blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Julian Basilico Coco

door Jeannette van Ditzhuijzen

Hij woonde net iets meer dan zestig jaar in Nederland. Op de dag van de watersnoodramp, 1 februari 1953, kwam Julian Coco met de boot aan. Zijn gastvrouw van die dag zou hebben gezegd: “Coco is aangekomen, een ongeluk komt zelden alleen.”

Het is een van de vele verhalen die de Curaçaose gitarist en contrabassist Julian Basilico Coco graag mocht vertellen. Of ze waar zijn, doet niet ter zake. Het gaat om de pretoogjes waarmee hij dergelijke verhalen opdiste. Dat hij de waarheid soms iets leuker voorstelde, dat hoorde bij hem – een vrolijke man die graag grappen maakte.

Julian werd in 1924 geboren in een klein huisje in de Curaçaose volkswijk Colon. Zijn oudste zuster Petronilla, die een bekende zangeres zou worden, moest als jong meisje van school om voor de zeven kinderen te zorgen, wanneer moeder werkte. Vlakbij woonden diverse (aankomende) musici. Pianist Wim Statius Muller bijvoorbeeld. Wanneer die als kind piano studeerde, bleef Coco vaak staan luisteren, terwijl zijn vrienden juist wilden uitgaan. “Ik kom wel als die kleine naar bed gaat”, riep Julian hen dan na.

Ook leden van de muzikale en vooraanstaande familie Palm woonden in de buurt. Elsa Debrot-Palm, die piano speelde, had Julian horen spelen en vroeg hem bij haar te komen musiceren. Maar, bescheiden als hij was, weigerde hij binnen te komen, dat paste niet in het nog gesegregeerde Curaçao. Dus speelden ze samen muziek, hij buiten op het terras, zij binnen op de piano.

Julian begon als achtjarige met een tokkelinstrument dat hij maakte van een plankje en vislijnen. Daarna leerde hij zichzelf mandoline en gitaar spelen. Zijn vader, die kapper was, maakte elke zaterdag muziek met een groep vrienden. Ook de kleine Julian was van de partij onder de boom achter een café. “Iedere week maakte iemand een liedje”, vertelde hij kort voor zijn overlijden. “Toen de gitarist een liedje van mijn vader niet kon begeleiden, wilde ik het doen. Mijn vader beloofde me een gitaar als me dat zou lukken. Het ging prima, maar tot op heden heb ik van hem geen gitaar gekregen”, vervolgde hij lachend.

Cruciaal voor zijn muzikale carrière was zijn confrontatie met de Curaçaose violist Jossy van der Linde. Die hoorde Julian op een gitaar tokkelen en vroeg hem om een mi te spelen. Julian had geen idee wat hij bedoelde. “Ik wist het verschil niet tussen een noot en een akkoord, en sloeg dus een akkoord aan.” Van der Linde liep smalend weg en Julian was razend. “Als ik had geweten dat iemand zo zou reageren, had ik op school wel noten geleerd. Toch ben ik hem dankbaar. Zonder deze ‘tik’ was ik dom en trots gebleven.” Julian volgde daarna een schriftelijke cursus Harmony and Arranging.

In zijn vrije tijd ging Julian in lokale orkestjes spelen, overdag werkte hij. Onder meer bij het departement van landbouw. De gitaar ging mee, zodat hij er stiekem op kon spelen. Tot op een dag, eind 1952, de Nederlandse muziekpedagoog Willem Gehrels langskwam en hem hoorde. “Hij vroeg of ik niet aan de door hem opgerichte Volksmuziekschool in Amsterdam wilde studeren. Een paar maanden later zat ik – dankzij bemiddeling van enkele Curaçaoënaars – met een studiebeurs op de boot naar Nederland.”

Een eerder aanbod voor een beurs voor Amerika had hij afgeslagen. “Daar wilde ik niet heen, omdat daar destijds te veel negers werden doodgeschoten.” In Amsterdam kon hij al snel door naar het conservatorium. Gitaar was nog geen hoofdvak – “Daar keek men een beetje op neer” – en omdat Julian graag in een orkest speelde, koos hij voor de contrabas. Toen gitaar een paar jaar later wel een hoofdvak werd, deed hij ook het solistenexamen klassieke gitaar.

Soms kostte het Julian moeite om een kamer te vinden. Om teleurstellingen te voorkomen zei hij daarom door de telefoon alvast dat hij zwart was. Maar in de Michelangelostraat, waar meer conservatoriumstudenten woonden, bleek hij welkom, ongeacht zijn kleur. Dat hij hard moest werken, had hij graag voor de muziek over. Niet voor niets staat op zijn buste in zijn geboortewijk Colon ‘Leren is je enige redding.’ Dat hield hij de jeugd van Curaçao ook voor: leren, leren, leren.

Op het conservatorium leerde Julian de Amsterdamse vioolstudente Helena Blans kennen, met wie hij in 1956 trouwde. Op de verbaasde vraag van een docente, wanneer deze relatie was begonnen, antwoordde hij droogjes “’s Nachts”. Deze directheid is bepaald niet Curaçaos, maar typeerde Julian. Toen een man met een bos zwart krullend haar voor zijn deur stond, vroeg hij doodleuk: “Waarom ben jij geen neger?”

Zijn schoonouders hadden kennissen en vrienden van zeer gemengd pluimage, waar deze zwarte jongeman uit Curaçao prima tussen paste. Met zijn schoonvader deelde Julian de liefde voor muziek, met zijn schoonmoeder voerde hij levensbeschouwelijke gesprekken met een luchtig tintje. Vanwege de woningnood trok het echtpaar bij Helena’s ouders aan de Witte de Withstraat in. Op die bovenwoning woonden ook een tante in, twee zusjes en een zwager. Plus tien katten. Pas in 1960 konden Helena en Julian naar de Admiraal de Ruyterweg verhuizen.

In die jaren was Julian bijna elk weekeinde in België te vinden waar hij in clubs speelde om geld te verdienen. Dat was hard nodig, want al snel werd zoon Ciro geboren, vijf jaar later gevolgd door Julian. Inmiddels speelde hij toen contrabas bij het Utrechts Stedelijk Orkest.

Zijn grote liefde was klassieke muziek, vertelt fluitiste Magdalena Kuhn. Met haar vormde hij vanaf 1964 ruim veertig jaar een duo en toerde hij door Europa en de West. “Het publiek wilde graag Curaçaose muziek van hem horen. Maar daaraan gaf hij niet toe. Die speelden we altijd alleen als toegift.” Als concessie aan de Antillen nam het duo in 1991 wel de cd Sin Duda (zonder twijfel) op met Antilliaanse muziek.

Hij gaf ook gitaarlessen en zijn oud-leerlingen lopen weg met hem. Julian Coco is hun grote voorbeeld, wat ook bleek uit het concert dat een Arubaanse gitarist en een Curaçaose pianist in 2010 voor hem organiseerden in de Rotterdamse Doelen. Die verering voor hem als docent deed hij af als onterecht. “Als het talent er niet is, kan ik op mijn kop gaan staan, maar dan komt het er niet uit”, zei hij daarover, bescheiden als altijd. Over zijn koninklijke leerling, prinses Christina, weigerde hij iets te zeggen. Dat vond hij niet netjes.

Sinds hij getroffen werd door een herseninfarct (2007) trad hij niet meer op. Na het verpleeghuis verzorgde Helena hem nog altijd thuis. Maar toen vanwege zijn suikerziekte een onderbeen werd afgezet, was dat volgens de arts niet meer mogelijk. Hoe erg ze het ook vond, ze moest hem loslaten. Zo vertrok hij in 2011, in een rolstoel, naar het Rosa Spierhuis.

 
 

Hij leed onder zijn slechte gezondheid die hem verhinderde om muziek te maken. Zijn vrouw en kinderen bezochten hem uiteraard, net als Magdalena Kuhn, met wie hij samen naar muziek luisterde. Ook oud-leerlingen kwamen langs en onlangs nog de toenmalige interim-premier van Curaçao, Stanley Betrian, zelf een fanatiek gitarist. “Kennelijk voelde hij zijn einde naderen. Hij wilde dolgraag nog een keer naar Curaçao en ik heb hem toen plechtig beloofd al het mogelijke te doen om dat verlangen te realiseren. Tevergeefs, Julian vertrok alvorens hij overgebracht kon worden.”

Net als veel Curaçaoënaars is Betrian maar wat trots op zijn beroemde eilandgenoot. Julian zelf voelde zich in de eerste plaats Nederlander, maar hij verloochende zijn afkomst bepaald niet. En hij miste de sfeer van de volkswijk waar hij opgroeide; waar de deuren altijd open stonden en iedereen muziek maakte.

Julian Basilico Coco werd op 9 januari 1924 geboren op Curaçao. Hij overleed op 4 februari 2013 in Laren.

[uit Trouw]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter