Inzichten Maurits Hassankhan tijdens Jit Narain-lezing: Hindostaanse contractarbeiders niet bevoorrecht
door Edwien Bodjie
PARAMARIBO — “Er bestaat een hardnekkig idee dat Hindostaanse contractarbeiders door de koloniale overheid werden bevoorrecht op het gebied van gronduitgifte, maar niets is minder waar. Dat stelde historicus Maurits Hassankhan 29 november tijdens de Jit Narain-lezing 2024 in het Lalla Rookh-gebouw. Het thema was ‘Het koloniale grondbeleid met betrekking tot Hindostaanse contractarbeid, 1873-1945’.
Hassankhan baseerde zijn presentatie op uitgebreid literatuuronderzoek. Hij verwees onder meer naar ‘Agriculture in Suriname’ (Nannan Panday, 1959) en ‘Kleine boeren in de schaduw van een plantage’ (Waldo Heilbron, 1982). “Het grondbeleid vanuit de koloniale overheid was gericht op kleinschalige landbouw. Daarover is veel onderzoek gedaan, maar misvattingen blijven bestaan”, lichtte hij toe.
Gronduitgifte en landbouw
Het koloniale grondbeleid begon in 1842 met als doel gemanumitteerden (voormalige slaven) in staat te stellen een eigen bestaan op te bouwen. Zij kregen gratis kleine stukken grond, de zogenoemde kostgrondjes, aan de stadsrand voor bestaanslandbouw.
In 1863 werd een nieuwe regeling ingevoerd, waarbij iedereen gratis grond kon aanvragen. Na twee jaar gebruik kon men het perceel officieel in eigendom krijgen. “Hoewel deze regeling ook gold voor kolonisten, vrijverklaarden en Hindostaanse contractarbeiders, maakten vooral Hindostanen er gebruik van”, benadrukte Hassankhan. Andere bevolkingsgroepen toonden volgens hem minder interesse.
Volgens de historicus hadden Hindostanen juist te maken met arbeidsbeperkingen, bijvoorbeeld in de bosbouw. Creolen konden actief zijn in beroepen als balatawinning en houtkap, maar Hindostaanse immigranten werden hiervan uitgesloten. “Dit kwam voort uit een overeenkomst tussen India en Groot-Brittannië”, legde hij uit. “De overeenkomst beschermde Indiase arbeiders tegen de gezondheidsrisico’s van bosarbeid, die in andere gebieden vaak tot hoge sterftecijfers leidden. In Suriname betekende dit echter dat mijn voorouders geen toegang hadden tot prestigieuze banen in de bosbouwsector.”
Transformatie
Ontwikkelingseconoom Djaienti Hindori, die vrijdagavond optrad als co-referent, richtte zich in haar presentatie ‘Van immigranten tot agrariër’ op de transformatie van Hindostaanse immigranten tot succesvolle landbouwers. Zij belichtte de rol van vestigingsplaatsen, die waren bedoeld om kleinschalige landbouw te stimuleren. Deze gronden waren verdeeld in particuliere en gouvernementsvestigingsplaatsen en gronden buiten de vestigingsplaatsen.
Hindostanen kozen volgens Hindori vaak voor percelen buiten de vestigingsplaatsen, waar zij meer ruimte zagen voor zelfontplooiing, ondanks het zware werk. Hassankhan prees hun inzet: “Onze voorouders ontgonnen bossen, ontsloten percelen en bouwden een nieuw leven op voor hun kinderen en kleinkinderen. Hun offers verdienen onze dankbaarheid.”
Landbouwtoekomst
Hindori benadrukte in haar slotwoord het belang van landbouw voor Suriname. “Mijnbouw is een belangrijke inkomstenbron, maar landbouw blijft essentieel voor voedselzekerheid”, stelde zij. Ze prees de veerkracht van Surinaamse boeren, die hebben bewezen in staat te zijn grootschalige agrarische bedrijven te beheren. Hindori riep op om landbouw verder te stimuleren als strategische pijler voor Surinames ontwikkeling. De avond werd afgesloten met een interactieve vraag- en antwoordsessie, waarin het publiek zijn waardering uitsprak voor de inzichten van beide sprekers. De publieke belangstelling was groot, met bezoekers uit diverse bevolkingsgroepen. Minister Henry Ori van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur was ook aanwezig.
[Uit de Ware Tijd, 30 november 2024]