blog | werkgroep caraïbische letteren

In Memoriam Noni Lichtveld (3 mei 1929 – 16 augustus 2017)

door Lieke van Duin

Noni Lichtveld heb ik in 1984 leren kennen via Anansi. Het toneelstuk Ba Anansi Woi Woi Woi van de Surinaamse schrijver Edgar Cairo (1948-2000) had me nieuwsgierig gemaakt naar de Afro-Caraïbische spinfiguur Anansi. Wetenschappelijk werd m’n nieuwsgierigheid bevredigd door het proefschrift van dominee Wim Baart: Cuentanan di Nanzi… uit 1983, maar literair genoot ik van Noni’s kinderboek Anansi, de spin weeft zich een web om de wereld (Novib, NBLC 1984).

Noni Lichtveld. Foto Noor van Mierlo, geplaatst met toestemming van de familie-Lichtveld

In een artikel in De Groene Amsterdammer (10-10-1984) vergeleek ik enkele Nederlandstalige kinderboeken met verhalen over Anansi. Noni’s boek stak er met kop en schouders bovenuit. Het was het meest internationaal, actueel, levendig, ondeugend, vindingrijk en geestig. Anansi prikt Ba Tigri niet met een takje in zijn billen maar met een plastic vorkje. Bij het beroemde verhaal Anansi en de teerpop is de teerpop die de fruitdief moet vangen niet een met teer ingesmeerde pop, maar een schildwacht van uitgekauwde kauwgom. Toch, ondanks alle modernismen en aanpassingen aan de westerse samenleving, blijven de authentieke verhaalmotieven en het gewiekste karakter van de schelm behouden, waaruit het universele karakter van deze tricksterfiguur blijkt.
Noni bleek een virtuoos vertelster die met een enorm plezier de zotste associaties, rijmsoorten en taal-uitglijders in een soort Surinaams-Nederlands over elkaar heen liet rollen. Soms doet het Cairojaans aan, bijvoorbeeld in het dolkomische verhaal ‘Hoe Anansi de krabben bekeerde’. Daarin heeft Anansi weer eens last van hongerbuik en krijgt trek in een maaltje krab. Met een telefoonboek als bijbel onder de arm speelt hij voor evangelist die naar de hoerige Krabbenbuurt trekt om al galmend zondaressen te vangen. Grinnikend, soms schaterend, las ik de verhalen, al zijn me vast veel Surinaamse dubbele bodems ontgaan.
Noni vertelde dat ze weinig had toegevoegd aan de verhalen die ze van tantes en andere mensen uit het Caraïbisch gebied – waaronder inderdaad Edgar Cairo – hoorde. Ze claimde dan ook geen auteursrecht voor de tekst, alleen voor haar illustraties daarbij. Die tekeningen zijn even uitbundig, expressief en dynamisch als de teksten. Anansi heeft vier armen en vier benen, evenals zijn talrijke kroost. Die vier armen doen vaak alle vier iets anders. Soms heeft hij er zelfs vijf of zes, en twee hoofden die razendsnel lijken te bewegen. Al met al vond ik dat dit boek meer had verdiend dan de Vlag & Wimpel die het van de Griffeljury kreeg.

Het boek betekende het begin van een collegiale vriendengroep rond Anansi, met theatermensen als Gerda Havertong en Wijnand Stomp, wetenschapper Wim Baart, vertaler Sydney Joubert (Curaçao) en grafisch kunstenaar Renée Koldewijn. Noni ontwierp kleurige poppenkastpoppen van Anansi, zijn vrouw Akoeba en kindje Kwami, en ik zette ze in elkaar en speelde er verhalen mee in kinderdagverblijven.

In 1988 gingen Noni, Gerda, Helen Gill en ik naar Ghana, op zoek naar de roots van Anansi. Die lagen bij de Anansesem van het Ashanti-volk. In dorpen zonder elektriciteit hoorden we ‘s avonds verhalen over Kwaku Ananse in het Twi of Fanti, onderbroken door spontaan zingen, klappen, vertellen en dansen door het publiek. Noni zat dan steevast te tekenen. Eén keer, na zo’n vertelsessie onder een warme sterrenhemel, dankte een hulppriester God dat Zijn culturele schepping mensen uit verschillende werelddelen in wederzijds begrip bij elkaar had gebracht. ‘Zo kan zelfs ik christen zijn,’ fluisterde Noni, doorgaans overtuigd atheïst, na het gezamenlijke Amen.
We schonken onze Anansi-poppenkastpoppen aan mensen van de Ghanese kindertelevisie, maar een jaar later brandde hun studio tot de grond toe af…

 

Elmina

 

Het verhaal ‘De voetbalwedstrijd’ dat we in 1988 op straat hoorden in Elmina aan de Ghanese kust, bij het beruchte slavenfort vanwaar de slaven door de Hollanders naar Suriname verscheept werden, kwam terecht in Noni’s boek Anansi tussen God en duivel (Lemniscaat/Novib 1997). Het vrolijke spektakel van klanken in het Fanti en de expressieve uitbeeldingen, met een kring publiek er zingend en klappend omheen, was een geschreven verhaal geworden, met illustraties die de uitgelaten sfeer van toen prachtig weergeven. In dit boek ging Noni vrijmoediger om met de oude verhaalmotieven dan voorheen. Zo leidt Anansi hier een drugskartel en lijkt hij verdacht veel op Bouterse. De uitgever wilde Bouterse een exemplaar cadeau doen, maar dat wilde Noni per se niet.
Saillant is de geschiedenis van het verhaal ‘Een nachtje stappen’, waarin Anansi met de duivel, Didibri, een hoerentent in gaat. Noni had het verhaal begin jaren tachtig al als strip gemaakt voor haar eerste Anansiboek, maar het mocht er van de toenmalige uitgevers niet in omdat er blote borsten in voorkwamen. Nu had ze de dames in kippen veranderd, en van de strip een verhaal gemaakt. Zo mocht het wel. Toch hoop ik dat zich nog eens een uitgever aandient voor de stripversie, want die is hoogst vermakelijk.

 

Uit die tijd herinner ik mij vele gezellige werkbijeenkomsten bij Noni in het statige huis aan de Van Asch van Wijckskade in Utrecht, en de etentjes met haar toenmalige vriend Woeste Willem, door Noni afgekort tot Woeste. Als het even over haar vader ging, met wie ze het niet goed kon vinden, ging ze liefst zo snel mogelijk over op een ander onderwerp.
Samen met grafisch kunstenaar Renée Koldewijn maakten we het boek Sasí, het bosduveltje op één been (Zirkoon 2009), over de Braziliaanse trickster-figuur Sací Pereré. Noni had ware horror-ideeën om het lekker griezelig te maken en tekende er pittige prenten voor in zwart en rood. We droegen het op aan Noni’s kleindochter Noëlle Searby-Verwey en aan Wim Baart, die beiden aan het boek hadden bijgedragen en beiden in dezelfde week in januari 2005 overleden, 15 en 90 jaar oud. Noni had het moeilijk met het verlies van haar kleindochter.
Van Het grote Anansiboek van Johan Ferrier, tot dan toe een pocket met slap kaft die de titel geen eer aandeed, maakten Renée (vormgeving), Noni (illustraties) en ik (tekstbewerking) een fraai, representatief boekwerk. Noni, toen al tachtig, tekende er prachtige nieuwe prenten bij. Het was de bedoeling dat premier Balkenende er Johan Ferrier op zijn honderdste verjaardag mee zou verrassen, maar helaas overleed Ferrier een paar maanden daarvoor.

 

 

Hierna ging het minder goed met Noni. Ze verhuisde eerst naar een kleinere woning aan de Utrechtse Breedstraat en daarna naar het Rosa Spier Huis in Laren. Renée en ik hebben haar daar nog een paar keer – te weinig, vind ik nu – opgezocht. Gelukkig had ze er een eigen atelier waar ze tot een maand voor haar overlijden tekende en schilderde.
In Noni verliezen we een prachtig mens: talentvol, origineel, dwars, humoristisch, geëngageerd en bescheiden; letterlijk en figuurlijk een wereldmens.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter