blog | werkgroep caraïbische letteren

Jan de Heer over De Stoep, Chris Engels en de literatuur op Curaçao 1940-1951 (deel 3)

door Jeroen Heuvel

Over De Stoep heeft Jan de Heer onlangs een aantrekkelijke studie gepubliceerd, bij uitgeverij LM Publishers, waarbij gretig gebruik is gemaakt van het archief van Verele Ghering-Engels, de dochter van Chris Engels. Over deze studie van Jan de Heer gaat mijn bespreking. (Slot)

Eigenlijk zou er dan een nieuw hoofdstukje in De Heer zijn studie moeten volgen, maar misschien had hij te weinig studiemateriaal daarvoor tot zijn beschikking. Het gaat over de verdere nummers van de derde serie, ná nummer een. Natuurlijk bespreekt De Heer ze wel, niet apart maar als laatste paragraaf van hoofdstuk 8, getiteld ‘De laatste serie van zes nummers’, bestaande uit een pagina (p 97) tekst en tien pagina’s full colour kopieën. Serie 3 bestond uit zes nummers, gepubliceerd van juli 1949 tot en met mei 1951. In deze studie van Jan de Heer staan trouwens heel veel duidelijke kopieën uit verschillende Stoepen, voorts is deze prachtige uitgave verluchtigd met foto’s uit die tijd. Een aardigheidje van deze LM Publishers uitgave is dat de eerste en de laatste kopie (op p 1 en p 128) de voor- en achteromslag van respectievelijk de eerste Stoep en de laatste is.

Charles ‘Chal’ Corsen, foto uit de Stoep, jubileumnummer september 1950Jan de Heer merkt op dat de derde serie uitblinkt door de bijzondere typografische kwaliteit. In eerdere hoofdstukken heeft hij geklaagd over de verschillende lettertypes, de willekeurige afwisseling van proza en poëzie en de niet esthetische bladspiegel; ik heb daar in deze bespreking niet eerder aandacht aan besteed, omdat ik ervoor kies meer aandacht aan de inhoud van de teksten te geven. De Heer heeft ook hier en daar een oordeel uitgesproken over de artistieke kwaliteit van gedichten van Luc. Tournier; daar heb ik tot nu toe niet op gereageerd, omdat in het verleden al veel mensen vaak hebben geoordeeld dat het on(be)grijpbare poëzie is, dus dat er geen zinnig woord over valt te zeggen; ik denk dat die mensen vergeten zijn de kunstbril op te zetten van poëzie is een spel van klank- en betekenisassociaties tussen zender en ontvanger. Er staat meer dan er staat, het is geen boodschap in rijmvorm.
Over de inhoud van de nummers 2 t/m 6 van de derde serie het volgende. Nadat in het laatste nummer van de tweede serie als donderslag bij heldere hemel een nieuwe dichter, Charles Corsen, de Nederlandstalige literatuur van Curaçao kwam binnendenderen, wist de lezer van De Stoep al waarvoor Luc. Tournier gewaarschuwd had: ‘(…) zal waarschijnlijk de artistiek morele pressie uitoefenen op De Stoep, voort te ademen.’ En voor wie dat nog niet duidelijk mocht zijn, schrijft Tournier op diezelfde bladzijde waarin ‘Chal’ Corsen, nota bene een broer van de eerder al ontdekte Oda Blinder -pseudoniem van Yolanda Corsen – in De Stoep wordt aangekondigd (p 23, serie 2, nr 10): ‘De tweede serie is dus van nummers verzadigd. Maar wij kunnen het der clubbladen niet aandoen, dat zij verscheurd zouden worden door uitingen als deze van Charles Corsen, die ongetemd op het linotype zitten. Er moeten dus nog wel Stoepen komen.’

Corsen had zoveel gedichten geschreven, om niet te zeggen uitgebraakt, dat Engels besloot er een volledig nummer aan te spenderen, nr 2 (juli 1949) was gevuld met louter gedichten van Corsen, onder de verzameltitel ‘Con sordino’. Nr 3, van februari 1950, begint met een nagelaten gedicht van de grootvader van de Corsens, de bekende componist-musicus Joseph Sickman Corsen ‘Bai tira Bubi ku slòf’, gevolgd onder meer door gedichten van Tip Marugg – drie bladzijden, Luc. Tournier – zeven bladzijden, Charles Corsen – 14 bladzijden en een novelle van Rik van Sliers, onder het pseudoniem Henri Scholliers. In september volgt een

Titelblad, tekening Cris Engels, jubileumnummer -10 jaar en 25 nummers – van de Stoep, 1950, serie 3, nr 4 + 5.

dubbelnummer, jubileumnummer genoemd vanwege het tienjarig bestaan en de uitgave van het 25ste nummer, waarin pasfoto’s staan van de drie belangrijkste ‘redacteuren’ en drie door Chris Engels/De Stoep ontdekte auteurs: Oda Blinder, hoewel dat geen portretfoto is maar een door Lucila Engels, de vrouw van Chris, geschilderd portret en – wel echte – foto’s van Tip Marugg en Charles Corsen. In dit nummer van 72 bladzijden, naast het werk van de drie protégés van Engels, ook werk van zijn alias Luc. Tournier, proza van Wim van Nuland (pseudoniem van pater Möhlmann) en de Belgische Henri Scholliers en, verhip, weer gedichten van Charles Corsen, die doet alsof het vertalingen zijn van werk van ene Miguel H. Romano, maar inmiddels weten we dat deze Romano verzonnen is, misschien om het spel van pseudoniemen een nieuwe wending te geven of met de ‘mode van het vertalen van García Lorca’ te spelen. Het zijn achttien sonnetten.

Ook in de laatste Stoep, een poëzienummer, dat van mei 1951, staan van Charles Corsen vijftien sonnetten, zogenaamd vertaald uit het Spaans van Romano, van Tip Marugg ‘Het verbrande kind was een dromer’ ogenschijnlijk een van zijn meest begrijpelijke gedichten, in

Tip Marugg, foto uit de Stoep september 1950

mijn ogen misschien wel zijn mooiste, gedichten van García Lorca vertaald, veel door Luc. Tournier en één door Lucila Engels, dan ineens een gedicht in het Spaans van de Curaçaose dichter Luis H. Daal, en dat in een periodiek om de Nederlandse literatuur te bevorderen, het is nog niet duidelijk waarom Engels dit heeft opgenomen. Om het raadsel, lijkt het wel, groter te maken op de laatste bladzijde van De Stoepen een anoniem (?) gedicht in het Spaans met daarnaast een hertaling naar het Nederlands door Tournier en een eveneens Spaans gedicht van Oda Blinder. Alsof Engels wilde zeggen dat zijn doel was bereikt, de Nederlandstalige loot aan de literatuurstam was aangeslagen, het vormt geen gevaar om zijn eigen periodiek af te sluiten met enkele Spaanstalige Curaçaose gedichten, of misschien was het een knipoog naar de Spaanse periode in de Curaçaose literatuur die vóór de Tweede Wereldoorlog gebloeid had.

Oda Blinder, pseudoniem van Yolanda Corsen, naar een schilderij van Lucila Engels

Het laatste hoofdstuk voor de noten heet ‘Subsidie aan De Stoep‘. De Heer verhaalt over de perikelen van de subsidieverzoeken, zowel aan de Curaçaose als aan de Nederlandse overheid ‘op de vlucht’, hetzij rechtsreeks ingediend of via mannen als Greshoff. De kraan wilde maar niet opengaan, slechts druppelen. Misschien hebben heel veel patiënten van dokter Engels de uitgave van de periodiek mogelijk gemaakt, het was hoe dan ook nooit de eerste bedoeling van de dichter Engels om geld te verdienen met zijn blad, zoals hij al had geschreven in nummer 6 van de eerste serie, maar om de Nederlands(talig)e literatuur een podium te bieden. De regeerders van Curaçao waren altijd verdeeld over de verdienste en de noodzaak van zo’n tijdschrift. De tegenstanders grepen van alles aan om de subsidieaanvragen te torpederen, zeker toen het rijm ‘Marie Pompoen’ was verschenen, over een openbare afwerkplek, zo schandalig. Leest u zelf, hieronder, hoe ‘scabreus’ dit gedicht halverwege de vorige eeuw is geweest. De geldelijke steun die soms mondjesmaat kwam, is niet serieus te noemen. De overheid vroeg zich af of het wel verstandig was aan De Stoep subsidie te verstrekken, naast het verstrekken van subsidie aan het pas opgerichte literair tijdschrift in het Papiamentu ‘Simadan’, “daar dat blad proza en poëzie van eigen bodem bevat.” Een duidelijkere drogreden is moeilijk denkbaar, alsof Tip Marugg, beide Corsens etc. niet van eigen bodem zouden zijn. De Heer concludeert: ‘Engels was in het web van Cola Debrot verstrikt geraakt.’ (p 121). Debrot had immers via politieke bemoeienis de doorslag gegeven de 600 gulden subsidie die De Stoep jaarlijks kreeg, te sluizen naar ‘Simadan’. Dit hoofdstukje was wellicht beter ‘Geen subsidie voor De Stoep’ gedoopt.

Het laatste onderdeel van de inhoudsopgave heet ‘Noten’. Ik vind het prettiger als aantekeningen onder aan een bladzijde, als voetnoten staan, dan hoef ik niet telkens naar achteren te bladeren, maar de uitgever, of de auteur, heeft anders besloten. Daarachter nog twee mooie sepia foto’s, van Lucila en Chris als kunstschilders. En dan is helaas het boek uit.


 

Marie Pompoen.

Op de vlakte van Marie Pompoen
strooien de meisjes haar fatsoen
als bloemen op een vuilnisbelt
en elke lichaamsruil vraagt geld.

Er wuift een wuft, maar woelig lied
over dit druk bezocht gebied,
waar mannen komen en weer gaan
als wandelaars in een Betuuw’ laan.

(…)

Gij geeft uw lichaam licht, Marie.
Uw gezicht is een gedicht, Marie.
Uw lichaam veil, Uw lippen rood.
Zij doen soms denken aan den dood.

(…)

Marie, Marie, Marie Pompoen.
Gij hebt met “zondeval” van doen.
God schiep de mensch’lijke natuur.
Maar niet het blusschen van Uw vuur.

F. J. v. d. Molen

bijschrift:

Het volledige gedicht bestaat uit tien strofen. Hier zijn alleen strofe 1, 2, 8 en 10 afgedrukt. In De Stoep staat er een noot bij de titel, die luidt: Marie Pompoen is een berucht openlucht-bordeel op Curaçao.

(Eerder verschenen in Antilliaans Dagblad, 20-09-2018)

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter