Indianen in het Wilde Spaanse Westen (2)
Indiaanse slavernij, weerstand, kolonisatie en missie in de Cariben
door Fred de Haas
De brief aan Santángel
In zijn verslag stelt Columbus de Indiaan voor als de ‘edele wilde’ die niet is besmet met maatschappelijke ondeugden. Indianen zijn eenvoudig, meegaand, houden van hun medemens en zijn goedlachs. Het is daarom des te verbazingwekkender dat Columbus ook overweegt hen tot slaaf te maken.
In zijn verslag aan Santángel richt hij zich ook tot ‘Hunne Hoogheden’ (de Spaanse Katholieke Koningen) en schrijft dat ze veel producten kunnen verwachten uit de door hem ontdekte gebieden: goud, specerijen, katoen, gom, aloë en… slaven zoveel ze wilden dat we meenamen (‘esclavos cuantos mandaren cargar’). Maar, voegde Columbus eraan toe, dat gold alleen voor de Indianen die niet bekeerd zouden zijn tot het Christendom en nog aan afgoderij deden.
Columbus ziet er geen been in om een aantal Indianen gevangen te nemen en aan boord te houden. Zo hoopt hij van hen informatie te verkrijgen over de voor de Spanjaarden nieuwe omgeving en onbekende inheemse bevolking.
Intussen deelt hij ook zijn eigen observaties: ‘Ze lopen allemaal naakt, mannen en vrouwen, zoals hun moeder ze baarden, ofschoon sommige vrouwen één plaats bedekken met een boomblad of met iets van katoen dat ze voor dat doel fabriceren’. Als ze niet op de vlucht slaan ‘zijn ze zo aardig en vrijgevig dat je dat moet hebben meegemaakt om het te kunnen geloven’.
Ook is Columbus ervan overtuigd dat je goede Christenen van hen kunt maken. Ze geloven, zegt Columbus, dat al het goede uit de ‘hemel’ komt en dat de Spanjaarden met hun schepen en mensen ook uit de hemel kwamen. Hij constateerde dat alle mannen daar tevreden waren met één vrouw maar dat ze aan hun leider of koning wel twintig vrouwen gaven. Ook zegt hij dat hij op het eiland geen mensen met een monsterachtig uiterlijk had gezien en ontzenuwde met die woorden de inhoud van bepaalde Middeleeuwse denkbeelden. De mensen zijn ook niet zwart zoals in Guinee. Alleen hun sluike haar is zwart. Ook heeft hij vernomen dat er op een bepaald eiland Indianen zijn die mensenvlees eten en op de andere eilanden op rooftocht gaan. Hij verheugt zich over het feit dat de Spaanse Koningen er, door de genade van de Verlosser, zoveel volken bij hebben gekregen die allemaal het heilige geloof zullen aanhangen en dat alle christenen zullen gaan profiteren van de tijdelijke goederen die de ontdekte gebieden zullen opleveren.
Dat waren de feiten en gedachten die hij deelde met Santángel en dus ook met de Katholieke Koningen.
De verdeling van de wereld tussen Spanje en Portugal
Toen Columbus goed en wel van zijn eerste reis terug was, wilde de Spaanse Koning er zeker van zijn dat hij toestemming had van het Vaticaan om het koloniseren van de nieuwe en nog te ontdekken gebieden voort te zetten. Ook moesten de grenzen worden vastgesteld waarbinnen Spanje en de grote concurrent Portugal zich mochten bewegen.
Het een en ander werd vastgelegd in Brieven van Paus Alexander VI en het Verdrag van Tordesillas. Omdat dit belangrijke documenten betreft waarin de wereld werd verdeeld zullen we hier even bij stilstaan om de manier van – opportunistisch en hypocriet – denken uit die tijd toe te lichten. Ook wordt duidelijk waarom, afgezien van een deel van de Indiaanse bevolking, bijna heel Zuid-Amerika katholiek is en, naast inheemse talen, Spaans spreekt en waarom Brazilië in handen van de Portugezen kwam en de bevolking daar Portugees spreekt.
Alexander VI
Paus Alexander VI (1431-1503) was geboren in Játiva (Valencia). Begrijpelijk dat hij later, tijdens zijn Pausschap, Spanje beschouwde als een sterke bondgenoot. Hij was ook betrokken bij de uitzetting van de Joden uit Spanje onder Ferdinand II en kreeg ook een deel van de bezittingen die de Joden achterlieten. Hij stond ook toe dat er zich Joden, tegen een jaarlijkse som geld, in Rome vestigden. Dat kwam natuurlijk geheel ten goede aan de schatkist van de ‘Heilige Stoel’. De Italiaanse diplomaat en filosoof Niccolò Machiavelli, de schrijver van Il Principe (De Vorst), beschreef hem als een sluwe intrigant en een huichelaar. Zo noemde Alexander zich in zijn schrijven aan Ferdinand II de ‘dienaar van de dienaren van God’ (El siervo de los siervos de Dios). Hoe dan ook speelde Alexander een belangrijke rol in de tijd van de Ontdekking van de Nieuwe Wereld.
In een Brief (‘Pauselijke Bul’) van 3 mei 1493 richt hij zich tot de Katholieke Koningen Ferdinand en Isabella. Hij prijst hen voor hun goede werk voor de verspreiding van het katholieke geloof. Dat bleek wel uit de verdrijving van de Islamieten uit Granada. Hij schrijft dat hij kennis heeft genomen van het feit dat de Koningen het initiatief hadden genomen om nieuwe en tot nu toe onontdekte landen te zoeken om de bewoners van die landen het katholieke geloof te laten omarmen (!) en daarbij gebruik hadden gemaakt van de ‘geliefde zoon’ Christoffel Columbus. Ook was hem ter ore gekomen dat de inheemse inwoners in één God geloofden en makkelijk te bekeren zouden zijn en de goede, Christelijke gewoonten zouden aanleren. Vandaar dat hij, Alexander, Ferdinand en Isabella volledige zeggenschap gaf over de nieuw ontdekte gebieden, op voorwaarde dat zij daar het katholieke geloof zouden verspreiden en mits er geen andere Christelijke heerser (lees: Portugal) al de baas was. Die zeggenschap zegde hij toe aan de Koningen en hun opvolgers in Kastilië en León. Verder mochten er geen andere buitenlanders handel komen drijven in de nieuwe gebieden zonder de uitdrukkelijke toestemming van de Spaanse Koningen. Ook mochten er officiële kopieën worden gemaakt van zijn Pauselijk schrijven zodat iedereen op de hoogte zou zijn van de inhoud hiervan. In zijn brief gaf Alexander aan dat Spanje de jurisdictie zou krijgen over gebieden ten Westen van een meridiaan die op 100 mijl ten Westen van de Azoren en Kaapverdië lag.
De meridiaan van Tordesillas
Portugal was echter niet tevreden met die grens omdat het nodig was dat de Portugese schepen verder naar het Westen konden varen om gebruik te kunnen maken van de gunstige windrichting op de Atlantische Oceaan. Vanwege deze eis werd de scheidslijn (la raya de partición) naar 370 mijl ten Westen van Kaapverdië verlegd. Zo werd dus de Oceaan verdeeld tussen de zeevarende mogendheden Spanje en Portugal, waarbij andere landen werden uitgesloten. Een stuk land dat later ‘Brazilië’ zou worden genoemd kwam op die manier in handen van Portugal.
Voorwaarde voor beide landen bleef wel dat de inheemse bevolking bekeerd zou worden tot het katholieke geloof. Bijkomend voordeel hiervan was, ironisch genoeg, dat de inheemse bevolking als vrije Christenen, eigenlijk niet tot slavernij gebracht mocht worden, hoewel Columbus zelf wel vond dat er Indianen in Spanje konden worden verkocht. Bekend is dat de koopman Cristóbal Guerra in 1501 uit Bonaire 300 Indianen naar Spanje had meegenomen die verkocht zouden worden in Cádiz, Jerez, Córdoba en Sevilla. Maar ze moesten toen op bevel van de Kroon allemaal worden vrijgelaten.
In de beginjaren van het Spaanse ‘Wilde Westen’ werden de Indianen door de Spaanse kolonisten gewoon als slaven behandeld en moesten er herhaalde officiële oproepen van Spanje aan te pas komen om deze uitbuiting een halt toe te roepen. Aan de willekeurige verdeling van Indianen aan de kolonisten, de zogenaamde ‘Repartimiento’ kwam tenslotte een einde, maar om de kolonisator van arbeidskrachten te voorzien werd de ‘Repartimiento’ op voorstel van gouverneur Nicolás de Ovando in 1505 vervangen door de ‘Encomienda’, het door de Koning toewijzen van Indiaanse arbeidskrachten die voor hun arbeid moesten worden beloond. De Encomienda was in wezen een feodaal systeem dat stamde uit de Middeleeuwen. De Spanjaarden die de Indianen kregen toegewezen moesten zorgen voor hun religieuze opvoeding, lichamelijke voeding en bescherming. Een vrome wens, natuurlijk. De Spaanse Kroon ontving een vergoeding voor elke toegewezen Indiaanse arbeidskracht.
Slavernij in het Wilde Spaanse Westen en de preek van Montesinos
De beginjaren van de 16e eeuw waren de ergste van de kolonisatie. Er was eigenlijk niets geregeld, de Indianen werden uitgebuit, pleegden soms van ellende zelfmoord en moesten dwangarbeid verrichten. De missionarissen klaagden hierover bij Ferdinand II.
Tegen die slechte situatie werd o.a. stelling genomen door de Dominicaner priester Antonio de Montesinos die tijdens de Zondagsmis voor gouverneur Diego Colón en een aantal koninklijke ambtenaren en kolonisten, in het jaar 1511 een preek hield waarin hij de gang van zaken in de kolonie heftig bekritiseerde. Onder de aanwezigen bevond zich ook Bartolomé de las Casas die ons de preek heeft overgeleverd. Een citaat uit die beroemd geworden preek luidt als volgt:
‘[…] ik ben de stem van Christus in de woestijn van dit eiland en daarom dient u met volle aandacht, met heel uw hart en gevoel deze aan te horen; die stem zal het nieuwste geluid zijn dat u ooit heeft gehoord, het bitterste en het luidste, het vreeswekkendste en dreigendste dat u ooit dacht te horen […]. U zult allen in doodzonde sterven vanwege de wreedheid en de heerszuchtige houding die u aanneemt tegen deze onschuldige mensen. Zeg eens, met welk recht en in naam van wat voor soort rechtvaardigheid houden jullie die Indianen in zo’n wrede en vreselijke slavernij?’[i]
De Spaanse elite was niet blij met de striemende woorden van Montesinos en men wilde dat Montesinos uitleg gaf van de slechte dienst die hij met zijn kritiek had bewezen aan de Spaanse koning en de inwoners van het eiland. De kerkgangers wilden, overigens, dat Montesinos de volgende zondag zijn woorden introk. Maar dat weigerde hij. Daarop verliet men woedend de kerk.
Het Hoofd van de Dominicanen in Spanje, Alfonso de Loaysa veroordeelde de preek van Montesinos en drong erop aan dat de priesters dat soort dingen niet meer vanaf de preekstoel zouden zeggen. Hij schreef in 1512 een brief aan de vicaris-generaal van de Indiën, Pedro de Córdoba met de boodschap dat de Dominicanen hun mond voortaan moesten houden. Als ze het niet eens waren met de situatie moesten ze maar naar Spanje teruggaan. Dan zouden ze vervangen worden… Maar Córdoba zei dat ze allemaal achter Montesinos stonden.
Ook de koning deed een duit in het zakje en drukte zijn verwondering erover uit dat de vergeving van de zonden, de ‘absolutie’, werd geweigerd aan kolonisten die hun Indianen niet vrij lieten.
Hoewel Koning Ferdinand de houding van de Dominicaner monniken afkeurde, riep hij n.a.v. het gebeurde in 1511 een Vergadering bijeen van juristen en theologen – la Junta de Burgos – om duidelijkheid te scheppen in de ‘Indiaanse kwestie’. In 1513 kwam er een vervolg en aanvulling op die vergadering in het klooster van de Dominicanen, San Pablo de Valladolid.
De Wetten van Burgos en Valladolid
De Wetten van Burgos en Valladolid regelden de leef- en werkomstandigheden en rechten van de inheemse bevolking. Om een idee te geven van de inhoud volgen hieronder enkele besluiten.
Voor elke 50 Indianen moest een Spaanse kolonist 4 hutten bouwen en aan elke Indiaan een hangmat geven. De hutten moesten naast de Spaanse huizen staan. De Indiaanse caciques (leiders) behielden hun gezag. Ze hoefden ook niet te werken en kregen zelfs een paar bedienden. Iedereen kreeg elke dag brood, knoflook en ’s zondags vlees. Degenen die in de mijnen werkten kregen elke dag vlees. De Indianen moesten 9 maanden werken voor de kolonist en 3 maanden voor zichzelf. Ze mochten, als katholieken, maar één vrouw hebben. Zwangere vrouwen mochten na de vierde maand niet in de mijnen werken. Kinderen onder de 14 waren van arbeid vrijgesteld. De 13-jarige zonen van de caciques moesten vier jaar onderwijs volgen bij de Franciscanen om te leren lezen en schrijven. Daarna moeten ze terug naar hun woonplaatsen om de andere Indianen te onderwijzen. Indianen mochten niet worden geslagen met een stok of zweep. Ook moeten ze bij hun eigen naam worden aangesproken en niet met ‘hond’ (perro), zoals de Spanjaarden gewoon waren te doen. Daar stond een boete op van 5 gouden pesos.
Binnen een tijdspanne van 2 jaar moesten Indiaanse mannen en vrouwen kleding dragen. Alle Indianen krijgen een gouden peso per jaar om kleding te kopen.
Uiteindelijk moesten ze zich aangepast leren gedragen, als zelfstandige Christenen, zonder Spaans toezicht. Ze mochten hun urenlange zangen en dansen (areítos) blijven beoefenen.
Aan de godsdienstige opvoeding wordt uitgebreid aandacht geschonken. Er moest een kerk worden gebouwd voor elke vier of vijf estancias (bedrijven) met Mariabeelden, kruisen en een grote bel waarmee de Indianen op zon- en feestdagen naar de kerk werden geroepen.
Elk dorp moest twee controleurs hebben die zouden toezien op de goede gang van zaken en het naleven van de regelingen. Deze controleurs werden aangesteld door de autoriteiten en behoorden tot de oudste inwoners van een dorp. Er kwam tweemaal per jaar controle.
De Koning ondertekende de Wetten met het simpele ‘Yo el Rey’ (Ik de Koning).
Uit de Vergadering van Valladolid ontstond het gebruik van de ‘Requerimiento’ (Sommatie).
Het Requerimiento of Sommatie
Het Requerimiento was een juridisch document dat hardop moest worden voorgelezen na een landing en bij de eerste ontmoeting met de oorspronkelijke bewoners. Het hield in dat de Indianen zich moesten overgeven en de Spaanse Koning erkennen als hun vorst. Deden ze dit niet dan werden ze hiertoe gedwongen en was de strijd met hen ‘gerechtvaardigd’. Ze moesten zich zowel aan het wereldlijk als aan het kerkelijk gezag onderwerpen.
Het document gaat in feite terug op het Middeleeuwse idee uit de 13e eeuw dat de Kerk, sinds de komst van Christus, wettelijk en feitelijk het recht heeft over alle gebieden. In het ‘Memorial’ van Martín Fernández de Enciso kunnen we lezen dat het Requerimiento voor het eerst werd toegepast in 1513 door Pedrarias Dávila tijdens zijn expeditie naar Panamá, Costa Rica en de Atlantische kust van Colombia.
De inhoud van het Requerimiento werd vastgesteld tijdens de bovenvermelde Vergadering in het Convento de San Pablo in Valladolid. Het kwam erop neer dat de Paus van Rome het recht had om het gebied in kwestie toe te wijzen aan de katholieken. Verder had een katholieke koning het recht de gebieden op te eisen en oorlog te voeren als de inheemsen tegenstand boden. Gevangen tegenstanders mochten bovendien tot slaaf worden gemaakt.
Voorbeeld van een tekst uit het Requerimiento[ii]:
‘als jullie (de Indianen) niet doen wat wij zeggen of de uitvoering hiervan expres vertragen dan verzeker ik jullie dat, met de hulp van God, wij krachtig tegen jullie zullen optreden, en dat we jullie overal en op alle manieren zullen bestrijden en jullie onder het juk zullen brengen van de Kerk en Hunne Majesteiten en dat we jullie en jullie vrouwen en kinderen gevangen zullen nemen en tot slaaf zullen maken en als slaven zullen verkopen en over hen zullen beschikken naar de wil van Hunne Majesteiten en jullie bezittingen zullen afpakken en jullie zoveel we kunnen schade zullen toebrengen als vazallen die niet willen gehoorzamen en hun heer niet willen ontvangen en tegenstand bieden en tegenspreken; en we zeggen uitdrukkelijk dat de dood en schade die hiervan het gevolg zullen zijn, jullie eigen schuld is en niet die van de Majesteiten en ook niet van ons of van de heren die met ons zijn meegekomen’.
Bartolomé de las Casas noemde het document ‘onrechtvaardig, goddeloos, schandalig, irrationeel en absurd’. Er waren tal van protesten en Alonso de Vera Cruz, Augustijn en hoogleraar aan de Universiteit van Mexico en leerling van Francisco de Vitoria, schreef in De dominio indorum (Over de overheersing van de Indianen, Alcalá, 1546) dat de Spaanse regering onrechtmatig handelde.
Het document was dus gewoon een excuus om de Indianen te bestrijden en het geweten van de Christenen te sussen. Er werd druk misbruik gemaakt van het document bij de verovering van Mexico en Perú.
Noten
[i] […] yo que soy voz de Cristo en el desierto desta isla, y por tanto, conviene que con atención, no cualquiera, sino con todo vuestro corazón y con todos vuestros sentidos, la oigáis; la cual voz os será la más nueva que nunca oísteis, la más áspera y dura y más espantable y peligrosa que jamás no pensasteis oír (…) Esta voz, dijo él, que todos estáis en pecado mortal y en él vivís y morís, por la crueldad y tiranía que usáis con estas inocentes gentes. Decid, ¿con qué derecho y con qué justicia tenéis en tan cruel y horrible survidumbre aquestos indios?
[ii] Y si así no lo hicieseis o en ello maliciosamente pusieseis dilación, os certifico que con la ayuda de Dios nosotros entraremos poderosamente contra vosotros, y os haremos guerra por todas las partes y maneras que pudiéramos, y os sujetaremos al yugo y obediencia de la Iglesia y de Sus Majestades, y tomaremos vuestras personas y de vuestras mujeres e hijos y los haremos esclavos, y como tales los venderemos y dispondremos de ellos como Sus Majestades mandaren, y os tomaremos vuestros bienes, y os haremos todos los males y daños que pudiéramos, como a vasallos que no obedecen ni quieren recibir a su señor y le resisten y contradicen; y protestamos que las muertes y daños que de ello se siguiesen sea a vuestra culpa y no de Sus Majestades, ni nuestra, ni de estos caballeros que con nosotros vinieron.
[wordt vervolgd]