Indianen en weglopers – Leren van geschiedenis 130
door Agir Axwijk
Vandaag de dag streven Inheemse en Afro-Surinaamse organisaties naar dezelfde doelen wat betreft het vraagstuk van grondrechten, excuses vanuit Nederland en herstelbetalingen. Er wordt vaak gezegd dat Inheemsen de weggelopen slaven hebben geholpen om te overleven in het bos. Maar de relatie tussen de Inheemsen en de Marrons was complex. Wat hedendaagse Inheemse organisaties en activisten niet mogen vergeten, is dat Inheemsen geen homogene groep vormen. Elke groep had zijn eigen denkwijzen en keek naar eigen belangen. Er kan geen universele uitspraak worden gedaan over hun kijk op kolonisten of slaven, want deze zal altijd verschillen.
De inheemsen als vriend
Sommige Inheemse groepen waren behulpzaam tegenover weggelopen slaven. Ze leerden hen overleven in het bos, zoals bij verwerking van cassave. De gevolgen van dit interculturele contact zijn tot op heden zichtbaar. Daarnaast maakten sommige Inheemse groepen gebruik van de weggelopen slaven in hun strijd tegen de kolonisten. Zo bestond de groep van de strijder Ganimet tijdens de Indiaanse oorlog in de 17e eeuw uit weglopers. De archieven zitten vol vermeldingen van Inheemsen die zelf op zoek gingen naar weglopers.
Op 7 augustus 1750 maakte gouverneur Mauricius bekend dat vrije Indianen naar Paramaribo zouden komen om hun diensten aan te bieden. De koloniale overheid maakte dan verslagen van dergelijke tochten. Deze vond plaats in december 1751, toen Inheemsen een dorp van weglopers ontdekten. Enkelen werden gedood en acht of negen vrouwen en kinderen werden gevangengenomen. Interessant is dat specifiek vermeld werd dat er geen gevangenen ter dood werden gebracht, omdat volgens het opperhoofd van de Coppename geen oorlog werd gevoerd tegen vrouwen en kinderen. Dit in tegenstelling tot een minder humanistisch bericht uit 1771, waarbij de premie werd bevestigd: ‘hebben ƒ50 Hollands per kop van yder, die sy gevangen en Dood geschooten het zy vrouw, man off kint sal betaald worden’.
Inheemsen op jacht
Het bewijs dat de Inheemsen moesten presenteren, verschilde. Soms brachten ze alleen lichaamsdelen. In februari 1756 hebben Inheemsen bijvoorbeeld weglopers gedood en de handen getoond. Dit werd gemeld aan de Raad Fiscaal om de premie te ontvangen. Een ander geval deed zich voor in april 1761, toen Inheemsen vijf afgehakte handen van weglopers inleverden. In augustus 1763 hadden Inheemsen die in de savanne woonden twee Marrons doodgeschoten en hun handen afgehakt.
Soms brachten ze ‘schuylders’ levend terug om hun beloning te krijgen. Op 6 april 1758 brachten Inheemsen een groep slaven naar de stad. Een ander geval deed zich voor in 1766, toen de Inheemsen van de Corantijn drie weglopers vingen en f50,- kregen voor elke slaaf. Indianen ontvingen zelf de nodige uitrusting wanneer ze een bostocht ondernamen. Op 13 april 1768 vertrok de Inheemse kapitein genaamd Rango met 70 Inheemsen op bevel. Ze kregen hiervoor 25 geweren met vuurstenen, 175 patronen in totaal, 25 houwers, 16 dagen brood (6 broden per man) en dram.
Inheemsen en Europeanen samen op tocht
De Inheemsen gingen soms ook samen met de kolonisten op zoektocht. Ze dienden als gids of ondersteuning in de strijd. Op 23 november 1757 meldde de Inheemse kapitein Klaas aan een commando op tocht dat hij met een pijl een wegloper achter de Pararac-kreek had gedood. Het commando toog naar de locatie en vond het lichaam. Op 27 december 1779 vertrok vanuit het Inheemse dorp Comnara een groep, bestaande uit 18 Indianen en 36 Negers. Fungeren als gids bood werkgelegenheid aan de Inheemsen, zodat ze konden deelnemen aan de koloniale economie. Volgens de boekhouding uit 1713 werd er 400 gulden betaald aan Inheemse gidsen die deelnamen aan tochten tegen Marrons.
Aanvallen tegen de inheemsen
Enkele Inheemse dorpen waren ook slachtoffer van aanvallen door weglopers. Op 3 december 1771 meldde de Burgerofficier aan de Marowijne een aanval en vernietiging op twee Inheemse dorpen. De gevluchte Inheemsen meldden zich aan bij een post aan de Marowijne. Een ander conflict vond plaats op 12 augustus 1775. Er werd gemeld dat twee vrije Inheemsen waren beroofd door Saramacca bosnegers. Op 19 maart 1775 werden drie Inheemsen te Pad van Wanica mishandeld door ‘schuilders’. Op 3 maart 1779 verzochten Inheemsen het Hof om snaphanen (geweren), zodat ze zich konden beschermen tegen de Saramacca bosnegers. De wens werd ingewilligd.
Het is van cruciaal belang om een genuanceerd begrip van geschiedenis te behouden en de complexiteit van historische gebeurtenissen te erkennen. Door adequaat historisch onderzoek en verschillende perspectieven te overwegen, kunnen we een vollediger en accurater beeld van het verleden verkrijgen. Het is belangrijk om tijdens gesprekken over geschiedenis de verschillende ervaringen en perspectieven van alle betrokkenen te belichten, zodat we een dieper begrip krijgen van de gebeurtenissen en hun impact op de samenleving van vandaag.