blog | werkgroep caraïbische letteren

In Suriname gebleven

door Lisa van Campenhout

Kort na zijn afstuderen ging hij Nederlands geven in Suriname. Inmiddels is hij naast publicist en docent Nederlands op een middelbare school ook al zes jaar bijzonder hoogleraar bij de bijzondere leerstoelgroep West-Indische letteren. Een interview met Caraïben-kenner Michiel van Kempen

In een interview op Radio 1 vertelde u dat u de West-Indische letteren was ‘ingerold’ nadat u in Suriname had gewoond. Waarom bent u daar in de eerste plaats naartoe gegaan?

“Ik wilde een tijdje weg uit Nederland, ik wilde wat van de wereld zien. Als je Nederlands hebt gestudeerd kun je niet veel kanten op en in die tijd was er veel werk in Suriname. Ik besloot om even naar een voorlichting te gaan om te kijken of het wat voor mij was. Na afloop vroeg ik hoe groot de kans was dat ik geselecteerd zou worden. Het antwoord was: ‘U bent aangenomen behoudens goedkeuring van de Surinaamse regering.’ Ik vroeg wanneer ik moest vertrekken. ‘Over zes weken zit u in Suriname.’”

Ik was toen eigenlijk pas net afgestudeerd. Tijdens mijn studie gaf ik parttime les op het stedelijk gymnasium in Nijmegen: nu kreeg ik meteen veertig uur per week. Die uren vonden zowel overdag als ’s avonds plaats, en op zaterdagochtend.

Het leven en werken in Suriname wendde redelijk snel. Pas achteraf besefte ik hoe naïef ik was en hoe slecht ik was voorbereid, vooral cultureel gezien. Je geeft Nederlands in het Nederlands en denkt dat het allemaal hetzelfde zal gaan als in Nederland. Maar dat is dus niet het geval; zo is er nauwelijks onderwijsbegeleiding en zeg je dingen die, achteraf gebleken, ontzettend stom zijn. Grapjes over niet met mes en vork kunnen eten, terwijl allerlei leerlingen uit je klas nog nooit met mes en vork hebben gegeten. Niet dat ze daar iets van zeggen: ze zijn daar niet zo assertief als de studenten hier, die zouden onmiddellijk een weerwoord geven.”

“Na vijf jaar ging ik weg uit Suriname. Concreet omdat mijn vriendin in Nederland ging studeren, maar de situatie was daar zo slecht, dat de lol er ook vanaf was. Er was een crisis die je – hoe ik het hoor – misschien vergelijken kunt met de crisis van hier na de oorlog. Van de overheid krijg je een zakje met boter en een paar uien en dat was het. De winkels waren leeg; je kon niet eens een pak waspoeder kopen. Of cola, omdat de doppen niet waren ingevoerd: konden de flessen niet dicht. Er was geen limonade, geen rum, geen bier, geen wijn, helemaal niets. Terwijl in Nederland ondertussen rekken van tientallen meters lang volstonden met honden- en kattenvoer. Bizar.”

In 2006 werd de bijzondere leerstoelgroep West-Indische letteren opgericht. Dat is vrij kort geleden: waarom bestond deze nog niet eerder?

“Vroeger viel de gehele koloniale literatuur onder één leerstoel. Later kwam er een aparte afdeling voor Oost-Indische letteren. De UvA wilde de West niet kwijt, dus werd de leerstoel West-Indische letteren opgericht. Deze naam is een anglicisme; West-Indian literature is een gangbare term, maar van West-Indisch heeft niemand gehoord. Waarschijnlijk zal de leerstoel binnenkort ook worden hernoemd, dan zal het iets van Caribisch-Nederlandse literatuur gaan heten.”

Bent u tevreden over wat de leerstoelgroep de afgelopen zes jaar bereikt heeft?

“Ja, daar ben ik zeker tevreden over. Onder studenten is er ook altijd belangstelling: het aanbod creëert de vraag. Ik geloof dat we langzamerhand doorkrijgen dat we in een samenleving leven waarin op alle punten de Caribische cultuur zichtbaar is, dat was voorheen nog niet zo. Niet dat de studentenpopulatie op de UvA een goede afspiegeling is van de Nederlandse samenleving, dat niet. In mijn colleges zie ik dat iets meer, de helft van de studenten heeft een band met het gebied, ze zijn er geboren of hebben er familie. De andere studenten komen uit nieuwsgierigheid: wat is er nog meer naast de standaard Nederlandse witte literatuur?
Het college dat wordt verzorgd door de leerstoel, is het keuzevak ‘Caribische letteren’. Daarnaast worden er mensen van de leerstoel  ingeschakeld bij andere collegereeksen of bij masters en er zijn natuurlijk een hele reeks promovendi. Dat is wel een winstpunt: waar zouden die anders terecht moeten? Er bestaat geen soortgelijke leerstoel. Er was een collega in Curaçao die zich ermee bezig hield, maar hij stopt ermee. Hij ging dit min of meer vrijwillig doen na zijn pensioen, het is geen bekostigde leerstoel. Het is nog maar de vraag of iemand hem daar gaat vervangen. Hij kon het zich permitteren dit werk te doen, maar een jongere onderzoeker zal toch ook ergens van moeten leven.”

Krijgt u wel eens kritiek op het feit dat u als autochtone Nederlander hoogleraar bent van de enige leerstoel Caribische letterkunde te wereld?

“Kritiek krijg ik niet, maar in Antilliaanse of Surinaamse kringen hoor ik wel dat het spijtig is dat er niemand van hun afkomst is die het doet. Dat is iets wat ik al mijn hele leven hoor; als ik een boek publiceer, is het altijd jammer dat geen Surinamer het heeft geschreven.
Toen de leerstoel werd ingesteld, was er nog bijna niemand gepromoveerd binnen de Nederlands-Caribische literatuur. De mensen bewogen zich niet op dit vlak, het aantal kandidaten voor de leerstoelgroep was nogal gering, om niet te zeggen dat ik de enige kandidaat was. Dat zien we nu weer, nu er een bijzondere leerstoel voor slavernijverleden is opgericht. Omdat er flink wat mensen zijn die zich bezig houden met de geschiedenis van het Caribisch gebied, dachten wij dat er aardig wat kandidaten voor het hoogleraarschap op af zouden komen. Dat viel bar tegen. Er waren maar heel weinig gegadigden en nog minder die de juiste kwaliteiten hadden. Dat komt natuurlijk ook doordat het ook een bijzondere leerstoel is: van een volledige leerstoel kun je tenminste leven. Van een bijzondere leerstoel niet.”

Is het daarom dat u ook les geeft op een middelbare school?

“Ja, dat moet ik wel. Vorig jaar had de leerstoelgroep de eerste cyclus van vijf jaar achter de rug, dan wordt er bekeken of het succesvol genoeg is en of het in huidige vorm moet worden voortgezet. De stichting die de leerstoel bekostigde, kon het door de crisis echter niet meer opbrengen om te blijven financieren. Het voortbestaan van de leerstoel hing even aan een zijden draadje, maar na wat actievoering in de publieke sector is er gelukkig een nieuwe sponsor gevonden, een Curaçaose zakenman.”

In een interview op radio 1 zei u: “Als ik nooit in de tropen was geweest, was ik nu nog een klootzak geweest.” Wat bedoelde u hiermee?

“Mensen die nooit weg zijn geweest uit hun eigen land, denken dat Nederland de maat der dingen is. Als je in een ander land bent geweest, merk je dat datgene dat  je doet veel meer gewicht heeft. Om een voorbeeld te geven: als leraar in Suriname raakte je destijds nauw betrokken in de strijd tegen het militaire regime. Dat was geen kwestie van met een spandoek over straat lopen, dat was gewoon doen dat soms heel gevaarlijk was. En je ziet kinderen daar op school in slaap vallen, omdat ze daar zo moeten ploeteren terwijl ze al om vijf uur waren opgestaan om de koeien te melken. Dat mensen zó moeten knokken voor hun bestaan, dat kennen wij niet meer. Dat zijn verrijkende ervaringen: je leert meer relativeren.

Waar ik mijn colleges altijd mee begin, is iets waar niet veel mensen bij stilstaan: wij spreken Nederlands, zowel thuis als op school. De meeste mensen op de wereld zijn echter meertalig en die doen dat ook automatisch. In Bombay heb ik journalist ontmoet die van jongs af aan zes talen sprak; dat vond hij heel gewoon. Met Engels werk je, Hindi spreek je formeel, hij praatte tegen zijn moeder in een andere taal dan met zijn vader… hij wist exact wat hij wanneer moest gebruiken.
Taal is cultuur, dus dat betekent dat je ook andere culturele concepties meeneemt in jouw denken. Dat is ook wat er in mijn colleges gebeurt, dat ik de evidentie van het lezen ter sprake breng en kritisch ondervraag. Dit is een Nederlandstalige tekst, maar is het Nederlands? In de loop van de collegereeks leren studenten wat er zo specifiek is aan die postkoloniale literatuur en waar je aan kunt zien dat deze uit veel postkoloniale elementen is opgebouwd.

Afgelopen jaar had ik een Antilliaanse auteur uitgenodigd als gastdocent. Al in het eerste college gooide ze alle wonden van zwart-wit in de Nederlandse samenleving open. Maar deze discussie hebben we al lang gevoerd, dacht ik toen. Voor de studenten was het echter heel confronterend: het bleek dat ze hier nog nooit bij hadden stilgestaan. Zwarte Piet racistisch, kán dat, het is toch onze traditie? De schrijfster gaf aan op wat voor manieren zij was geconfronteerd met evident of sluipend racisme. Dat zijn interessante dingen: je trekt met de Caribische literatuur ook de hele multiculturele samenleving in je college.”

[uit Absint, nr. 6, september/oktober 2012]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter