blog | werkgroep caraïbische letteren

‘Je kunt niet iemand uit het curriculum bannen die én de P.C. Hooft-prijs én de Prijs der Nederlandse Letteren heeft gekregen’

Letterkundige en surinamist Michiel van Kempen over Caraïbische letteren in het voortgezet en universitair onderwijs

door Niki Smits

Bij de start van de collegereeks Caraïbische  letteren wees Van Kempen zijn studenten, waarvan ik er dit semester één ben, op de vele elementen in het hedendaagse Amsterdamse straatbeeld die ons herinneren aan het koloniale verleden. Op de Martelaarsgracht, zo noemde hij als voorbeeld, is nog een gevelplaat te zien die de verkoop van ‘volledige Indische uitrustingen’ aankondigt. Ik loop erlangs op weg naar het P.C. Hoofthuis, waar ik Van Kempen spreek over Caraïbische literatuur in het onderwijs.  

Michiel van Kempen op de Caran conferentie, Aruba, december 2023. Foto © Ron Okenfuss.

‘Ik denk dat je in het algemeen twee manieren hebt om een land, cultuur of geschiedenis te kennen. Dat zijn natuurlijk beschouwingen, geschiedenissen, essays, dat soort dingen,’ begint Van Kempen over de rol van fictie in bewustwording van het koloniale verleden. ‘Maar ik denk dat als je heel diep wil doordringen, wil weten hoe mensen praten en denken, je het beste naar poëzie en romans kunt kijken.’

Van Kempen noemt als voorbeeld Edgar Cairo. Zijn roman Kollektieve schuld (1976), over winti en familiekwesties, staat deze week op het programma van de collegereeks Caraïbische letteren. ‘Daar zie je echt helemaal hoe in dit geval de Creoolse wereld in elkaar zit en hoe de mensen denken over hun geloof, geschiedenis en taal. Tot in de kleinste details, hè. Ik denk niet dat iemand dat zo goed heeft gedaan als Cairo.’ Voor Nederlandse lezers die niet bekend zijn met Suriname, vereist het lezen van bijvoorbeeld Kollektieve schuld wel wat moeite, erkent Van Kempen. ‘Maar ik denk wel dat áls je daar een beetje moeite voor doet, dat je dan ook doorkrijgt dat die wereld heel anders in elkaar zit dan wij denken.’ In die zin kan literatuur dienen als middel voor verbinding, zegt van Kempen, mits iemand daarvoor openstaat. ‘Wij lezen ook boeken van bijvoorbeeld Japanners, en dat vinden wij grote literatuur. Maar als je in Japan komt, dan merk je hoe vreemd die cultuur eigenlijk is. En toch kunnen wij dat lezen. En dat geldt natuurlijk voor een hele hoop culturen. Dus ja, je kunt volgens mij veel dichter bij een cultuur komen die voor een deel in het Nederlands bestaat, zoals die van Suriname.’

Dat literatuur ook als middel kan dienen in het voortgezet onderwijs, zag Van Kempen zelf toen hij als docent Nederlands werkte aan een lyceum in Amsterdam Noord. ‘Dat was echt wel een gekleurde school. En nou ja, dan bied je toch Nederlandse literatuur aan, omdat het programma dat nou eenmaal vraagt. Maar op een gegeven moment heb ik een serie colleges ontworpen over andere literatuur.’ Van Kempen gaf lessen over onder meer Arabische, Surinaamse en Antilliaanse literatuur, en dat werkte goed. ‘Dan zie je gewoon dat die leerlingen in één keer denken van: hé, maar wacht eens even, nu hebben we het wel over onszelf.’ Van Kempen is ook betrokken bij de ontwikkeling van algemeen toegankelijk lesmateriaal over Caraïbische literatuur voor het voortgezet onderwijs. Zo coördineert hij de Caraïbische kant van de website literatuurgeschiedenis.org en bewerkte hij (samen met Henna Goudzand) Wij slaven van Suriname van Anton de Kom en De stille plantage van Albert Helman tot uitgaven van de reeks Tekst in Context, die gericht is op middelbare scholieren. Het is voor docenten volgens Van Kempen lastig om al het lesmateriaal zelf te ontwikkelen. ‘Maar als er al materiaal is, dan kun je daarop inspelen. En dat doen ze dus wel. Bijvoorbeeld met Wij slaven van Suriname: dat kun je nu natuurlijk niet meer wegdenken, je kunt niet meer van de middelbare school gaan zonder dat je daarvan gehoord hebt. En is het niet bij geschiedenis of maatschappijleer, dan is het toch wel bij Nederlands.’

Amsterdam, Martelaarsgracht. Foto © Niki Smits.

Ook in het curriculum van de bachelor Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit van Amsterdam ziet Van Kempen een veranderende beweging. Zo wordt er in de profielen van nieuw te benoemen hoogleraren expliciet gevraagd naar kennis van postkoloniale culturen. ‘Dat was vroeger helemaal niet. Ze kunnen er nu niet meer omheen, om de simpele reden natuurlijk dat een aantal figuren zo hoog gescoord hebben dat je ze niet meer kunt negeren. Je kunt niet iemand uit het curriculum bannen die én de P.C. Hooft-prijs én de Prijs der Nederlandse Letteren heeft gekregen.’ Hier doelt Van Kempen op Astrid Roemer, wier werk inderdaad behandeld wordt in een tweedejaars cursus Nederlandse letterkunde. Bij datzelfde vak lazen we poëzie van Radna Fabias. ‘Zij staat helemaal in het centrum van de literaire infrastructuur in Nederland,’ aldus Van Kempen over Fabias, ‘dus daar kan je niet meer omheen.’

Michiel van Kempen is bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam en schrijver, dichter, letterkundige en surinamist. In april 2024 ontving hij de Everwinus Wassenbergh Penning voor zijn inzet voor de Nederlands-Caraïbische literatuur en cultuur.

2 comments to “‘Je kunt niet iemand uit het curriculum bannen die én de P.C. Hooft-prijs én de Prijs der Nederlandse Letteren heeft gekregen’”

  • Wij willen dit ook graag overnemen op Neerlandistiek, mag dat?

    • Dat mag – red. CU.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter