Inheemsen en de koloniale overheid Deel II – Leren van geschiedenis 140
door Agir Axwijk
Tijdens het symposium ‘Slavernij en doorwerking in meerstemmig perspectief’, gehouden in het IGSR op 14 maart 2024, was mevrouw Audrey Christiaan aan het woord. Tijdens haar presentatie noemde ze de kolonisatie van Suriname een ongewilde invasie/penetratie. Ze deed deze uitspraak omdat er volgens haar geen toestemming was gevraagd aan de Inheemsen om een kolonie te stichten. Dat is niet correct, want de Engelsen hebben wel degelijk overleg gepleegd en kregen toestemming van twee inheemse groepen om zich te vestigen. De vraag is nu, waarom gaven de Inheemsen toestemming aan de Europeanen om zich te vestigen in Suriname? Welk voordeel hadden de Inheemsen bij deze handelingen?
Handel
De Inheemsen hadden door contact met de kolonisten de gelegenheid om te participeren in de koloniale economie. Dat hield in dat ze in een zeer snel tempo hun levenswijze en standaard konden veranderen. Een voorbeeld hiervan is de introductie van metalen gereedschappen. De Inheemsen, die voor de komst van de Europeanen bomen moesten omhakken met stenen bijlen, konden dit in de helft van de tijd doen met metalen bijlen. Ook konden ze gebruikmaken van de vraag van de kolonisten naar gedwongen arbeiders. Inheemse groepen hadden de mogelijkheid hun vijanden te verkopen aan de kolonisten voor een bepaald bedrag. Verder konden ze worden ingezet om gevluchte slaven te doden of levend terug te brengen naar de stad.
Het gedrag van de tussenhandelaren bracht verschillende spanningen met zich mee. Zij stonden erom bekend dat zij de Inheemsen slecht behandelden en uitpersten. De relatie tussen de handelaren en de Inheemsen was dan ook een oorzaak van de Indiaanse oorlog. Na de oorlog probeerde de koloniale overheid zich te houden aan de afspraken over de vrede. Op 3 oktober 1701 werden meldingen gemaakt van ‘quade handelingen’ van de handelaren tegenover de Inheemsen. De gouverneur besloot toen om hen over te halen naar het fort te komen om daar goederen te verhandelen. Zo zou er dan bij deze markt toezicht zijn op de handel. Verder werd besloten de handelaren geen toestemming te geven om landinwaarts te gaan om te goederen op te halen.
Regulering
Dit verbod om te handelen hield echter niet lang stand. Op 22 maart 1737 werd gemeld dat iedereen mocht participeren aan het vissen, schildpadden vangen en ruilen met de Inheemsen. De spanningen bleven bestaan, maar je kunt ook zien hoe de koloniale overheid probeerde de Inheemsen tot bondgenoten te maken. Een voorbeeld hiervan is een notificatie van 4 mei 1751. Hierin werd specifiek vermeld dat het verboden was om vrije Indianen te mishandelen of goederen van hen af te persen.
Hoewel de koloniale overheid meerdere keren bekendmaakte dat de Inheemsen geen last mochten ondervinden van de kolonisten, is het wel belangrijk om te vragen of de Inheemsen beschermd werden in de kolonie.
Vertegenwoordiging van de Inheemsen
De Inheemsen kregen na de Indiaanse oorlog de rechten van een ‘Vrije Indiaan’, en deze werden gehandhaafd door de koloniale overheid. Hiervoor kunnen we kijken naar de zaak van 11 februari 1743 waarbij de heer Cornelis Fok en zijn slaven enkele vrije Inheemsen hadden mishandeld. Zij woonden bij de Sarakreek en kwamen klagen over Cornelis Fok (achter wiens plantage zij verbleven) nadat enkele van zijn slaven na een ruzie twee vrije Inheemsen hadden verwond. De inheemse tolk heeft het relaas van de Inheemsen aan het hof gemeld. De heer Fok en drie van zijn slaven werden naar Paramaribo geroepen om verhoord te worden. Opmerkelijk is dat de tolk van de Inheemsen de getuigenis van de Inheemsen opnam en deze aan de koloniale overheid overbracht. Geruchten over het slecht behandelen van Inheemsen werden zeker serieus genomen. In 1743 werd de vrije negerin Diana in ‘apprehensie’ – gevangenschap – genomen wegens kwaadspreken over de gouverneur. Ze werd beschuldigd van het verspreiden van geruchten dat de gouverneur de Inheemsen slecht zou behandelen.
Bescherming tegen andere Inheemse stammen
Verder gaf een goede relatie met de kolonisten de verschillende inheemse groepen de kans om een bondgenoot te hebben tegen andere inheemse stammen. Onderlinge conflicten bestonden al voordat de Europeanen in de Amerika’s arriveerden en waren nog steeds gaande nadat er vrede was gesloten met de Europeanen in 1686.
Een voorbeeld is een melding uit december 1754, waarbij Indianen van de Caribse natie twee leden van de Arowakse natie hadden vermoord. Als er onderling een conflict was, meldden deze Inheemsen zich bij de koloniale overheid of de posthouder. Op 8 december 1758 dienden de Inheemsen een klacht in dat er moorden waren gepleegd door een vreemde inheemse groep. Ook deze zaak werd door het Hof onderzocht.