blog | werkgroep caraïbische letteren

In memoriam Jan Soebhag

En weer is het Surinaamse culturele leven een drijvende kracht komen te ontvallen: gisteren, 9 februari 2019, overleed Jan Soebhag, die dichtte onder de naam Suraj. Een groot literair oeuvre liet hij niet na, maar als documentalist van de hindostaanse cultuur komt hem een belangrijke plaats toe.

Jan Soebhag tijdens het Sarnámi colloquium, mei 2017, in Paramaribo. Foto © Michiel van Kempen

 

door Michiel van Kempen

Jan Srudjnarainsingh Soebhag werd geboren op 9 maart 1959 op de plantage Slootwijk in het district Commewijne. Hij bleef tot zijn twaalfde op Slootwijk wonen, waarna de familie naar Paramaribo verhuisde. Daar volgde hij het MULO, hij ging een jaar in de politiedienst, deed zijn propedeuse Rechten en behaalde in 1991 zijn BA in Cultureel Vormingswerk aan de Academie voor Hoger Kunst- en Cultuur Onderwijs. Hij werkte als magazijnmeester, werd in 1982 research-assistent bij het project Taal- en Taalgedrag van de Universiteit van Suriname en was onderdirecteur van het ministerie van Milieubeheer. Hij was lid van de vereniging Sanskriti Karnia Samaadj, later van de jongerenvereniging Nauyuga, algemeen secretaris van de Culturele Unie Suriname en redactielid van Bhásá dat uitkwam in de jaren ’80.

 

Omslag van Soebhags enige dichtbundel, 1982

Daarin verscheen van zijn hand, behalve poëzie, ook een Sarnami novelle in vervolgaf-leveringen, die nooit volledig werd afgedrukt: `Duniyá makri ki jáli’ [De wereld is een spinnenweb], de titel van een bekend Hindi-lied. De novelle begint op de dag dat de hoofdpersoon, Partab, zijn AMS-diploma haalt. Met hoge verwachtingen van zijn ouders, gaat hij voor studie naar Nederland. Hij ontmoet Indra, die in Nederland is grootgebracht, maar nog wel de hindostaanse normen en waarden van huwelijk en gezin hoog houdt. Partab trouwt met haar, keert zonder diploma terug naar Suriname, maar na een poosje laat Indra hem toch in de steek.

Jan Soebhag werkte als documentalist voor hindostaanse cultuur bij de afdeling Cultuurstudies van het ministerie van Onderwijs in Paramaribo. Tijdens zijn dienstverband verrichtte hij veldwerk en legde veel oraal materiaal vast. Dit leidde niet tot enige publicatie in boekvorm. Wel publiceerde hij met regelmaat in Surinaamse dagbladen. Later zette Soebhag zijn werk voort en zo verscheen in 2008 Khissá kaháni, een boekje met door hem vastgelegde vertellingen in het Sárnami, oorspronkelijk aan hem verteld door zijn vader en zijn grootmoeder, beiden nakomelingen van Indiase immigranten en wonend in het district Commewijne (de Nederlandse vertaling was van de hand van Sabitrie Gangapersad).

 

Met het vertrek van de hoofdredacteur van Bhásá, Mustafa Nabibaks, naar Nederland verdween ook de gedrukte versie van het voornamelijk op de hindostaanse gemeenschap gerichte culturele tijdschrift. Maar op 24 december 1991 nam Soebhag het initiatief tot de Stichting Bhásá en na een poos, in 2011, kwam het tijdschrift weer uit, nu als digitale nieuwsbrief, onder nog altijd dezelfde naam, met allerlei beschouwingen en weetjes over de hindostaanse cultuur. De laatste editie ervan verscheen in november 2018. Maar een centrale figuur in de Sarnámi-beweging werd hij niet echt, omdat hij, net als Jnan Adhin, toch sterk de band met het Hindi wilde blijven bewaren. Wel bezocht hij trouw alle colloquia gewijd aan het Sarnami.

Jan Soebhag publiceerde als dichter slechts één bundel, Meri áwáz (1982), die in 2001 een tweede druk beleefde. In zijn gedichten toonde hij sterk beïnvloed te zijn door de Hindi films en hun liederen. De flaptekst van zijn bundel meldt dat hij in het bijzonder door de zanger Mukesh werd geïnspireerd.
Afgezien van een zevental gedichten in het Sarnámi, bevat Meri áwáz poëzie in het Hindi met enkele Sarnami elementen. De thematiek is verwant aan de Hindi-liederen: liefde, liefdessmart, verlangen, wijsheden over het leven en de wereld. In het gedicht `Rát’ [Nacht] weet Suraj met enkele sobere details macht en onmacht van de schrijver weer te geven:

merá mez ke gor tut gayi
lafzon par jo bát áyi
andhere men ruk gayi
gilás jo mez par thá
dhalakke phut gayi

een poot van mijn tafel brak
ongesproken bleef het woord
dat in het donker op mijn lippen kwam
een glas dat op tafel stond
viel met een klap kapot

 

2de druk, 2001, van Meri áwáz

Op veel plaatsen laat zich ook in de taal de invloed van Hindi-liederen aflezen:

cánd mujh se aisá ruthá
ki bádlo ke piche se
bhi nahi dekhá

de maan is zo boos op mij geworden
dat zij zelfs van achter de wolken
niet keek

 

Jan Soebhag was geen man van het grote woord, geen relschopper, hij was vriendelijk en voorkomend en deed zijn werk rustig en meestal op de achtergrond. Dat nam niet weg dat hij, evenals andere Surinaams-hindostaanse dichters zoals Rini Shtiam en Jit Narain, zich met warm engament het lot aantrok van de hardwerkende landbouwer in het district. Het grootste eerbewijs dat hij hun heeft bewezen, is de vastlegging van hun orrale vertelgoed.

 

Jan Soebhag (1959-2019)

.

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter