexamen doen voor de muloschool in Paramaribo. Toen ik vertrok uit Nickerie, overleed zij. We verlieten Nickerie om weer in de Selinastraat in Paramaribo te gaan wonen.’

Met schrijven begon hij rond zijn vijftiende. ‘Van die Hindi-rijmelaarijtjes. Pas toen ik in Nederland zat begon ik in het Sarnami te experimenteren. Ik wist niet eens dat je in het Sarnami kon schrijven, alles was altijd Hindi-Hindi-Hindi.’ En het Sranantongo, lag dat niet voor de hand voor een stadsjongen? ‘Ik dacht, laat dat aan Dobru en kornuiten over. Ik associeerde schrijven in het Sranantongo met strijdbare gedichten. Ik schreef over liefde, pijn. Mijn Nederlandse gedichten waren in een quasi Tagoriaanse stijl. Ik had veel van Tagore gelezen, al op de middelbare school en probeerde dat na te bootsen. We hadden al die Tagore-boeken in huis. Mijn vader kocht altijd boeken. Als kind groeide hij op in een omgeving waar de Ramayan het enige boek in een huis was, daarom had hij zich voorgenomen om te zorgen voor boeken in zijn eigen huis. Mijn eerste gedicht in het Sarnami schreef ik in de Merenwijk in Leiden in 1974. Ik had de gewoonte om gedichten te schrijven als ik depressief was, ik dacht dat het me zou helpen om me beter te voelen maar meestal voelde ik mij nog ellendiger daarna. Het was weer zo’n dag dat ik samen met mijn vader in de woonkamer zat. Mijn vader en ik konden niet rustig praten zonder ruzie te maken. Ik ben naar boven gegaan en pakte een kladblok dat ik in België had gekocht, geruit papier helemaal vergeeld en schreef toen het gedicht “Kausilia”. Ik begon met schrijven en stopte met het gevoel in al mijn ledematen, of zoals men dat in het Hindostaans zegt ‘har ek rowán bolat rehá’ dit is af zoals het nu is, ik moet er niet aan komen. Kausilia had in essentie mijn leegte, mijn depressie, mijn verdriet, mijn eenzaamheid, het gevoel van verstotenheid verwoord.’

Wat betekent het Sarnami voor jou?
‘Voor mij is dat gewoon een taal, het is niet zo dat ik op de barricade wil staan voor het Sarnami of dat ik mezelf met benzine zou overgieten en mezelf in brand zou steken voor het Sarnami. Maar ik ben er wel op uit om te laten zien dat je juweeltjes kan maken in het Sarnami.’ Liefde, afscheid en de leegte zijn terugkerende thema’s in de gedichten die Raj schrijft. Bewust vermeed hij nostalgische getinte gedichten over het zware leven van de contractanten. ‘Ja, je moet of gedichten of geschiedenis gaan schrijven,’ vindt hij. De vraag hoe het verder moet schrijven in het Sarnami, ontlokt hem een mismoedig: ‘Wees eerlijk, wie zit er nou te wachten op een bundel in het Sarnami? Hoeveel Hindostanen zijn er nou die rustig met een gedichtenbundel in een hoek gaan zitten om te lezen? Die kerels kopen liever een videootje van drie of vier uur en kijken liever naar een episode van de Ramayan. De Surinaamse Hindostanen zijn in feite een volkje dat niet verdient om dichters in hun midden te hebben.’

Kahán hai u [dichtbundel met CD]
door Raj Ramdas – Uitgeverij Maya Rotterdam
Bestellen klik hier

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter