Indianen in het Wilde Spaanse Westen (3)
Indiaanse slavernij, weerstand, kolonisatie en missie in de Cariben
door Fred de Haas
Kroniekschrijver Gonzalo Fernández de Oviedo y Valdés[i]
Oviedo was geen hoog opgeleid persoon, maar wel een scherp observator. Hij was ook een waardevol ooggetuige en schreef talloze boeken over flora, fauna, planten en Indianen. Hij had kritiek op het misbruik dat van de bevolking werd gemaakt door de Spanjaarden, op de ruzies tussen de verschillende religieuze ordes en het gebrek aan ethisch gevoel bij de Christenen. Jammer genoeg heeft hij zich negatief uitgelaten over de Indianen en zijn mening was ook leidend in later tijden.
Omdat we ons in dit artikel voornamelijk bezighouden met het wel en wee van de Indianen in de vroege tijden van de ontdekkingsreizen en kolonisatie, zullen we enkele passages samenvatten uit Hoofdstuk X van zijn Sumario uit 1526. Hij doet daarin serieuze, maar soms ook curieuze en zeer persoonlijke observaties over het dagelijks leven van de Indianen. Wat er van sommige opmerkingen waar is laat zich moeilijk bewijzen, maar is vaak erg plausibel vanwege de nauwkeurigheid van de beschrijvingen. Het gaat hier over de Indianen van het Vasteland (Venezuela, Colombia en een deel van de kust van Midden-Amerika).
Over de Indianen van de Tierra Firme (Vasteland) zegt hij dat ze groter zijn dan de Indianen van de eilanden ‘behalve die van de Reuzeneilanden[ii], die ten Zuiden van La Española liggen, vlakbij de kust van het vasteland’. Sommige van zijn observaties zijn op zijn minst curieus te noemen.
Ze maken visnetten van katoen en braden vlees en vis op een ‘barbacoa’. Alleen de opperhoofden (caciques) hebben meer dan één vrouw. Vrouwen plegen, aldus Oviedo, ook abortus met een kruidendrank omdat ze geen hangborsten willen krijgen van het baren. Hij schrijft – veel Spanjaarden hadden daar oog voor – dat de Indiaanse vrouwen mooie borsten hebben. Voorname vrouwen dragen een soort bustehouder tegen hangborsten: een 15 cm lange staaf met een gat aan beide einden waar ze een katoenen koordje door doen en onder hun oksel en schouder hangen en vastknopen. Verder zijn ze zo nauw geschapen dat mannen er hinder van ondervinden bij het vrijen. Vrouwen dragen een doek vanaf hun middel tot de knieën.
Belangrijke mannen dragen een koker van goud om hun penis zijn en anderen een gedraaide schelp. Sommige Indianen houden er slaven op na. Ze brandmerken hun slaven of trekken ze een voortand uit. De Cariben uit Cartagena eten mensenvlees. Om hun lichaam te versieren beschilderen ze hun lichaam met ‘urucú’ dat een rode kleur afgeeft. Indianen vinden dat mooi, maar Oviedo vindt het lelijk. Een goede ambachtsman noemen ze ‘tequina’. Er is ook een tequina die met demonen praat en advies van hen krijgt. Die demon noemen ze ‘tuyra’ en zo duiden ze, volgens Oviedo bij wijze van eerbetoon, ook de Spanjaarden aan. Als er een opperhoofd sterft, doden hun bedienden en vrouwen zich ook. Dan gaan ze met hem naar een hiernamaals. Wie dit niet doet is voor altijd verloren of wordt herboren als een dier. Ook worden opperhoofden gemummificeerd door ze uit te drogen bij een vuur. Dan worden ze bijgezet. Degenen die zijn omgekomen worden bezongen in hun zangen (areítos).
Oviedo beschrijft de areíto (dans en zang van mannen en vrouwen) als volgt. Ze houden elkaar bij de hand vast en maken passen vooruit en achteruit. Dat kan uren en soms dagen duren. Anderen geven hun dan wijn die ze ‘chicha’[iii] noemen. Velen worden dronken en slaan er dan van alles uit. Oviedo vergelijkt dit met de boerendansen die hij in Vlaanderen heeft gezien. Hun huizen zijn soms rond als een paviljoen en heten ‘caney’. Er is ook een ander soort huizen dat ‘bohío’ heet. Oviedo beschrijft ook huizen die op palen boven het water zijn gebouwd. Op het water liggen kano’s waarmee ze naar het vasteland varen waar ze voedsel verbouwen. De naam van het gebied is ‘Castilla del Oro’.
Zijn beschrijving van de Indiaanse hangmat (hamaca[iv]) is uiterst nauwkeurig: ‘het zijn katoenen dekens die heel goed zijn geweven van goede, fraaie en dunne stoffen van 1.66 of 2.49 meter lengte en meer nauw dan lang en aan het eind zitten er touwdraden van de agave’. Ze worden 40 tot 50 centimeter boven de grond gehangen.
Als ze ten strijde trekken nemen ze, in sommige streken, grote schelpen mee waarop ze blazen en ook trommels en pluimen. Van schelpen maken ze sieraden (gekleurde kralen, pijpjes, armbanden om de polsen en enkels, halskettingen, oorbellen en neusringetjes).
De cacique laat zich op reis dragen door twee dragers in een hangmat aan een lange stok. Er zijn ongeveer 12 dragers die elkaar afwisselen. Dat zijn zogenaamde ‘naborías’ een (naborí is een Indiaan die geen slaaf is maar wel diensten moet bewijzen, ook tegen zijn wil).
Karel V[v], 1500-1558
Karel V excuseert zich in 1542 dat hij vanwege andere urgente zaken tot dan toe geen tijd heeft gehad om zich bezig te houden met de gang van zaken in de ‘koloniën’. Maar gezien de verontrustende berichten roept hij in 1542 een vergadering bijeen in Valladolid die zal worden voortgezet in Barcelona en waar besluiten worden genomen die het Bestuur en de omgang met de inheemse bevolking betreffen. Karel benoemt een Raad van Indiën (Consejo de Indias) die vaststelt dat er Audiencias (gerechtshoven) moeten komen met vier rechters en de Gouverneur als Voorzitter. De oordelen van zo’n Audiencia zijn onherroepelijk, behalve voor heel belangrijke zaken. Dan is er beroep mogelijk binnen een jaar.
In Barcelona worden de Leyes Nuevas (Nieuwe Wetten) afgekondigd waarbij het systeem van de encomiendas wordt afgeschaft[vi]. In de Nieuwe Wetten, die modern en idealistisch waren, moeten de Audiencias zorgen voor een goede behandeling van de Indianen en er officieel melding van maken als er excessen plaatsvinden door gouverneurs of privépersonen[vii]. Slavernij is niet toegestaan want Indianen zijn onderdanen van de Kroon. Niemand mag tegen zijn zin aan het werk worden gezet en Indianen mogen niet worden gedwongen om naar parels te duiken. Dat geldt voor Indianen en voor ‘Zwarten’[viii] van wie er velen, volgens de berichten bij dit werk zijn gestorven. Want ’wij stellen, redelijkerwijs, meer prijs op het behoud van hun levens dan op het belang dat wij kunnen hebben bij de parelvisserij’[ix].
Een invloedrijke stem: Francisco de Vitoria (1483-1546)
Vitoria (filosoof, theoloog, jurist) die zijn tijd eeuwen vooruit was en grote invloed had op Karel V, doceerde als hoogleraar in de theologie aan de Universiteit van Salamanca. Hij voerde de verplichting in voor zijn studenten om aantekeningen te maken van de inhoud van zijn colleges. We hebben het aan die studenten te danken dat we kennis kunnen nemen van zijn ideeën die van grote invloed zijn geweest op andere ‘dissidenten’ zoals Bartolomé de las Casas. Zelf heeft hij nooit iets gepubliceerd[x].
Vitoria onderscheidt wettige en onwettige zaken.
Onwettig waren de volgende punten:
- Het algehele gezag van de Keizer over de wereld
- Het algehele gezag van de Paus over de wereld
- Het recht van ‘Ontdekking’
- Het recht om macht uit te oefenen over ongelovige Indianen die het christelijk geloof afwezen
- Het gezag van machthebbers om ‘tegennatuurlijke’ zonden (kannibalisme, mensenoffers, sodomie) te onderdrukken
- ‘Landen weggeven’ zoals de Paus deed moest niet worden beschouwd als een speciaal geschenk van God
Hij vond wel dat de Spanjaarden de door hun ontdekte gebieden mochten bereizen en zich daar vestigen, maar zonder de ‘barbaren’ schade te berokkenen. Ook hadden ze het recht om het geloof te verspreiden en de Indiaanse bekeerden te beschermen. Onschuldige slachtoffers mochten worden gered en de Spanjaarden mochten ook Indiaanse bondgenoten werven om andere Indianen te bestrijden. Slavernij was uit den boze.
Hij is voor juridische gelijkheid van alle volken, zelfs als deze primitief zijn. Deze mening liep eeuwen voor op de heersende opvattingen. Als illustratie van zijn denken volgt hier een kort citaat:
‘Maar er moet worden opgemerkt dat, omdat genoemde barbaren[xi] (lees: Indianen) van nature bangelijk zijn en in veel gevallen achterlijk en dom, zelfs als de Spanjaarden hun angst willen wegnemen en hen verzekeren van hun vredelievende bedoelingen, ze met enige reden bang zijn als ze mannen met een vreemd uiterlijk zien die gewapend zijn en krachtiger dan zij zelf. En toch, als ze, bewogen door angst, de Spanjaarden beginnen te verdrijven of te doden, dan is het zeker toegestaan dat deze (lees: de Spanjaarden) zich verdedigen, maar zonder excessen en de matiging betrachten van een rechtvaardige verdediging en zonder andere oorlogsrechten toe te passen zoals, nadat de overwinning eenmaal is behaald en de veiligheid verkregen, het doden en beroven van die mensen en het bezetten van hun steden’.
‘Proportioneel geweld’ zouden wij heden ten dage, schijnheilig, zeggen.
Bartolomé de las Casas (1484-1566), apostel van de Indianen
Het leven en werk van de bekendste verdediger van de Indiaanse mensenrechten ten tijde van Columbus, de Dominicaner monnik Bartolomé de las Casas, is te complex om voldoende aandacht te krijgen binnen het kader van deze beschouwing. Niettemin zullen we een poging doen om zijn belang voor de inheemse bevolking van het Caribische – en Zuid-Amerikaanse – gebied te belichten.
Bartolomé de las Casas werd geboren in Sevilla en leefde op het hoogtepunt van de verovering en kolonisatie van de ‘Nieuwe Wereld’. Zijn vader ging mee op de tweede reis van Columbus en Bartolomé vertrok naar de Indiën in 1502 met Nicolás de Ovando, gouverneur van Hispaniola, het huidige Santo Domingo en Haïti. Hij ging mee als ‘verkondiger van het katholieke geloof’. In 1507 werd hij in Rome tot priester gewijd. Daarna vertrok hij weer naar het Caribisch gebied waar hij als kapelaan de verovering van Cuba (1514) meemaakte onder Diego Velázquez. Een paar jaar eerder was hij aanwezig geweest bij de moedige preek van Montesinos. Rond die tijd besloot hij zijn leven te wijden aan de bescherming en vredelievende bekering van de Indianen. Met dit doel voor ogen reisde hij in het Caribisch gebied. In 1515 ging hij naar Spanje waar hij aan de autoriteiten verslag uitbracht van de mislukte uitvoering van de Wetten van Burgos. Kardinaal Cisneros benoemde Las Casas officieel tot beschermheer van alle Indianen. Las Casas heeft zich de rest van zijn leven hiervoor ingezet als een echte activist avant la lettre. Hij trok zo van leer tegen de uitbuiting door de Spaanse kolonisten dat hij zich in de koloniën en Spanje bepaald niet populair heeft gemaakt, evenmin als later bij de Orde der Dominicanen waar hij in 1522 intrad.
Karel V luisterde echter goed naar Las Casas en bleek genegen om het systeem van de encomienda (toewijzing van Indiaanse arbeidskrachten aan de Spaanse kolonisten) af te schaffen. Dat besluit werd later om economische redenen weer bijgesteld omdat de Indianen er niets voor voelden om vrijwillig te gaan werken voor de Spaanse mijn- en landeigenaren.
Las Casas werd benoemd tot bisschop van Chiapas (Mexico) waar hij het aan de stok kreeg met de onderkoning en de Spaanse kolonisten. In 1546 legde hij zijn bisschopsambt weer neer en vertrok voorgoed naar Spanje waar hij een rol speelde in het grote debat van 1550/51 in Valladolid over de al of niet rechtvaardige strijd met de Indianen. Hij voerde oppositie tegen de hardliner Juan Ginés de Sepúlveda, de kroniekschrijver van Karel V en leermeester van Philips II die in Nederland bekendheid kreeg als de tegenstander van Willem van Oranje in de Tachtigjarige Oorlog.[xii]
Sepúlveda vond dat het ‘lagere’ moest gehoorzamen aan het ‘hogere’, zoals het lichaam aan de ziel, het verlangen aan de rede, de dieren aan de mens en het slechte aan het goede. Afgodendienst moest worden bestreden, evenals kannibalisme, mensenoffers en sodomie, en de prediking van het Christelijk geloof was noodzakelijk. Hij vond dat barbaren (lees: Indianen) van nature slaafs, onbeschaafd en geen echte mensen waren.[xiii] Hij volgde de Griekse filosoof Aristoteles in zijn idee dat sommige beschavingen onderworpen en inferieur zijn aan andere culturen.
Bartolomé bestreed Sepúlveda met de ideeën van Francisco de Vitoria die in de Vergadering van Valladolid een lichte voorkeur hadden. In die ‘Junta de Valladolid’ heeft hij zijn mening uiteengezet in 30 stellingen.
Het bekendste werk van Las Casas was de Brevísima relación de la destrucción de las Indias (Kort verhaal van de verwoesting van de Indiën,1552) dat uiterst populair werd bij de vijanden van Spanje, getuige de snelle vertalingen van het werk in het Latijn, Frans, Italiaans, Duits, Engels en Nederlands. Las Casas haalde dan ook, als gezegd, ongenadig uit naar de wandaden die de Spanjaarden in de koloniën bedreven. Sommige Spaanse geleerden, onder wie Menéndez Pidal, waren van mening dat Las Casas overdreef.
Als voorbeeld van dat laatste moge het volgende citaat dienen uit Stelling 28.
‘De duivel heeft geen ergere plaag [= de Spanjaarden] kunnen bedenken om die hele Indiaanse wereld te vernietigen, op te slokken en die hele bevolking te doden. […]. De uitvinding van dat verdelen en toewijzen van mensen aan de Spanjaarden was op zich al voldoende om die inheemse wereld van mensen te ontdoen. Het is alsof ze werden toebedeeld aan alle duivels of als kuddes vee die werden overgeleverd aan hongerige wolven’.[xiv]
Bartolomé de las Casas stierf in 1566 in Madrid en werd begraven in het Dominicaner Klooster van Nuestra Señora de Atocha.
Noten
[i] Gonzalo Fernández de Oviedo (1478 – 1557) kende Columbus. Hij was aan het Hof in Barcelona toen Columbus daar verscheen met de Indianen die hij had meegenomen van zijn eerste reis. In 1532 maakte Karel V (in Spanje Carlos I geheten) hem kroniekschrijver van de Indiën. Hij was o.a. burgemeester van Hispaniola (La Española, het huidige Santo Domingo) en verbleef 30 jaar in Zuid-Amerika. Hij vergezelde in 1514 Pedrarias Dávila op zijn ontdekkingsreizen en schreef o.a. Historia general y natural de las Indias (Sevilla, 1535 en 1557) en Sumario de la natural historia de las Indias (Toledo, 1526).
[ii] Vroegere naam voor de Benedenwindse eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire. In het Spaans ‘Islas de los Gigantes’.
[iii] Het maisbier in Perú, Bolivia en Ecuador heet nog steeds ‘chicha’
[iv] ‘unas mantas de algodón muy bien tejidas y de buenas y lindas telas y delgadas algunas de ellas de dos varas y de tres en luengo, y algo más angostas que luengas y en los cabos están llenas de cordeles de cabuya y de henequén’.
[v] In Spanje wordt hij Carlos I (Carlos Primero) genoemd.
[vi] In 1545 zal deze maatregel voor een deel, om economische redenen weer worden bijgesteld in het voordeel van de kolonisten die de macht over de inheemse bevolking was ontnomen.
[vii] ‘Porque una de las cosas más principales en que las audiencias han de servirnos es en tener muy especial cuidado del buen tratamiento de los indios y conservación de ellos, mandarnos que se informen siempre de los excesos y malos tratamientos que les son o fueren hechos por los gobernadores o personas particulares’.
[viii] […] así indios como negros
[ix] […] porque estimamos en mucho más, como es razón, la conservación de sus vidas que el interés que nos puede venir de las perlas.
[x] De ‘Relecciones’ van Vitoria werden gepubliceerd in Lyon (1557) en Salamanca (1565). Zij vormen de basis van het moderne, internationale recht. Zijn ideeën werden verspreid in belangrijke universiteiten (Coimbra, Parijs, Oxford, Leuven, Rome)
[xi] De Franse 16e eeuwse filosoof Michel de Montaigne (1533-1592) vond niet dat de Europese cultuur ‘beter’ was dan de inheemse. Hij schreef dat iedereen die niet ‘gewoon’ was door de Europeanen ‘barbaren’ werden genoemd. Montaigne vond het barbaarser om mensen te verbranden of te martelen zoals de Spanjaarden dat deden in Amerika dan mensen op te eten die al dood waren (kannibalisme). Jean de Léry (Histoire d’un voyage fait en la terre du Brésil », 1578) die bijna een jaar in Brazilië woonde vond dat de inheemse culturen zuiverder en natuurlijker waren dan de Europese, die gedegenereerd waren door geld, privébezit en oorlog. Ze leefden volgens de natuur en konden dus geen ‘wilden’ of ‘barbaren’ zijn.
[xii] In Spanje wordt deze oorlog ‘Guerra de Flandes’ (de Vlaamse oorlog) genoemd
[xiii] ‘siervos, incultos e inhumanos’
[xiv] ‘Ninguna otra pestilencia pudo el diablo inventar para destruir todo aquel orbe, consumir y matar todas aquellas gentes de él. […] y esta sola basta para despoblar el mundo, como fue la invención del repartimiento y encomiendas de aquellas gentes que repartieron y las encomendaron a todos los diablos o como atajos de ganados entregados a hambrientos lobos’.
[wordt vervolgd]