blog | werkgroep caraïbische letteren

Jan de Heer over De Stoep, Chris Engels en de literatuur op Curaçao 1940-1951 (deel 1)

door Jeroen Heuvel

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog werd het allengs moeilijker voor Nederlandse auteurs om in Nederland hun (literaire) werk te publiceren, door de nazificatie van de Nederlandse maatschappij. Met het instellen van de Nederlandse Kultuurkamer, in 1942, kon er alleen nog in het door de Duitsers bezette Nederland met goedkeuring van die bezetter werk verschijnen, hoewel er ook illegaal boeken werden gedrukt. Op Curaçao was de invloed van de bezetter niet bepalend voor wat wel en niet gepubliceerd mocht worden. Chris Engels heeft er al snel in het begin van de oorlog voor gezorgd dat een vrij platform voor Nederlandse auteurs werd opgericht. Zijn tijdschrift, hoewel hij het liever ‘Nederlands Periodiek’ noemde, De Stoep geheten, is al meteen in het eerste oorlogsjaar (1940) beginnen te verschijnen. Engels heeft de op dat moment op Curaçao vertoevende journalist Frits van der Molen bereid gevonden samen De Stoep uit te gaan geven. Chris Engels was een medicus uit Rotterdam en gebruikte een pseudoniem voor zijn literaire ‘hobby’: Luc. Tournier.

Boekententoonstelling vooraf aan oprichting De Stoep. Boekententoonstelling in Sociëteit De Gezelligheid, in 1939, v.l.n.r. Johan van de Walle, Frumencio ‘Dòtor’ Da Costa Gomez, Lucia Engels-Boskaljon, Chris Engels, Herman ‘Harry’ Cornelis Jorissen – alias Herman Cornel, Frits van der Molen en Do Kwarts. Vier gefotografeerden hebben zich sterk gemaakt voor het oprichten van De Stoep. Het echtpaar Engels heeft dit met hart en ziel gedaan t/m het laatste nummer in 1951.

Na de oorlog zou het blad niet meer nodig zijn, omdat de Kultuurkamer was opgeheven en men in Nederland weer vrij kon publiceren, maar Tournier had de smaak te pakken gekregen en wilde graag een stoepje blijven bijdragen aan de opkomst van de eigen Curaçaose Nederlandstalige literatuur. De Stoep heeft tot mei 1951 als blad bestaan, het zaad was toen voldoende verspreid, gezien de oogst van Nederlandstalige Curaçaos-Antilliaanse literatuur die daarna kon worden binnengehaald. Met andere woorden, de invloed van De Stoep is na dat laatste nummer, zes jaar na de bevrijding, niet alleen in de Antillen, maar zeker ook in het moederland niet meer weg te denken geweest, gezien de erkenning van en prijzen voor bijvoorbeeld Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion door de Nederlandse critici.

Inlegvel van De Stoep serie 1, nr 1

Over De Stoep heeft Jan de Heer onlangs een aantrekkelijke studie gepubliceerd, bij uitgeverij LM Publishers, waarbij gretig gebruik is gemaakt van het archief van Verele Ghering-Engels, de dochter van Chris Engels. Over deze studie van Jan de Heer gaat mijn bespreking.

Luc. Tournier, getekend door Chris Engels.

Het rijk geïllustreerde boek, ruim 120 bladzijden, bestaat naast de inleiding en de annotaties uit zeven hoofdstukken. Om te beginnen: ‘De eerste vijf nummers van De Stoep’. Die zijn verschenen tussen september 1940 en december 1941. In De Stoep staan voornamelijk gedichten en verhalen, afwisselend door elkaar afgedrukt, er worden verschillende lettertypes gebruikt – omdat toen het drukproces gebruik maakte van loden losse letters en die waren schaars – met zeer af en toe een essay of een beschouwend artikel. De bijdragen zijn vaak ondertekend met een – tegenwoordig soms niet meer te achterhalen – schuilnaam, begrijpelijk, mede gezien de angst voor represailles van de Duitse onderdrukker of van de groep sympathisanten, op Curaçao, die hoopte dat de Duitsers het Nederlandse kolonialisme zouden verdrijven. Een andere reden geeft de schrijver van een ingezonden artikel in Beurs- en Nieuwsberichten van 14 december 1940 aan: ‘Geen profeet is geliefd in eigen land.En de meeste profeten zwijgen dan ook maar spoedig weer, wanneer de reactie opkomt. […] De medewerkers hebben de deftigst klinkende namen, van de meeste vermoeden wij dat het schuilnamen zijn, wat beter is in dit geval, in verband met wat wij hierboven over den profeet in eigen land schreven. Vooral voor Frans klinkende pseudoniemen had men blijkbaar een voorkeur.’ Met andere woorden, als je bijdrage aan De Stoep werd geridiculiseerd, was het maar beter dat weinig mensen op de hoogte waren van je identiteit.
In het eerste nummer gaat veel over de verschrikkingen van de oorlog, heimwee naar Nederland (geschreven door passanten, Europese Nederlanders die slechts korte tijd op Curaçao hebben vertoefd) en eerbetonen aan zon en zee en verwondering over ‘het zwarte ras’. Deze eerste vijf nummers werden gevuld door bijdragen van Luc. Tournier, die welbeschouwd de karakterisering passant op latere leeftijd ontgroeide, omdat Chris Engels meer dan de helft van zijn leven en tot zijn dood op Curaçao heeft gewoond en zeer goed het Papiamentu beheerste, en F. J. v. d. Molen en andere passanten. Er was één Caraïbische auteur die debuteerde in het tweede nummer van De Stoep, Marcel de Bruin, pseudoniem van René de Rooy, toen werkzaam bij de schutterij, Surinamer van geboorte, een groot deel van zijn leven op Curaçao woonachtig en werkzaam geweest en door vrienden als Jules de Palm als echte ‘yu di Kòrsou’ beschouwd.

Proefzetsel voor nummer 1 van De Stoep. Voordat De Stoep officieel uitkwam, werd het nog een ‘literair maandblad’ genoemd. Vanaf het eerste officiële nummer heette het ‘Nederlands periodiek’. De namen van de redactieleden bij dit proefzetsel horen bij het spel met schuilnamen, zowel de geboortenaam van Engels als zijn pseudoniem staan vermeld. Vanaf het officiële begin staan en geen redactieleden maar alleen nog de namen van F.J. vd Molen en Luc. Tournier als uitgevers, en later als oprichters.

Hoe kwam de redactie, hoewel dit woord een organisatie, een bureau en een financiële administratie veronderstelt, hetgeen ten enenmale bij De Stoep ontbrak – aan kopij? In het hoofdstuk ‘Greshoff en De Stoep’ geeft Jan de Heer het belang aan van Jan Greshoff als hofleverancier van kopij van verschillende Nederlandse auteurs die uit hun vaderland gevlucht waren. Naast Greshoff beloofde Adriaan van der Veen, secretaris van Hendrik van Loon, die een huisvriend was van president Roosevelt, ook voor bijdragen te zullen zorgen. Vanaf april 1942 richtte Greshoff zich op het periodiek. De Heer geeft tegenstrijdige meningen van Greshoff over het niveau van De Stoep weer en gaat dieper in op de redenen waarom Greshoff tijdens de oorlog voor meerdere (culturele) tijdschriften, zoals De Fakkel op Java, kon fungeren als een soort redacteur op afstand. Ook komt de rol aan bod van de weduwe van de dichter Hendrik Marsman, ‘de spin in het web van de Nederlandse culturele kolonie in Londen’. Door onderzoek van De Heer in de dagboeken van Greshoff, weten we nu dat De Stoep geen voorkeur had van Greshoff, maar dat hij bij gebrek aan een beter tijdschrift, eieren voor zijn geld had gekozen. Toen Nederland weer een vrij land was, heeft hij zijn medewerking terstond gestaakt. Ook heeft De Heer veel studie gemaakt van de correspondentie tussen Greshoff en Van der Veen. Greshoff noch Van der Veen zijn ooit fysiek op Curaçao geweest, maar ze hebben veel bijgedragen aan een aantal nummers van De Stoep.

Medeoprichter van de Stoep en redactielid tot 1943, Frits vd Molen

Het volgende hoofdstuk noemt Jan de Heer ‘De laatste vijf nummers van de eerste serie’. Nummer 6 is, over de volle 32 pagina’s, de rede over Arthur van Schendel die Greshoff in Kaapstad voor de universiteit had uitgesproken, voorafgegaan door een redactioneel waarin Tournier rept over ‘Koersverandering of roepverandering’. De Stoep vergelijkt hij met het zorgenkind van ‘de vrouw met groene ogen en zachte haren, die ons uit onze slaap houdt, de Muze’ en de vaders zijn dan de uitgevers, zonder winstoogmerk ‘dus zonder vrees voor verlies’. Eerst publiceerde de redactie ‘bijdragen van op Curaçao verblijvende of kort vertoevende krachten, waarvan er meer bleken te zijn dan ooit gehoopt’. Later werden aan de redactie ‘uit Zuid Afrika en de Verenigde Staten de vragen gesteld: “Wat willen jullie (ter publicatie) hebben” (Jan Greshoff) en “Wil je niet van De Stoep een uitgeverij maken, zoals de (latere) Vrije Bladen, van een reeks van afgeronde publicaties, elk van één persoon?” (Adriaan van der Veen).” Tournier vraagt zich af of dit een koersverandering is en antwoord hierop positief ‘indien het enthousiaste medewerking der schrijvers zal opbrengen’ of, vraagt hij zich af, ‘zal enkel onze roep veranderen?’ en zegt dat hij graag wil dat ieder cultureel weldenkend mens gaat twisten over de vraag of De Stoep nu tijdschrift of uitgeverij is. Engels/Tournier eindigt met een ironische zin: [De Stoep nummer zes] ‘verschijnt tot vreugde van de gezonde lezer; en zonder belangstelling van de belangstellinglozen.’ Om dit soort gein of zin in on-zin hebben veel ‘normale’ burgers altijd getwijfeld aan Tourniers kunnen.

Redactielid bij De Stoep tot 1946, Hendrik de Wit

Nummer 8 was geheel gevuld met de novelle van Adriaan van der Veen ‘Idylle in New York’. Nummer 9/10 (maart 1943) is een dubbelnummer van ruim 100 bladzijden geworden, vol louter poëzie, ingeleid door Marnix Gijsen. 66 Dichters staan er in, vanuit Zuid-Afrika en Oost-Indië, Suriname en Curaçao, Nederland en België. In maart van het volgende jaar kwam in Londen een bloemlezing ‘Gedichten uit bezet Holland’ uit, met ruim 60 door mevrouw Marsman gebloemleesde gedichten, ‘waarvan er achttien reeds in het poëzienummer van De Stoep waren gedrukt.’ De redactie van De Stoep was not amused met dit schieten onder haar duiven.

Vervolg klik hier

Foto’s uit besproken boek 

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter