Ik lees (niet)!
Sonja Poewasak is onlangs geslaagd voor haar MO B-Nederlands aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren. Haar scriptie is getiteld Ik lees (niet)! Zij heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar het leesgedrag van leerlingen op de Surinaamse Technische School IV te Geyersvlijt. De keuze voor dit onderwerp ligt voor de hand. Poewasak is leerkracht Nederlands op eerdergenoemde school.
Als leerkracht hoorde zij haar collega’s vaker klagen over het feit dat de leerlingen niet (goed) lezen of heel slecht lezen. Leerlingen zouden boeken links laten liggen, geen interesse hebben in welke literatuur dan ook. Bovendien wie maakt er tegenwoordig een boekverslag? Dat waren onder andere enkele vragen die haar aan het denken zetten. Omdat zij zelf gek is op lezen en nieuwsgierig is naar het leesgedrag van deze leerlingen, besloot zij hieromtrent een onderzoek te doen. Ook vroeg zij zich af hoe de leerkrachten, ouders en de school een wezenlijke bijdrage zouden kunnen leveren om het lezen (van boeken) te bevorderen en zodoende het leesplezier (meer) aan te wakkeren.
Leesprobleem STS IV
Lezen betekent voor veel mensen ontspanning, een mogelijkheid om het leven van alledag even te ontvluchten. Voor leerlingen op het lbo (lees STS-IV) ligt dit vaak heel anders. Uitspraken als: ‘Moeten we (weer) zoveel lezen?!’, ‘Lezen is echt niet mijn ding!’, ‘Ik houd niet van lezen!’, zijn aan de orde van de dag. De laatste jaren is men meer gaan beseffen dat het lezen van fictie een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de taalverwerving en aan de persoonlijke, maatschappelijke en culturele vorming van leerlingen. Uit nieuwsgierigheid, maar meer nog om een bijdrage te leveren aan het helpen oplossen van dit (lees)probleem, meende Poewasak, het leesgedrag van een specifieke groep jongeren, namelijk van STS-IV-leerlingen, in kaart te brengen. Dit deed zij door na te gaan wat de leesgewoontes, -voorkeuren en -motivaties zijn van deze leerlingen in hun vrije tijd en op school.
Belang van lezen
In haar onderzoek wordt onder andere het belang van lezen beschreven. Goed kunnen lezen is van wezenlijk belang om goed te kunnen functioneren in de hedendaagse maatschappij en is bovendien het belangrijkste van de op school te leren vaardigheden. Om goed mee te kunnen op school moet een kind beschikken over een uitgebreide woordenschat en het moet technisch en begrijpend kunnen lezen. Een manier om het leesplezier bij kinderen te ontwikkelen, is voorlezen. Voorlezen stimuleert de fantasie en is heel goed voor de taalontwikkeling. Bovendien stimuleert voorlezen het leesplezier. Toch neemt het leesplezier af naarmate de kinderen groter worden. De oorzaken hiervan zijn uiteenlopend. Van het niet kunnen lezen tot de verschuiving van het vrijwillige naar het verplichte lezen. Het thuis- en schoolklimaat kunnen een bijdrage leveren aan de leesattitude en leesfrequentie van de kinderen. De ouders en leerkrachten stimuleren niet alleen het leesplezier, maar begeleiden ook het leesgedrag. Leesgedrag is de hoeveelheid tijd die mensen besteden aan het lezen, en de manier waarop ze lezen. Het leesgedrag is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de moeilijkheidsgraad van de tekst, de soort tekst, de concentratie, de leesvaardigheid en de leesattitude en leesmotivatie.
Enquêteonderzoek
Om een beter inzicht te krijgen in het leesgedrag ontwikkelde Poewasak een enquête voor de leerlingen. Ook de leerkrachten werden geënquêteerd om na te gaan wat ze vinden van leesbevordering, welke activiteiten zij ontplooien voor lezen en leesbevordering, welke knelpunten zij ervaren om het lezen van de leerlingen te bevorderen, wat volgens hen de oorzaak zou kunnen zijn waarom leerlingen niet lezen en wat zij zouden kunnen doen om de leerlingen enthousiast te maken voor literatuur. Voor dit onderzoek zijn in totaal 91 respondenten geënquêteerd, 87 leerlingen en 4 leerkrachten.
Resultaten
Uit de data-analyse concludeert Poewasak, met enige terughoudendheid in verband met de kleinschaligheid van de populatie, dat de leerlingen bewust zijn van de positieve effecten van lezen. Toch blijkt ook dat de leesfrequentie, -omvang en -attitude opvallend laag zijn. Dit kan liggen aan het feit dat de intrinsieke motivatie bij deze leerlingen ontbreekt. Vanuit de thuissituatie is er ook weinig of geen motivatie. De leerkrachten proberen ondanks de vele barrières die ze ervaren, het lezen (van fictie) te bevorderen. Zowel de leerkrachten als de leerlingen geven bovendien aan dat de schoolbibliotheek niet voldoet aan de behoefte van de leerlingen. Hieruit wordt door Poewasak geconcludeerd dat de school(bibliotheek) zorg moet dragen voor de kwaliteit en kwantiteit van het boekenaanbod om het lezen te motiveren en te bevorderen. Om de leerlingen aan het lezen te krijgen, moet er dus een goede boekencollectie beschikbaar zijn in de schoolbibliotheek. En daaraan ontbreekt het juist volgens de leerkrachten en leerlingen. De leerkrachten zijn het erover eens dat de leerlingen lezen saai vinden, dat er weinig lesmateriaal beschikbaar is en dat er weinig en/of geschikte boeken beschikbaar zijn voor de leerlingen. Om de leerlingen in hun leesgedrag te stimuleren, zouden de leerkrachten bewuster kunnen inspelen op het leesplezier van de leerlingen, door ze nog meer vanuit hun eigen enthousiasme te motiveren voor het lezen van boeken. De leerkrachten kunnen bijvoorbeeld in plaats van een boekverslag te laten maken, de leerlingen laten rappen of een rollenspel laten spelen of een gedicht laten schrijven over (een thema van) het boek. Vaker voorlezen door de leerkrachten en /of leerlingen zou ook het leesplezier kunnen aanwakkeren. Hierdoor doen ze alvast een stap in de goede richting op het gebied van het stimuleren van leesplezier.
Om de leerlingen een positieve attitude en/of motivatie tegenover lezen te laten krijgen, zou de schoolbibliotheek interessant en passend leesmateriaal dat afgestemd is op leeftijd, niveau en belevingswereld van de lezer moeten aanbieden. Zo kan de interesse in taal en literatuur gewekt worden wat kan leiden tot een positieve(re) leesattitude. Ook het belang om een grote verscheidenheid boeken aan leerlingen beschikbaar te stellen, is een aanbeveling. Daarnaast is de toegang tot boeken belangrijk. De mogelijkheid om een boek uit te zoeken voor het vrijetijdslezen, zou niet alleen in de bibliotheek van de school moeten zijn, maar ook in het klaslokaal (bv. een boekenhoekje).
Tot slot: het is aan te bevelen dat het MinOWC samen met de scholen een leesbevorderingsproject samenstelt voor het lager beroepsonderwijs met als doel de belangstelling voor fictie en non-fictie te stimuleren. Leerlingen moeten hierdoor uiteindelijk meer leesplezier krijgen en als gevolg daarvan meer gaan lezen. Wellicht een idee voor het MinOWC om het werk van KBF (Kinder Boeken Festival) over te nemen en indien nodig aan te passen.
[Bewerking van de scriptie door Jerry Dewnarain met toestemming van Sonja Poewasak]