blog | werkgroep caraïbische letteren

Interview met Karwan Fatah Black

Momenteel verblijft Karwan Fatah Black in Suriname, voor de rust om zijn nieuwe boek te kunnen schrijven, en voor onderzoek. Als je hem beoordeelt op zijn bos donkere krullen, zou je hem Surinaamse wortels toedichten. Dit klopt echter niet.

Dan rijst de vraag waar zijn belangstelling voor de Surinaamse geschiedenis vandaan komt?

‘Ik had niet perse interesse voor Suriname, maar meer voor de manier waarop in Nederland wordt omgegaan met racisme en het koloniale verleden. In Leiden werd in 2008 een project geïnitieerd over handel en handelaars in het Atlantisch gebied, vanuit een Nederlands uitgangspunt. Binnen dat project heb ik een proefschrift over handel in achttiende-eeuws Suriname geschreven. In het kader van dit project zijn er verschillende publicaties geweest, waaronder een boek onder redactie van Gert Oostindie en Jessica V. Roitman: Dutch Atlantic Connections, 1680-1800. Linking Empires, Bridging Borders (Leiden/Boston: Brill, 2014). De nadruk lag vooral op de achttiende eeuw, dus niet de voorgeschiedenis van Nederlandse activiteiten in Brazilië en Angola, en ook niet op de negentiende eeuw of hedendaagse doorwerking.’

Wat was het project dat daarop volgde?

‘Tijdens mijn onderzoek naar handelscontacten kwam ik regelmatig materiaal tegen dat ging over het dagelijks leven in Paramaribo in de achttiende eeuw. Dat materiaal moest ik terzijde schuiven, maar bracht me wel op het idee om iets met stadsslavernij te gaan doen. Internationaal is hier wel enige interesse voor en ik besloot om twee lijnen uit te zetten: zowel het bijeenbrengen van mensen die met slavernij in verschillende steden bezig zijn, als een eigen onderzoek naar Paramaribo. Ik organiseerde het congres ‘Urban slavery in the age of abolition’ (2017, Leiden) met historici uit Brazilië en onderzoekers met kennis over Algiers, Kingston, Benguela, maar ook Baltimore en Boston. Zij brachten hun inzichten ter tafel over slavernij in steden, met name in de periode dat de afschaffing van de slavernij naderbij kwam. We hadden het niet alleen over slavernij zelf, maar ook hoe dat nu nog herinnerd wordt. De beweging voor de afschaffing van de slavernij richtte zich op slavenhandel, scheepshandel en het plantageleven. De onderdrukking en (zelf)emancipatie in urbane gebieden ontbreekt vaak.

Mijn eigen onderzoek naar Paramaribo is zich vooral gaan richten op het ontstaan van de vrije Afro-Surinaamse gemeenschap. Rond 1750 waren er enkele honderden gemanumitteerden en hun nakomelingen. Tegen 1863 waren dat 15.000. Binnen deze gemeenschap heeft een tweedeling plaatsgevonden in de samenleving. Een deel van hen integreerde in de elite, ongeacht kleur. Hier heeft Ellen Neslo onderzoek naar gedaan. Ik kijk nu naar het deel dat de volksklasse zou gaan vormen en hoe zij probeerden zichzelf en hun naasten vooruit te helpen.’

We kunnen hier denken aan Elisabeth Samson (1715-1771), die door haar huwelijk met een blanke man veelvuldig is terug te vinden in de archieven. Door deze zichtbaarheid heeft ze de aandacht getrokken van Cynthia Mc Leod, die een studie over haar heeft geschreven (Elisabeth Samson. Een vrije zwarte vrouw, 1993). Haar leven is met fictie ingevuld in de roman De vrije negerin Elisabeth Samson, 2000). De spil van haar gezinsleven was het huis aan de Waterkant, waar de familie van Bosse woonde. De oudere kinderen van haar moeder Nanoe waren eerder vrijgekocht, en zij kochten op hun beurt Nanoe vrij. Elisabeth was, als jongste kind, dus vrij geboren. Ze groeide op in het huishouden van haar halfzuster Maria Jansz, getrouwd met F.C. Bossé. Hierdoor leerde ze al vroeg zaken te doen, door de administratie en correspondentie van haar zwager te verzorgen. Opmerkelijk binnen het gezin van Nanoe was, dat de moeder kinderen heeft gehad die verschilden in huidskleur, maar ook in status van vrij of niet-vrij. Voor de rijkere groep gemanumitteerden was het houden van slaven een heel gewone zaak. De redenen daarvoor behoeven meer onderzoek. Was het kopen van familieleden een manier om hen te beschermen tegen de willekeur van onstabiele slaveneigenaars, of was het eerder een vorm van bezitsvergaring? Een ander deel van de gemanumitteerden vormde de middenklasse. Zij vestigden zich op Frimangron, een uitleg van de stad Paramaribo (ook in de Saramaccastraat, de Drambranders- en de Limesgracht), door gouverneur Nepveu bestemd voor de soldaten van het korps Zwarte Jagers en het Mulattenkorps. Deze ‘Redi Musu’ kregen een militaire opleiding en werden voor vijf jaar ingezet om de stad te beschermen tegen invallers en acties tegen de marrons te ondernemen. Binnen deze gemeenschap van vrijen werden ook slaven gehouden, maar in veel mindere mate dan bij de elite, gevestigd rond de Waterkant en in de oude binnenstad van Paramaribo.

‘Het valt op dat in nieuwe delen van de stad, zoals de Combe (of verder op de schelpritsen) zich minder vrijen en hun nakomelingen vestigden. In de wijkregisters zien we dat er weinig witte mensen op Frimangron woonden. Het lijkt alsof de geschiedenis van de gemanumitteerden minder heroïsch is dan die van de tot  slaafgemaakten, maar hun dagelijkse strijd om een plek te krijgen in de stad en de economie legde de basis voor een aanzienlijk deel van de  Afro-Surinaamse gemeenschap. Uit de voorbeelden die ik heb beschreven in mijn boek Eigendomsstrijd, blijkt dat alles draaide om grondbezit. Het bezit van grond betekende dat de eerste vrijen de ruimte hadden om hun gemeenschap te kunnen bouwen. Ze deden dit niet alleen voor zichzelf, maar ook voor latere generaties. Dit heeft zich in latere instantie vertaald in de boedelproblematiek. Een eigenaar liet de boedel na aan meerdere eigenaren (kinderen, of anders familieleden of vrienden) en dat werden er op den duur heel veel. Aanvankelijk was het erf bedoeld als een veilige plek voor de nazaten, een poging van de mensen om een sociaal vangnet te creëren.’

Waar ben je nu mee bezig?

‘Het onderzoek naar de stadsslaven zal nog enkele artikelen opleveren. Hierin zal vooral informatie over de inhoud van testamenten worden vastgelegd. Voor mijn onderzoek zijn vooral de stukken van de Raad van Politie en de notariële akten van belang. Die zijn nu ook in Suriname in te zien. Zodra iemand vrij werd, kreeg deze persoon vrijwel dezelfde rechten als zij die vrijgeboren waren. Dit betekende dat veel voormalige slaven die bezit hadden verkregen, een testament lieten opmaken om ervoor te waken dat na hun dood, dat bezit in de handen kwam van diegene, die de eigenaar daarvoor had uitgekozen. Deze testamenten zijn een belangrijke bron van informatie. We kunnen er in lezen hoe men dacht over verwantschap en familiebanden en wat voor aardse goederen men belangrijk vond.’

Waarom heb je Anton de Kom opgenomen in Eigendomsstrijd?

‘In het boek komt de lezer aanvankelijk vooral over de slavernij en de nasleep daarvan te weten. In zijn boek ontwikkelde De Kom een antikoloniaal perspectief op de geschiedenis. Hij schrijft vooral over de verschrikking van slavernij en de strijd daartegen. Dat was een breuk met het koloniale denken, maar ook met de wereld van zijn familie met name langs vrouwelijke lijn. De voormoeders van De Kom waren gemanumitteerden die zich in de stad hadden gevestigd. De manier waarop zijn moeder, grootmoeder en overgrootmoeder in vrijheid leefden, wat zij nastreefden en hoe zij dat doorgaven aan de volgende generatie wordt nooit belicht. Het verhaal van de Kom is het verhaal van de slavernij geworden, maar door onderzoek naar de voorgeschiedenis van zijn familie en hun gemeenschap in Frimangron krijgen we een ander beeld van deze geschiedenis. Dat beeld is complexer, maar ook completer. Het belang van de geschiedenis van manumissie is ook belangrijk voor zijn persoonlijk verhaal. Het huis aan de Pontewerfstraat (nu Anton de Komstraat), dat al lange tijd in bezit was van gemanumitteerden en hun nakomelingen kreeg in de jaren dertig een belangrijke plek in antikoloniale radicalisering. De teleurstelling binnen de vrije gemeenschap kwam samen met die van degenen die in 1863 waren vrij geworden en die van de contractarbeiders die later waren gekomen.’

Het lijkt alsof in Nederland de interesse voor de geschiedenis van de slavernij groeiende is. Klopt dat?

‘Jazeker. Ik heb momenteel meerdere keren per dag contact met instellingen en media die ‘iets’ met het onderwerp willen. Het gaat dan zowel om de grote musea, zoals het Rijksmuseum en het Mauritshuis, als om kleinere of meer specifieke instellingen, zoals museum Bronbeek en andere. Er is het besef gekomen dat de Nederlandse cultuur zich moet dekoloniseren om mee te kunnen blijven doen in de wereld. Bovendien is er een groep jongeren die ziet dat de strijd die hun ouders leverden tegen racisme en discriminatie nog altijd niet gewonnen is. Dat is voor velen teleurstellend, maar zorgt ook voor een motivatie om het beter en vasthoudender te doen dan hun voorgangers.’

[uit de Ware Tijd Literair, 23 februari 2022]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter