blog | werkgroep caraïbische letteren

In de straten van de hemel (2)

door Antoine de Kom
Wanneer je zoiets als slavernij overkomt, heb je te maken met een traumatische ervaring die diepingrijpende gevolgen kan hebben. Trauma is verwonding, en verwonding laat littekens achter waar je nog lang last van kunt krijgen als slachtoffer. Als er een slachtoffer is, dan is er ook een dader. De dader draagt ook de gevolgen van zijn daad met zich mee. De dader kan ook twee kanten op. Die zien er anders uit dan bij de slaaf. De dader, de meester, kan zijn daden loochenen en doen alsof die niet bestonden. Gewoon samen doorgaan heet dat ook wel. De dader kan het ook gooien op omstandigheden die als excuus dienen. Dan erkent hij zijn daad en dat is moeilijk te verkroppen. Slavernij was namelijk in de ogen van de meester eeuwenlang normaal, algemeen geaccepteerd, gezien als Gods wil ook, maar nu niet meer. Door bezitsdrang en behoudzucht van de nog levende slavenhouders (zoals die in het huidige Afrika bijvoorbeeld) is de moderne slavernij hardnekkig en moeilijk helemaal uit te roeien. Dat maakt ons terugkijkers en herdenkers een ongemakkelijke derde partij  naast dader en slachtoffer, want wij kunnen erkenning, ontkenning, bekennen, verzet of onderwerping, schuld en boete niet van ons afschudden noch op onze schouders nemen. Dit geldt vooral de nazaten van daderzijde. Aan de slachtofferkant is er nog steeds voelbare pijn.
Er was nog een tweede uitweg die de dader kon kiezen: die is de weg van de overdekking met het tegendeel. De dader neemt dan de houding aan van de zedenmeester. Aldus behoudt hij zijn oude gedroomde superioriteit. Zeden-meester. De dader ‘schenkt’ de slaaf even minzaam als onverschillig diens ‘vrijheid’. Dat is pas echt erg!
Nee, nog erger misschien is dat wij de slavernij en de afschaffing daarvan herdenken. Herdenken is een vorm van verdringen. Want met de herdenking wordt de slavernij een dag der vrijheden, één dag in het jaar, en verder basta. Het heeft er dus alle schijn van dat het tussen meesters, slaven, en hun beider nazaten niet echt meer goed kan komen.
Ik had beloofd dat u opgewekt, verkwikt en vrolijk de zaal zult verlaten. Ik moet nu toegeven dat ik verder dan ooit van de verwezenlijking van die belofte verwijderd ben geraakt. Hier helpen geen geintjes meer. Ook dooddoeners als dat de tijd alle wonden heelt, bieden geen uitkomst. Ik krijg de sterke neiging om te doen alsof het hele probleem van de slavernij dan maar in de ijskast moet. De hevige impuls om maar te gaan dansen en te gaan feesten om het allemaal maar te vergeten. De dans der machtelozen dansen is eigenlijk de klassieke uitweg die ik over het hoofd heb gezien. Dansen konden de slaven immers af en toe ook en daarbij leefden zij hun verdriet en woede uit. Denk maar aan de tambú op Curaçao, recent ijzingwekkend documentair verfilmd door Catrien Ariëns.
Ik wil het er niet bij laten zitten. Ik wil blijven proberen om een oplossing te vinden voor het perverse probleem van meester en slaaf. We zagen dat die elkaar begonnen te worden: de meester raakte verslaafd en de slaaf won aan beangstigende macht. Innerlijk raakten beiden aangetast. Wij zijn hun nazaten. Ik ben een nazaat van beiden. Velen onder ons zijn dat ook. Dat is een belangrijk gegeven. Dat we nazaten zijn van meester en slaaf. Dat komt steeds vaker voor door de vermenging van etniciteiten die tegenwoordig steeds vaker regel is.
Misschien heb ik een kleine aanwijzing die grote gevolgen kan hebben over het hoofd gezien. Uit ervaring weet ik dat een impasse in een onderzoek, een onderzoek in een zware zaak, betekent: dat je niet goed genoeg naar jezelf hebt gekeken. Het wordt tijd dat ik dat doe. Als je naar jezelf kijkt, leg je je eigen historische wortels bloot. In de wording van een individu herhaalt zich de wording van een gemeenschap. Zo belichaamde mijn grootvader de strijd tussen meester en slaaf vanuit de geestelijke positie van de slaaf. Hij vocht om eigenheid, zelfwaardering en onderlinge verbondenheid. Hij slaagde erin om zijn streven te verbreden door met de vroegere overheerser het verzet aan te gaan tegen een nieuwe overheerser, het monsterlijke gedrocht dat fascisme en nazisme heet. Mijn grootvader gaf zijn wezen aan de vrijheid van zijn volk, de Surinamers, mijn grootvader gaf zijn leven voor de vrijheid van blank en zwart, voor de gewezen meester en de gewezen slaaf. Zijn boodschap was: we kunnen elkaar toch weer vinden en ons verenigen, ook, zelfs als medelanders.
Mooi gesproken, maar in alle bescheidenheid, ik zit door die slavernij nog steeds met de gebakken peren. Ik moet nog steeds van die slavernij een suikerbeest maken. Maar hoe? Mijn gewoonlijke truc tot nu toe was: poëzie. Een dichter is bijzonder vrij en kan dus zijn fantasie gebruiken om tegenstellingen en ellende weg te toveren. Dichten is een vorm van feesten die niet meteen als feesten opvalt maar het wel is. Met een eigen poëzie kun je dansant zeggen: lees die maar, daarin rechtvaardig ik mezelf terwijl ik eigenlijk een onooglijk vat vol ongerijmdheden ben.
Die weg sta ik mijzelf niet langer toe. Daarmee loop ik opnieuw de kans van alles over het hoofd te zien. Ik weet het. Want in mijn poëzie heb ik geprobeerd om wat is geweest te symboliseren. We leven als mensen in een woud van symbolen. Kijk om je heen. De werkelijkheid is niet wat ze is, maar wat ze betekent voor de mensen. En het zijn de mensen die symboliseren maken en zo hun werkelijkheid gestalte geven, ja voltrekken. Zo vormen de mensen hun wereld en zo kunnen zij die ook weer omvormen. Daarin ligt de macht van de cultuur. De slaaf, de katibo, de katibu, heeft zijn tambú en die helpt hem om weer meester over zichzelf te worden. Dat is het grootste goed denkbaar. Daardoor kun je pas echt leven en echt feesten. Het scheppend omvormen van symbolen is een krachtig wapen. Ik heb ooit in de township Langa in Kaapstad geroepen dat goede dichters een wapenvergunning zouden moeten hebben vanwege hun scheppend vermogen.
Maar welke symbolen moeten er dan worden omgevormd? Is er een sleutelsymbool? En wie kan bij de sleutel? Vroeger had ik als kind in Suriname altijd een sleutelhanger op zak. Het was een bijzondere, stalen sleutelhanger met het symbool van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot-Maat­schappij, een oud koloniaal zeilschip, en in die sleutelhanger zat een oprolbare centimeter. Eigenlijk deed ik er alleen de kleine sleutel van mijn koffertje aan dat ik gebruikte om mijn spullen in op te bergen. Veel had ik niet. De sleutelhanger is nu een zuiver symbool omdat ik het ding al lang kwijt ben. Maar als symbool is het voor mij van grote waarde. Ik wil er niet voor pleiten om van alles maar weg te gooien, dat is verkeerde symboliek. De sleutelhanger wacht op de nieuwe sleutel voor ons slavernij-probleem. Met symbolen kun je spelen en al spelend kun je nieuwe betekenissen en nieuwe waarden toekennen. Spelenderwijs, ongemerkt, verzet je de bakens.
We moeten op zoek naar het sleutelsymbool. Dat wordt een zoektocht naar de graal en we weten dat die niet meteen te vinden is. Op zo’n moment kom ik altijd in de verleiding om een boekenkast te laten omvallen. Toen ik ongeveer zestien was, ging ik naar de Bijlmer waar Frank van Kanten woonde: jurist, leraar, vertaler. Ik zou hem gaandeweg als mijn goeroe gaan beschouwen. Hij waarschuwde me dat ik niet teveel moest gaan lezen. Zelf deed hij dat wel. Hij wist ongelofelijk veel af van de Caraïbische geschiedenis af, bezien vanuit zijn creoolse standpunt. Bij hem vergeleken voelde ik mij beschamend wit.
Nu ik het over goeroes heb, denk ik ook aan René de Rooy. Die was pas echt Caraïbisch. Een veelzijdig kunstenaar. In Paramaribo was hij mijn leraar Spaans. Hij opende een wereld voor mij. Hij bouwde aan een nieuwe identiteit, een vrij kunstenaarschap, hij leerde ons in jezelf en over jezelf heen te kijken. Daar kwam bij dat hij een huidziekte had, vitiligo, waardoor hij zijn donkere huidskleur verloor en steeds witter werd. Zijn kwaal was voor mij een opluchting. Ik was dus niet de enige die in de verkeerde kleur zat. Ik had vaak gedacht dat het beter was om zwart te zijn. Gelukkig ben ik van die gedachte teruggekomen. René de Rooy leefde voor hoe je de schaamte voorbij kunt.
Dames en heren, ik heb mij jarenlang geschaamd voor mijn kleur die de kleur van de meester is. Ik voelde mij een minderwaardige witte raaf. Eigenlijk ging het om veel meer dan kleur. Ik zat met de meester en de slaaf in mijzelf hopeloos in de knoop. Door mijn grootvader wilde ik voor de zwarte zaak staan. Maar hij had er ook toe bijgedragen dat ik zo wit was geboren. Hij had in zijn ruimhartigheid een blanke vrouw getrouwd en daarmee de liefde laten prevaleren boven de zware zaken waarover ik het hier heb. Mijn vader deed hetzelfde. Ik zat er maar mee.
Nu wil ik hier u niet lastigvallen met mijn kleurperikelen. Ik heb het erover omdat het zo’n kleine aanwijzing is waardoor we verder kunnen komen met het slavernijprobleem. We kunnen namelijk ons voordeel doen met een geluk bij een ongeluk: dat de meester wit is en de slaaf zwart. Als dat nou eens symbolisch gaat schuiven. dan komen we verder. De invloed van mijn grootvader gaat verder dan ik voor mogelijk hield. Hij heeft intuïtief voor kleurmenging gezorgd en daarmee de weg geopend naar een nieuwe manier van verhouden waarin kleur en meester-zijn of slaaf-zijn losmakelijk aan elkaar worden verbonden.
Ik zie dat nu – let op de symboolverschuiving – als een vorm van bevrijding. Hij heeft mij ertoe gedwongen voor de zware zwarte slavernijzaak te gaan staan terwijl ik in een lichte kleur leef. Dat is nieuwe symboliek, kleur verkennen heet dat. Door mij in het kleurledige, een vacuüm te werpen dwong hij mij op zijn bevrijdende weg voort te gaan.
[vervolg, deel 3, klik hier]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter