Inheemsen en de koloniale overheid I – Leren van geschiedenis 139
door Agir Axwijk
In februari 2024 hield het NiNsee een expertmeeting over de doorwerking van het slavernijverleden in het Nationaal Archief van Suriname. Tijdens deze vergadering kreeg de directeur van de VIDS de gelegenheid om het woord te voeren over de positie van de Inheemsen in dit hele gebeuren. Zij legde de nadruk niet alleen op het slavernijverleden, maar ook op de koloniale geschiedenis en het historisch onrecht tegenover de Inheemsen. Maar het koloniaal verleden was allesbehalve simpel. De kolonisatie van Suriname was mogelijk door concrete afspraken tussen inheemse stammen en Europeanen. De Engelsen vroegen en kregen toestemming om zich te vestigen in Suriname. Ook verhandelden de Engelsen diverse producten en “rode slaven” met de Inheemsen. Suriname bestond toen uit verschillende inheemse groepen waarvan een deel op eigenbelang uit was. Elke groep onderhield andere relaties met de Engelsen.
De Nederlandse kolonie en Inheemse Naties
Toen de Nederlanders op het toneel kwamen, veranderden die verhoudingen niet veel. Zelfs toen de ‘Indiaanse oorlog’ uitbrak in 1676-1686, was er onenigheid onder de Inheemsen onderling. Vanaf de afkondiging van de vrede op 10 januari 1686, hoewel het niet steeds rooskleurig verliep, hield deze stand. Een manier voor de koloniale overheid om de relatie met de Inheemsen te behouden, was door regelmatig geschenken te geven aan de kapiteins van de dorpen. Op 28 december 1783 gaf de gouverneur een Inheems opperhoofd genaamd Lango een stok met een zilveren knop en een geweer. Een eerdere gelegenheid dateert van 2 december 1717. Hierbij gaf de gouverneur toestemming om reizen te maken, om vriendschap met de Inheemsen te continueren en om die naties enige presentjes te geven.
Samenwonen met de kolonisten
De koloniale overheid liet juist de Inheemsen in bepaalde gebieden toe om die tot ontwikkeling te brengen. Zo wilde het gouvernement in juli 1789 een post aanleggen aan de Mapariekreek zodat de Inheemsen daar zouden wonen. In een vergadering van 20 december 1780 werd gesuggereerd om de Inheemsen te overtuigen nederzettingen te creëren in de ongecultiveerde districten binnen het Cordon, met als doel deze tot ontwikkeling te brengen. Ook brachten Inheemsen bezoeken aan bepaalde gouverneurs.
Op 20 december 1755 kwam er een groep vrije Inheemsen naar Paramaribo en ze mochten logeren in de tuin van de gouverneur. Op 8 mei 1758 was de inheemse Anthoni weer uit de Marowijne op bezoek. In een notificatie van 21 februari 1760 werd er gevraagd dat alle vrije Inheemsen, zowel mannen, vrouwen als kinderen die op de plantages en in Paramaribo woonden, zich moesten aangeven bij de burgerkapiteins. Op 14 december 1791 werd bekendgemaakt dat de koper van een stuk land niets mocht doen ten nadele van de vrije Inheemsen en dat de natuurlijke kreken voor iedereen open en vrij moesten blijven om te kunnen bevaren.
De overheid neemt notitie van Inheemse aangelegenheden
Enkele inheemse groepen maakten de bewuste keuze om dichtbij de kolonisten te wonen. Dit gaf ze de mogelijkheid om deel te nemen aan de koloniale economie. Het is een mythe dat de Inheemsen en de kolonisten apart van elkaar leefden. Er waren na de oorlog nog steeds ‘rode slaven’, maar ook vrije Inheemsen op de plantages en in Paramaribo. De koloniale overheid maakte ook melding van de status van hun inheemse bondgenoten. Op 2 maart 1791 was opperhoofd Lankou in zijn dorp aan de Cassipora overleden. Er werd bekendgemaakt dat hij een afstammeling was van het opperhoofd dat in naam van alle andere inheemse stammen nog de vrede met Van Sommelsdijk had gesloten.
Koloniale compromissen
De koloniale overheid sloot ook compromissen als het er om ging om de Inheemsen bevriend te houden. In 1764 meldde de posthouder in de Corantijn dat een jonge mulat zijn oom had gedood. De reden hiervoor was dat deze oom een ergernis was voor inheemse vrouwen, die hij lastigviel en probeerde te ontvoeren en te verleiden. Een jongeman werd aangewezen om de oom uit de weg te ruimen. De moord werd daarom niet als een misdaad gezien.
Een ander geval dateert van 19 september 1764. Bij het Hof werd er een klacht ingediend door de inheemse tolk. De tolk meldde dat er vaak Inheemsen bij hem op bezoek kwamen in Paramaribo of op de Savanne. Deze bouwden dan hutten in de stad, wat werd verboden vanwege brandgevaar. De Inheemsen zeiden dat de bosnegers wel kost van de overheid kregen, maar dat zij, als vrijgeborenen van het land, hun hutten niet eens mochten opzetten. Dit protest van de Inheemsen had als gevolg dat ze vervolgens wel eigen onderkomens mochten bouwen, zolang het geen nadeel of overlast gaf aan de buren.
![](https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/wordpresssite/wp-content/uploads/2024/11/image-3.png)