blog | werkgroep caraïbische letteren

Jean Rhys: hopen tegen ervaren in

Geboorten van literatuur 5

In een reeks opstellen, verschenen tussen 1977 en 1982 in de Amigoe, behandelde criticus B. Jos de Roo de geboorte van de Caraïbische literatuur. Caraïbisch Uitzicht herdrukt graag deze reeks, zodat die een tweede leven kan krijgen. Vandaag aandacht voor Jean Rhys van Dominica.

door B. Jos de Roo

Cola Debrot beschreef het creoliseringsproces in het Cultureel Mozaïek als volgt: „Wie niet van buiten vernegert, meent de Cubaanse dichter Nicolas Guillén, vernegert wel van binnen. Wij kunnen eveneens het omgekeerde stellen, wie niet van buiten verbleekt, verbleekt wel van binnen”. Het is dit creoliseringsproces dat de grondtoon is van het oeuvre van Jean Rhys, een van de eerste moderne Caribische schrijfsters. Ze werd tegen het einde van de vorige eeuw geboren op Dominica, een eilandje vlakbij Martinique en Guadeloupe. Haar vader was een arts, afkomstig uit Wales, haar moeder was een blanke Westindische. Op zestienjarige leeftijd ging ze naar Engeland. Daar raakte ze in het bohémienbestaan verzeild, wat haar verder nog in Parijs en Wenen bracht.

In haar romans en verhalen heeft Jean Rhys veel autobiografische elementen verwerkt. Het uit 1934 stammende Voyage in the dark heeft Anna Morgan als hoofdfiguur. Zij komt als achttienjarige uit het Caribisch gebied in Engeland. Haar tragiek bestaat eruit dat ze Engeland heeft leren zien als droom, als haar ware tehuis, maar daar aangekomen blijkt het een nachtmerrie te zijn en droomt ze van haar eiland in het Caribisch bekken. Engeland kenmerkt zich door een saaie eentonigheid en mist de warmte en spontaneïteit van West-Indië. Deze dualiteit ligt ten grondslag aan haar pijnen en verwarring. Anna merkt dat de blanke Westindiër allereerst Westindiër is. In haar sombere momenten duidt ze het verschil tussen Engeland en haar eiland aan met wit en zwart. Pas buiten haar eiland komt ze tot de ontdekking dat de verschillen tussen de negers en de blanken, die het leven daar beheersten, niet zo absoluut waren als ze gedacht had. Ze is het product van het creoliseringsproces.

In haar meesterwerk Wide Sargasso Sea behandelt Jean Rhys hetzelfde thema indringender. De roman is in het Caribisch gebied gesitueerd en het dualisme tussen de beide culturele werelden heeft lijfelijk gestalte gekregen in de hoofdfiguren. Ongemeen boeiend is de roman doordat hij is opgebouwd uit gedachten van de beide figuren waardoor we beider visie op de gebeurtenissen krijgen. Antoinette is de blanke Westindische die uitgehuwelijkt is aan een naamloze Engelsman. Al tijdens de huwelijksreis blijkt dat het samengaan van de twee werelden een onmogelijkheid is. Antoinette is een sensitieve vrouw die zich volledig openstelt voor haar man. Maar haar man is iemand die al op jonge leeftijd heeft geleerd zijn gevoelens te verbergen. Het enthousiasme van Antoinette brengt hem wel aan het twijfelen of zijn houding wel de juiste is, maar uiteindelijk kan hij geen begrip opbrengen voor het eiland en Antoinettes manier van omgaan met de negers. Zijn materialistische aard als kolonisator verhindert hem het eiland te zien zoals het is. „What I see is nothing”, zegt hij, „I want what it hides – that is not nothing”. Jean Rhys onderzoekt in Wide Sagasso Sea de relaties tussen de autochtone blanke met aan de ene kant de neger en aan de andere kant de Engelsman. En daarbij komt ze tot de conclusie dat de Westindiër een „café au lait” is, om met Cola Debrot te spreken. De Engelsman staat erbuiten, eenzijdig gedreven als hij is door zijn sociale aspiraties en zijn mechanische intellect. Antoinette en haar man zouden samen een harmonieus koppel kunnen zijn, omdat ze elkaar kunnen aanvullen. Daarom is de roman in laatste instantie een pleidooi voor het samengaan van het intellect en het gevoel in de maatschappij.

Dat pleidooi is duidelijker in de recente verhalenbundel die in Nederlandse vertaling onder de titel Mens, slaap je roes uit bij uitgeverij Bruna verscheen. In de verhalen over de jeugd in Dominica blijkt dat ook daar het onmenselijke in hokjes plaatsen van individuen in zwang was. Jean Rhys weet dat schitterend in enkele trekken op te roepen. De West-Europeaan Ramage die de eenzaamheid op een afgelegen plantage zoekt, wat niet geaccepteerd wordt door de maatschappij. Moeder Calvarie die de bisschop eens uitlachte en daarom weggewerkt wordt. Een vermeende misdaad die we uitsluitend uit ingezonden brieven en rechtbankverslagen leren kennen, waardoor overduidelijk blijkt dat iedereen de gebeurtenis vanuit zijn eigen straatje interpreteert. De verhalen zijn meesterwerkjes van vertelkunst, vooral om de bedrieglijk eenvoudige manier waarop Jean Rhys ze vertelt. Wat mij bij herlezing van haar werk vooral opviel, was de zeldzame openheid tegenover het leven, mogelijk vanuit een ongeschokte pure kern temidden van alle vernederende ervaringen. Misschien heeft Jean Rhys zich daar wel nergens zo duidelijk over uitgelaten als in ‘Om op te schieten’, waarin ze schrijft: „Ik was mijn leven begonnen met een groot vertrouwen in iedereen en nu vertrouwde ik niemand. […] Misschien was het een reactie op mijn onvermijdelijk eenzaam bestaan, dat ik soms overmoedige, riskante, ja, ongehoorde dingen kon ondernemen, zonder me te bedenken of me te verbazen. Meestal vielen die avonturen tegen en ze hadden weinig uitwerking op me, in goede of in kwade zin, maar de hoop op verbetering of verandering heb ik nooit helemaal opgegeven”.

[Eerder verschenen in Amigoe, 22-7-1978.]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter