Javanen hebben betaald voor de afschaffing van de slavernij in Suriname en in Caraïbisch Nederland
door Hariëtte Mingoen & Soehirman Patmo
Op 19 december 2022 bood premier Mark Rutte in een toespraak namens de Nederlandse staat excuses aan voor het slavernijverleden van Nederland. In zijn woorden ‘een zwarte bladzijde in de historie van het koninkrijk’. Deze excuses werden overwegend positief ontvangen in Nederland, Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen. Ook de internationale media besteedden er aandacht aan, waaronder CNN, The New York Times, The Guardian, Jakarta Post, Tempo Indonesia, Channel News Asia Singapore, Reuters en Africa News Ghana, hoewel laatstgenoemde pas 5 dagen na de toespraak.
Rutte zei onder meer: ‘Hier kun je niet om de historische feiten heen. Tot 1814 werden ruim 600.000 tot slaaf gemaakte Afrikaanse vrouwen, mannen en kinderen onder erbarmelijke omstandigheden naar het Amerikaanse continent verscheept door Nederlandse slavenhandelaren. De meesten naar Suriname, maar ook naar Curaçao, Sint-Eustatius en andere plaatsen. Zij werden weggerukt van hun families, ontmenselijkt, als vee vervoerd en behandeld. Vaak onder het overheidsgezag van de West-Indische Compagnie. In Azië werden tussen de 660.000 en ruim 1 miljoen mensen – we weten het niet eens precies – verhandeld binnen de gebieden die onder het gezag stonden van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. De getallen zijn onvoorstelbaar. Het menselijk leed dat erachter schuilgaat, is nog veel onvoorstelbaarder’
Oost en West
De slavernij in de Oost heeft Rutte in zijn speech expliciet benoemd, maar de discussie over het slavernijverleden van Nederland was en is nog steeds gecentreerd op het slavernijverleden in de West. Dit ondanks de feiten dat de slavernij in de Oost, veel omvangrijker was en langer heeft geduurd en dat de wreedheden niet onder deden voor de wrede slavernijpraktijken in de West. Reggie Baay heeft dit in zijn publicatie Daar werd wat gruwelijks verricht (2015), over de slavernij in Nederlands-Indië, aangetoond.
De Verenigde West Indische Compagnie werd op 3 juni 1621 opgericht toen Nederland nog in oorlog was met Spanje. Omdat Portugal een bondgenoot was van Spanje werden in 1630 delen van Noord-Brazilië door Nederland op de Portugezen veroverd. In 1637 veroverde Nederland ook fort Elmina aan de Goudkust, het huidige Ghana, op de Portugezen. In 1641 had de WIC ook slavenposten in Angola. Zo ontwikkelde de WIC zich tot de grootste slavenhandelaar die tot 1734 het monopolie had in de trans-Atlantische slavenhandel.
In de Oost begon het met de oorlog om het monopolie van de specerijenhandel in Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Deze oorlog werd door de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) gevoerd tegen de Engelsen en Portugezen in de Banda-eilanden. De VOC, opgericht op 20 maart 1602, was in die tijd de grootste handelmaatschappij van de wereld. Behalve het drijven van handel was het doel van de VOC het opzetten van een netwerk van overzeese factorijen. Om handel af te dwingen beschikte de VOC over eigen oorlogsschepen.
Bloedbad
De VOC onder aanvoering van Jan Pieterszoon Coen verbood de bevolking van de Banda-eilanden om handel te drijven met de Engelsen en Portugezen, die hogere prijzen boden. Omdat de bevolking van Banda hieraan geen gehoor gaf, stuurde Pieterszoon Coen, toen gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, een strafexpeditie naar de Banda-eilanden om de bevolking te straffen. De troepen van de VOC richtten een gruwelijk bloedbad aan. Een groot deel van de bevolking werd uitgemoord. Volgens schattingen werden meer dan 15.000 mensen vermoord en ongeveer 800 overlevenden, voornamelijk vrouwen en kinderen, werden afgevoerd als slaven. Pieterszoon Coen kreeg de toepasselijke bijnaam ’de slachter van Banda’. Deze genocide vond plaats in 1621 en zo werd slavernij in de Oost een feit. Veel eerder dan de slavernij in de West onder de WIC. In 1860 werd de slavernij in de Oost afgeschaft, drie jaar eerder dan de afschaffing in de West in 1863. Bij laatstgenoemde werd bepaald dat de slaafgemaakten nog 10 jaar onder staatstoezicht op de plantages moesten blijven werken.
Cultuurstelsel
Gedurende twee eeuwen had de VOC meer goede dan slechte tijden gehad. Echter, door slecht beleid werd de organisatie in 1798 ontbonden en alle bezittingen en schulden werden door de Nederlandse Staat overgenomen. In 1811 namen de Engelsen Nederlands-Indië over en werd Stamford Raffles aangesteld als Luitenant-Gouverneur. Het Engels tussenbestuur duurde tot 1816. De heersende gedachte van een koloniale mogendheid toen was geld verdienen aan de koloniën in plaats van geld uitgeven aan de koloniën. Zo werd het Cultuurstelsel bedacht, dat in de plaats kwam van het Landrentestelsel dat te weinig opleverde voor de Nederlandse staat. Het Landrentestelsel, ingevoerd door Raffles, is gebaseerd op het gedachtegoed dat de koloniale mogendheid al het land in de kolonie in bezit heeft, daarom van de lokale bevolking huur kan eisen voor het gebruik. Het Cultuurstelsel ging net als het Landrentestelsel uit van het monopolie en de heerschappij van de Nederlandse Staat.
Nederlands-Indië verkeerde economisch in een deplorabele staat. Dat kwam doordat Nederland ten strijde trok tegen de onafhankelijkheidsstrijder Prins Diponegoro, bekend als de Java-oorlog, terwijl het nog steeds de gevolgen voelde van de eerdergenoemde oorlogen in Europa. In 1829 gaf koning Willem I opdracht aan Johannes van den Bosch, gouverneur- generaal van Nederlands-Indië, om het Cultuurstelsel uit te voeren. Voor Van den Bosch, de bedenker van dit stelsel, is het onderliggende idee vrij expliciet: Nederlands-Indië is een Nederlands wingewest en moet geld opleveren. Bij de uitvoering van het Cultuurstelsel kreeg de Nederlandsche Handel Maatschappij (nu ABN-AMRO) een belangrijke rol toebedeeld. Koning Willem I richtte de NHM op in 1824 en was zelf de grootste aandeelhouder. Na de invoering van het Cultuurstelsel waren de resultaten direct merkbaar. In 1831 was al een bescheiden nettowinst van 2 ton, die overgemaakt werd naar de Nederlandse Staatskist.
Het Cultuurstelsel hield in dat de bevolking een vijfde deel van zijn grond – als deze daarvoor geschikt was – moest gebruiken voor de verbouw van winstgevende handelsproducten voor de Europese markt. Deze producten waren onder meer indigo, thee, suiker, tabak, maar bovenal, koffie. Deze producten werden door de Nederlandsche Handel Maatschappij in Europa verhandeld. Het Cultuurstelsel duurde van 1830-1870. Voor winstgevende producten, zoals koffie bleef het stelsel langer van kracht, tot wel het begin van de twintigste eeuw. Javaanse boeren werd voorgeschreven meer dan 20% af te dragen of om de meest vruchtbare gebieden te gebruiken voor de handelsproducten. Als de Javaanse boeren geen geschikte grond hadden, moesten zij ter vervanging 66 dagen per jaar voor het gouvernement werken. Deze staan bekend als de herendiensten voor de koloniale overheid zonder loon. Pure slavernij dus.
Hongersnood
Het systeem werd misbruikt. Inlandse vorsten kregen zgn. cultuurprocenten. Zij kregen meer uitbetaald als hun gebied meer opbracht, hetgeen leidde tot sterke uitbuiting van de inheemse bevolking, niet alleen door de inlandse vorsten maar ook door het gouvernement en corrupte Europese ambtenaren die misbruik maakten van de herendiensten (zie ook Multatuli’s Max Havelaar, 1860). In 1850 werd op veel plaatsen op Java hongersnood geleden als gevolg van het Cultuurstelsel. De bevolking kon niet voldoende gewassen planten voor het eigen levensonderhoud. De handelsproducten die zij verplicht verbouwden, werden ver onder de marktprijs van de bevolking ingekocht door de koloniale overheid en de NHM en met grote winsten geëxporteerd en verhandeld. In gebieden waar geen hongersnood was, stierven de Javaanse boeren aan de gevolgen van ondervoeding en slechte werkomstandigheden. Tijdens de hoogtijdagen in 1840 vielen meer dan 1,1 miljoen mensen onder dit stelsel. Dit was gelijk aan 20% van de ongeveer 5 miljoen totale bevolking van Java in die periode (Raffles Census 1816). Met andere woorden, ruim een vijfde deel van de bevolking had onder slavernijomstandigheden arbeid verricht (zoals ook aangetoond door Pim de Zwart, Daniel Gallardo-Albarrán en Auke Rijpma: The Demographic Effects of Colonialism: Forced Labor and Mortality in Java 1834-1879 (2021), Wageningen/Utrecht Universiteit).
Winsten Cultuurstelsel
De winsten die het Cultuurstelsel opleverden waren enorm en namen met de perfectionering van het systeem alleen maar toe. Een conservatieve schatting van de nettowinst – het zogeheten batig slot – dat in 1850 en daarna direct naar de Nederlandse staatskas vloeide, was goed voor bijna 4 procent van het Bruto Binnenlands Product en meer dan 50% van de totale staatsinkomsten van Nederland (Pim de Zwart e.a. WUR, 2021). Hoewel het Cultuurstelsel in 1870 werd beëindigd, gingen de jaarlijkse overmakingen naar de Nederlandse Schatkist door tot 1877 met een batig slot van in totaal 863 miljoen guldens.
Tabel: Winsten van het Cultuurstelsel (E. Sweers, Het Cultuurstelsel 1830-1870, Historiën (2009)
Periode | Winst in guldens |
1831-1840 | 93 miljoen |
1841-1850 | 141 miljoen |
1851-1869 | 239 miljoen |
Totaal 1830-1870 | 473 miljoen |
Uit de winsten van het Cultuurstelsel werd onder meer de aanleg van het spoorwegnet in Nederland (vanaf 1839) bekostigd. Ook de schulden van Nederland werden daaruit afgelost en de compensatie betaald aan plantagehouders bij de afschaffing van de slavernij in de Nederlandse koloniën in de West (P. Emmer, Hoe de Javanen gedwongen werkten voor de afschaffing van de slavernij in Suriname, Wynia’s week, 2022; M. van Rossum: Het Cultuurstelsel in Nederlands-Indië maakte ons rijk. Met de winst werd het spoor aangelegd, de Volkskrant, 2022).
Afschaffing slavernij
Drie landen gingen Nederland voor bij de afschaffing van de slavernij: Denemarken (1803), Engeland (1834) en Frankrijk (1848). De slavenbezitters en plantage-eigenaren in Suriname en de Antillen wilden niet meewerken aan de afschaffing van de slavernij, tenzij ze gecompenseerd werden door de Nederlandse regering. In andere landen kwam de afschaffing tot stand door een revolutie, zoals op het Franse Haïti, of zoals in de Verenigde Staten door een burgeroorlog. In Nederland moest er wetgeving aan te pas komen. Dit proces verliep niet vlot, omdat leden van de Eerste- en Tweede Kamer evenals ministers financiële en/of familiaire belangen in Surinaamse plantages hadden (KRO-NCRV, 2021). Daarnaast was de financiële situatie van Nederland in die tijd slecht. Het land stond op de rand van faillissement door o.a. de nasleep van de Engels-Nederlandse oorlog, de oorlog met Frankrijk, de Belgische afscheidingsoorlog (1830-1839) en de slechte financiële huishouding van koning Willem I. Door een lening kon het faillissement van Nederland worden voorkomen. Mede door de baten uit Nederlands-Indië was de begroting van 1846 in evenwicht (Lotte Kaltee: ‘Hoe Nederland in 1844 bijna bankroet ging’, Historiek 2019) en dat was de financiële redding van Nederland.
De compensatie aan de plantage-eigenaren kostte de overheid 12 miljoen gulden. De eigenaren eisten aanvankelijk 400 gulden per vrijgestelde slaafgemaakte. Uiteindelijk kregen de plantage-eigenaren en aandeelhouders 300 gulden per vrijverklaarde slaafgemaakte in Suriname. In respectievelijk Aruba, Curaçao, Bonaire en Sint-Eustatius 250 gulden, 200 gulden in Saba en 150 gulden in Sint-Maarten.
De 12 miljoen compensatie was voor Nederland een relatief gering bedrag uit het batig slot van vele miljoenen, maar de Javanen hadden er met veel persoonlijk leed, zelfs met de dood tot gevolg, ervoor gezwoegd. Hoeveel van de Javaanse contractarbeiders die naar Suriname werden overgebracht nazaten waren van de slavernij in de Oost is moeilijk te achterhalen. Wel kunnen wij aannemen dat veel van de Javaanse contractanten nazaten waren van de Javanen die onder het Cultuurstelsel door het Nederlands koloniaal gezag werden onderdrukt en uitgebuit. Door armoede gedreven op zoek naar werk vielen zij ten prooi aan wervers die in die tijd actief waren om mensen te ronselen voor particuliere ondernemers die na het Cultuurstelsel toegelaten werden om te investeren in Nederlands-Indië en in Suriname.
Slavernij, Cultuurstelsel en contractarbeid zijn stelsels van het Nederlands kolonialisme die ertoe dienden om mensen te dwingen tot gratis en goedkope arbeid onder onmenselijke en verfoeilijke omstandigheden. Er bestaat geen “exclusief recht” om te bepalen wie meer heeft geleden aan uitbuiting, onrecht, uitsluiting, mishandeling en doodslag. Samen aan een beter toekomst werken kan alleen als het gedeelde koloniaal verleden wordt erkend en geaccepteerd en niet door het eigen groepsbelang boven de rest te stellen.
Hariëtte Mingoen & Soehirman Patmo hebben internationale ervaring als beleidsmedewerker en consultant voor o.a. de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO), het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken, de NUFFIC, Asian Development Bank en de EU. Hariëtte Mingoen is voorzitter van Stichting Herdenking Javaanse Immigratie.