blog | werkgroep caraïbische letteren

In memoriam Cándani/Saya Yasmine Amores

Vandaag exact twee jaar geleden overleed de Hindostaanse dichter Cándani, die later publiceerde onder de naam Saya Yasmine Amores. Michiel van Kempen herdenkt haar.

Cándani/Saya Yasmine Amores

District Suriname 8 maart 1965 – Amsterdam 4 augustus 2021

Nu zijzelf is ingeslapen op de brandstapel en vervlogen in rook, precies zoals zij haar vader beschreef in haar debuutbundel, vraag ik mij af hoe ik dichter en romanschrijver Cándani moet duiden. Cándani, in de taal van de Surinaamse hindostanen, het Sarnámi: Maanlicht. Een meisje dat bijna letterlijk vanonder een koe werd uitgetrokken in het Surinaamse landbouwersdistrict bezuiden Paramaribo en dat opeens de prachtigste dichtregels uit haar mouw schudde. Iemand die fijnzinnige observaties kon neerzetten over het vluchtend licht op de rug van een slak, maar die ook granietharde regels schreef als: hoe kan ik je moeder noemen/ als je mijn geboorte betreurt/ en nu nog de wens koestert dat je/ bij de geboorte mijn keel had dichtgeknepen. Iemand die na twee dichtbundels gepubliceerd te hebben – niet altijd helemaal vrij van een zekere Bollywood-larmoyantie maar niettemin diep-authentiek – mij in het holst van de nacht uit bed belde en in mijn slaperige hoofd riep: ‘Michiel, vertel mij, wat is een po-wé-zie?’

Cándani in 1990, Den Haag, bij de presentatie van haar debuutbundel. Foto © Rabin Baldewsingh

Natuurlijk, zij was met haar tweetalige debuutbundel Ghunghru tut gail/De rinkelband is gebroken uit 1990 ingehaald door de Sarnámi-beweging als de eerste dichter uit Suriname die een hele bundel in het Sarnámi schreef, de taal die in de Hindostaanse diaspora, in het Haagse Laakkwartier, tot bloei was gekomen rond de grote dichter Jit Narain (die pas in 2021 met een grote keuze uit zijn werk uit de obscuriteit van het drukken in eigen beheer is getreden: Een mensenkind in niemandsland). Zij werd naar Nederland gehaald om gefêteerd te worden in Hindoestaanse Is het hindoestaans of hindostaans?? kringen. En ze bleef maar direct in Nederland hangen, als een stok in de boom, zoals Jit Narain eerder had gedicht. Haar dochtertje van drie bleef in Suriname achter. Wat een verdriet.

Ik ken geen enkel portret van Asha Radjkoemar – zoals haar geboortenaam luidde – waar de pijn en het verdriet níet vanaf straalt, zelfs niet wanneer zij lacht. In misschien wel het allervroegste gedicht dat zij schreef, ‘Onder de manjaboom’, voert ze een meisje op dat achter een oud kippenhok een manja (mango) zit snijden:

mijn hartendiefje/en te eten met zout/met de weide voor me heen//hier ben ik altijd veilig.

Maar al in de volgende strofe komt de dreiging opzetten:

ik heb ook een/ houwer bij mij/ ik snij en snij/ en denk over alles/ na.

Haar werk zit vol met dat soort antitheses. In de titel van haar eerste bundel komt het woord ghunghru voor, een woord, onomatopeïscher dan het Nederlandse rinkelband, voor de belletjes die Indiase danseressen om hun enkels dragen. Maar die rinkelband is gebroken: wat vreugde moet brengen is kapot. Duidde ze er een breuk met haar eigen, diepdoorvoelde cultuur mee aan? Dat zou dan toch nooit lukken; alles wat Cándani schreef was doordrenkt van het Hindostaanse, de titel van haar tweede bundel gaf het al aan: Vanwaar je dacht te vertrekken sta je geplant.

Het is 1993. De deur van het Shell servicestation aan het Pad van Wanica in Suriname is gesloten, maar een lange, tengere Hindoestaan komt aanlopen, de pantalon hoog tot op het middel opgetrokken. Hij schuift een stoel bij en beziet met een mengeling van nieuwsgierigheid en verwondering de man uit Nederland die hem wat nieuws komt brengen over zijn drie jaar eerder vertrokken dochter. Het Nederlands is niet zijn moedertaal, de gespreksstof hapert, hij kijkt naar buiten door de getraliede ramen en hij zegt: ‘Ja, ja, Asha is een beetje eigenwijs, een beetje eigenwijs is ze.’ Hij is de vader die in een gedicht van drie jaar eerder op de crematieplaats ligt. Of toch niet?

In 2001 komt Cándani met een roman: Oude onbekenden, en het jaar daarop met een tweede: Huis van as, verhalen rond de vraag waar zij die dwalen in de driehoek India-Suriname-Nederland nu eigenlijk thuishoren. Verhalen als liederen van schijn en wezen. De laatste roman heeft als hoofdpersonage Amelia die bij een bezoek aan Suriname ontdekt dat haar vader, die al is overleden, haar jeugdvriendin Rita zwanger heeft gemaakt toen zij dertien was. Maar de verbijstering wordt nog groter wanneer blijkt dat Rita nota bene zélf ook nog eens een buitenechtelijk kind van haar vader was. Pure incest dus. Hoe boog de auteur hier elementen uit haar eigen jeugd tot een fictioneel geheel? Vanaf het moment dat Ram Soekhoe van de nu verdwenen Omroep Hindu Media de filmdocumentaire Toch voel ik dat de taal mij tekort doet over haar maakte in 2001 en zij met een filmploeg naar haar geboorteland trok, werd de jeugd nog meer een obsessie. Haar vader zou haar vader niet zijn, reden waarom zij door haar moeder werd verstoten. Niets aan de hand, repliceerde de beschaamde familie, ‘Asha is een moeilijke meisje’. Geruststellend klonk het niet. Geruststellend hadden vijf bundels met poëzie tussen melancholie en zelfmutilatie nooit geklonken, littekenpoëzie met Een zoetwaterlied in 2000 als lyrisch hoogtepunt.

Het moeilijke meisje was inmiddels begonnen zich met vlijmende tongscherpte te ontdoen van iedereen die haar ooit literair in het zadel had geholpen. In 2004 verscheen er bij een andere uitgever een bundel waarin de dichter opeens het hele historische lot van alle Surinaamse bevolkingsgroepen op de schouders nam, nationalisme dat zichzelf vloerde met historische blunders, clichés en onwaarachtigheid. Toen bleef het jaren stil. Niet in het hoofd van Asha Radjkoemar. In 2013 liet zij haar naam voor de burgerlijke stand wijzigen in Saya Yasmine Amores. Onder die naam verscheen in 2020 opnieuw een tweetalige bundel: Bánsuri ke gam/Het verdriet van de fluit – de dichter was thuisgekomen bij de rijstplanterslyriek van haar debuutbundel.

Zij was toen al bezig aan een lang en pijnlijk traject langs operatiekamers waar haar darmkanker bezworen moest worden. Op woensdag 4 augustus 2021 kwam er een einde aan dat traject. Daags ervóór had ze nog bijna een uur lang met bijna gebroken stembanden en toch krachtig uit haar hoofd poëzie gereciteerd. Alles in het Sarnámi.

VOORNAAMSTE GESCHRIFTEN

Cándani, Ghunghru tut gail/ De rinkelband is gebroken. Den Haag/Paramaribo: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum/ De Volksboekwinkel, 1990.

Cándani, Vanwaar je dacht te vertrekken sta ik geplant. Den Haag: Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum, 1993.

Cándani, ‘Relaas voor S.’. In: Sirito; 50 Surinaamse vertellingen. Samengesteld en ingeleid door Michiel van Kempen met medewerking van Jan Bongers. Paramaribo: Kennedy Stichting, 1993, pp. 90-94.

Het land dat in mij woont. Literatuur en beeldende kunst over migratie. [Cándani e.a.] Eindhoven: Stichting Plint, 1995. [Mapje met zeven poëziekaarten, uitgegeven n.a.v. de gelijknamige tentoonstelling die in de zomer van 1995 door het Museum voor Volkenkunde i.s.m. de Culturele Raad Zuid-Holland en de Gate Foundation georganiseerd werd. De kaarten zijn ook op posterformaat verschenen.]

Cándani, Zal ik terugkeren als je bruid; gedichten. Gekozen en uitgegeven door Michiel van Kempen & Elisabeth Leijnse. Namur/Amsterdam 1999. [Uitgegeven ter gelegenheid van het huwelijk van Asha Radjkoemar & Dennis van den Bosch te Amsterdam op vrijdag 22 oktober 1999.]

Cándani, Een zoetwaterlied. Paramaribo: Canna, 2000.

Cándani, Een zoetwaterlied. Haarlem: In de Knipscheer, 2000.

Cándani, Oude onbekenden. [Roman.] Haarlem: In de Knipscheer, 2001.

Cándani, Ghar ghar ke khel/ Het spel van huisje huisje. Paramaribo: Canna, z.j. [2002].

Cándani, Huis van as. Roman. Haarlem: In de Knipscheer 2002.

Cándani, Geef mij het land dat in jou woont. Historische gedichten. Schoorl: Conserve, 2004.

Saya Yasmine Amores, nsuri/ Het verdriet van de fluit. Tweetalige poëzie Sarnámi-Nederlands. Haarlem: In de Knipscheer, 2020.

De poëzie van Cándani/Saya Yasmine Amores is opgenomen in verschillende bloemlezingen, o.m. in Woorden op de westenwind (1993), de Spiegel van de Surinaamse poëzie (1995), Zo’n gelukkige dag (2005), Grenzenloos; 40 jaar Knipscheer poëzie (2017), het Album van de Caraïbische poëzie (2022) en De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie (2022).

[Verschenen in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 2021 – 2022. Leiden: Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2023, pp. 91-94.]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter