blog | werkgroep caraïbische letteren

Identiteit

Over Jaguarman van Raoul de Jong

door Jerry Dewnarain

De nieuwe roman van Raoul de Jong is geschreven als een brief aan een van zijn Surinaamse voorouders. Volgens de vader van de schrijver zou een van zijn voorouders de kracht hebben gehad om in een jaguar te veranderen. Tot ongeveer zijn dertigste jaar wist de schrijver bitter weinig over de geschiedenis van Suriname. Nadat hij zijn vader voor het eerst ontmoette toen hij 28 was, werd de interesse in Suriname bij hem gewekt.

Hij kwam achter de gruweldaden van het slavernijverleden. Zijn familie doorstond deze gruwelen, want anders zou Raoul de Jong nu niet bestaan, stelt hij in een interview. (1) Hij vroeg zich af hoe zij deze periode hebben overleefd, met welke krachten zij dat deden om vol te houden en welke krachten hij zelf ook bezit. Op een bijzondere manier opent de schrijver zijn boek: hij richt een brief aan zijn voorvader.

‘Beste gij die mijn voorvader zijt,

De afgelopen jaren speelde u een spel met mij. U gaf me tekens en ik heb ze gevolgd. Van Rotterdam naar Paramaribo, van Rome naar Recife. Maar telkens als ik op het punt stond op uw staart te trappen, sprintte u door. We kunnen niet eeuwig zo doorgaan, ik denk dat u dat zelf ook wel begrijpt. Het is tijd om de balans op te maken. Om onze kaarten op tafel te leggen. Vooruit, ik begin: dit is geen verhaal over wit of zwart of Nederland of Suriname, het is ook geen verhaal over mijn vader, al spelen al die elementen een rol. Dit is een verhaal over u. Er is mij verteld dat u bovenmenselijke krachten had en dat die krachten iets te maken hebben met mij.’

Pakkend begin

Ik vind dat de schrijver een mooie techniek toepast in dit openingsfragment van het boek: in dit stukje legt hij niemand een of andere schuld op over het verleden, of hij vraagt ook niet om een zodanige rekenschap of hebi, ook niet aan zijn vader, die vlak na zijn geboorte uit zijn leven verdwijnt. Bij de schrijver gaat het duidelijk om de relatie die hij heeft met zijn voorouders, of beter gezegd tussen een van zijn voorvaderen en hijzelf. Hij wil weten wie hij is en wat hij deelt of gemeen heeft met hen? Het wordt een soort een-op-eengesprek. Net zoals Anne Frank haar verhalen toevertrouwde aan Kitty, haar dagboek. Hierdoor voert hij de lezer gelijk binnen in het verhaal; je kruipt als het ware in de huid van de jongeman die het woord tot zijn voorvader richt:

‘Is dat mogelijk? Is het mogelijk dat mijn leven door uw daden beïnvloed wordt alleen omdat we wat genen delen? Als ik naar mijn vader en mij kijk, dan lijkt het antwoord ‘ja’. Achtentwintig jaar lang was hij geen vader en toch delen we van alles, veel meer dan alleen ons uiterlijk. En als dat zo is, dan is het logisch dat er in mij ook iets van mijn vadersvader zit, en van mijn vaders vadersvader. Eén van die vaders bent u. Volgens mijn vader kon u uzelf veranderen in het sterkste en, volgens sommigen, wreedste dier van het Zuid-Amerikaanse regenwoud, de koning van de Amazone: de jaguar. Hoe deed u dat? Wie was u? Waar kwam u vandaan? Hoe kwam u aan uw krachten? En waarom moet ik die krachten volgens mijn vader met rust laten?’

Queeste

Elly Purperhart

Hij gaat op zoektocht, een soort queeste naar zijn vader, voorvaderen, zoals vele andere schrijvers ook hebben geschreven over die zoektocht en het volwassen worden: Bea Vianen, Leo Ferrier, Cándani, Karin Amatmoekrim, Anil Ramdas, Tessa Leuwsha, Etchica Voorn en Johan Fretz om maar een paar te noemen met Surinaamse wortels. De zoektocht naar zijn ‘ik’ wordt de rode draad van De Jong zijn verhaal. Hij gaat op zoek naar bronnen, onder andere orale bronnen. Hiervoor vertrekt de schrijver naar Suriname en komt hij in contact met de wintipriesteres Elly Purperhart. Hij raadpleegt een soort ‘orakel’ (zoals dat gebeurde bij de Grieken), hij neemt een zevendaags durende wasi (ritueel bad).

‘Wat mijn vader me verteld heeft, kan dat?’ had ik Misi Elly gevraagd. Misi Elly had naar iets achter mij gekeken – een geest, dacht ik, maar toen ik omkeek zag ik dat er een auto aan de overkant van de straat geparkeerd werd. Ze lachte geheimzinnig en citeerde toen vreemd genoeg de Bijbel: ‘Ik, uw God, ben een ijverige god. Die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, tot aan…’ – bulderend – ‘… het vierde geslacht!’ Ja, dat was dus mogelijk. Volgens het christendom én volgens het wintigeloof.

En het ‘orakel’ zei:

‘Ik ga het je zeggen, maar je moet doen wat ik je zeg. Het mag geen fiasco worden. Je moet echt ernstig zijn.’ Zeven dagen zou ik nodig hebben. Zeven dagen geen sigaretten, geen alcohol, geen vlees, geen zout en geen seks. En ik mocht pas terug in Nederland beginnen, want u, Jaguarman, houdt niet van vliegen.’

Wasi

In Nederland aangekomen, koopt de ik-figuur de wintibenodigdheden die Misi Elly voor het rituele bad had voorgeschreven. In plaats van een prapi, die hij nergens kon vinden aan de Rotterdamse Kruiskade, gebruikt hij zijn blauwe emmer waarmee hij zijn huis schoonmaakt.

‘… De emmer waar gisteravond nog sop in zat om mijn huis schoon te maken. Ik hoop dat u dat oké vindt. Met wit krijt zette ik een kruis op de bodem, ik verpulverde een halve bol pimba, een soort kalk, goot er melasse, een bijproduct van de productie van rietsuiker, uit een plastic flesje overheen, haalde takjes van een tropische plant uit een zak in de vriezer, knipte die in stukjes boven de emmer, goot er koud water bij, roerde het met een houten pollepel tot een prutje, en vulde de emmer met heet water. In haar handleiding stond wat ik moest zeggen: ‘Ik was me om verlicht te worden. Alle vuiligheid die ik op straat, op mijn werk of elders heb opgedaan, was ik van me af.’ Er was nogal wat vuiligheid om van me af te wassen, dus ik zei het met overtuiging. ‘Alles wat vies is, is nu weg,’ zei ik, en ik besefte dat direct achter mijn badkamer de galerij is en dat iedereen die over die galerij liep me kon horen.’

Uiteindelijk komt de ik-figuur in contact met zijn vader. Tijd om weer de Jaguarman te raadplegen:

‘Jaguarman, misschien zit het zo: u was een man die iets, een magische kracht, uit Afrika meenam naar Suriname die ervoor zorgde dat u, die ene onbekende voorvader, de tocht over de oceaan overleefde. Het Surinaamse bos en de piaimannen werden uw vrienden. U hielp ons om de slavernij te overleven, en al de verschrikkingen die daarna nog zouden komen. Toen u stierf bleef u. Bij de kinderen van de kinderen van de kinderen van uw kinderen tot u via de moeder van de vader van mijn vader hier, nu, op dit moment uitkwam naast mij. In deze gekke stad, in dit gekke land, in deze gekke tijd op deze gekke wereld. Om mij te helpen in dit leven. Ik moet een beetje lachen nu, want ik voel wat het betekent als dat waar is. Dat ik werkelijk niets heb om te vrezen. Dat er in dit leven niets onmogelijk is. Ik ben blij dat we hier samen zitten, Jaguarman. Ik ben blij dat u me heeft gevonden. Amen.’

Raoul de Jong, 2019. Foto © Jet Budelman/Werkgroep caraïbische Letteren

Winti’s

Met het bovenstaande fragment eindigt het verhaal nog lang niet. De fragmenten die in dit artikel zijn gekozen, geven wel een beeld van een jongeman die zijn gevoelens openhartig toevertrouwt aan een van zijn voorvaderen. Helaas kon deze voorvader niet veranderen in een jaguar. Volgens Cheryl White, hoofd van de archeologie-afdeling van de Anton de Kom Universiteit, was zij geen verhalen over in jaguars veranderende mensen tegengekomen tijdens haar onderzoeken. Wel vermeldt de schrijver in zijn boek het volgende fragment:

‘Jaguarman, in de Rotterdamse wintiwinkel waar ik de spullen voor dit ritueel kocht, vond ik ook het eerste wetenschappelijke werk over winti, een vuistdikke bijbel van 592 pagina’s. Het werd in 1972 geschreven door de Surinamer Charles Wooding. Misschien heb ik samen met Charles zojuist zomaar ineens uw mysterie opgelost. Het woord ‘kromanti’ bleek de sleutel. Charles omschreef de kromanti als een familie van zeven broers, die zich op verschillende manieren manifesteerden. Een van die broers, schreef hij, ‘wordt ook wel tigri-winti genoemd, omdat, zegt men, hij zich in het bos manifesteert als tijger. Aangezien de negers in Suriname de jaguar vonden die grote overeenkomst vertoont met het luipaard, was het niet moeilijk ook deze god naar Suriname te verplaatsen.’

Dit zou kunnen betekenen dat u inderdaad ooit een luipaardman was.’

Meerwaarde

De manier waarop Raoul de Jong zijn fictief verhaal schrijft door in gesprek te zijn met een van zijn voorvaders is niet vreemd voor Surinamers. Er zijn verhalen die oraal zijn overgeleverd van de ene generatie op de andere waarin voorvaderen een belangrijke rol spelen. Het bovenstaande fragment is daarvan een voorbeeld. Jaguarman toont aan dat waar je je ook op deze wereld bevindt, uit welke cultuur je ook voortkomt, jouw roots je niet loslaten: vroeg of laat word je geconfronteerd met jezelf en ga je op zoek naar je identiteit, je afkomst, naar de oorsprong. Jaguarman laat zien dat je ongeacht je afkomst een betere wereld kan scheppen, één die niet in hokjes is verdeeld!

Raoul de Jong, Jaguarman; mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. Amsterdam: De Bezige Bij. 2020. ISBN 978 94 031 1441 5

(1) Bron: (224) ‘Bloed in de rivier.’ Het onbekende verhaal van de massale slavenopstand in een Nederlandse kolonie – YouTube).


Klik hier voor nog een bespreking van Jaguarman op deze blogspot.


Raoul de Jong (Rotterdam, 1984) reisde op zijn negentiende vier maanden door West-Afrika, overleefde vier maanden New York met vijftig dollar op zak en wandelde van Rotterdam naar Marseille uit naam van zijn hond Puck. Hij schreef columns, artikelen en verschillende rubrieken voor onder andere NRC Handelsblad, nrc.next, IS, Vrij Nederland, Elle, Het Parool en Vrij Nederland. Hij publiceerde zes boeken. In 2005 won zijn debuut, Stinknegers, de Dick Scherpenzeelprijs voor beste journalistieke werk over niet-Westerse landen in de Nederlandse media. Zijn meest recente boek De Grootsheid van het Al stond op de shortlist voor de Bob den Uyl 2014 en won Het Beste Rotterdamse Boek 2015. De Jong maakte items voor Café de Liefde (2008) van de VPRO en hij schreef en regisseerde het programma Iedereen Kan Dansen (2012) voor Villa Achterwerk. In 2017 schreef hij samen met schrijfster Sanneke van Hassel de leesvoorstelling In Suriname. Het stuk werd geregisseerd door Johan Simons, met onder andere Jörgen Raymann, Noraly Beyer, Pierre Bokma en Karin Amatmoekrim. In 2020 ging het stuk in reprise. In november 2020 verscheen zijn boek Jaguarman; mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden. (Bron: http://raouldejong.nl)


Intertekstualiteit

Bea Vianen

De zoektocht naar identiteit, roots, of je eigen ik is een steeds terugkerend thema in de literatuur. In het artikel over Jaguarman noemde ik al wat voorbeelden van schrijvers die over dit thema hebben geschreven. Een intussen klassiek Surinaams werk Sarnami, hai (1969) van Bea Vianen is een mooi voorbeeld om te noemen. Sita, de hoofdfiguur, is een zestienjarig meisje en ze wil net als de ik-figuur in Jaguarman, weten wie haar voorouders zijn. De enige overlevende die haar iets kan vertellen over haar grootouders die als contractarbeiders met het laatste transport in 1916 vanuit India naar Suriname zijn gekomen, is de drankzuchtige Adjodiadei. Sita kent haar verleden en dat van haar voorouders niet en ze voelt  zich als ‘iemand zonder geschiedenis’.

Anil Ramdas

Anil Ramdas’ wortels liggen in Bihar, India. Hij heeft de volgende mening over identiteit, juist in deze deelstaat met naar zijn smaak achterlijke, lelijke en verkommerde mensen: ‘Het schrikbarende is dat ik hun taal versta. Ik kan ze zien als primitieve wezens uit een andere wereld, maar ik ken hun dialect, hun aanspreekvormen, hun uitdrukkingen.’ Toch relativeert Ramdas zijn verontwaardiging en woede. Hij spreekt ironisch over de ‘hyperventilerende’ toon van zijn stuk, die niet te maken zou hebben met enige speciale betrokkenheid, en hij heeft hoegenaamd niets met het land van zijn voorouders: ‘Ik vind het idioot, dat gezanik over roots, ik houd niet van wortels. Een dergelijke verankering past niet meer bij de postkoloniale migrant die meerdere wortels heeft en zich aan meerdere ruimtes kan binden.’ Wel hebben die ruimtes een zekere invloed op het identiteitsbesef van Ramdas. Het moment van de confrontatie met Bihar, een plek in het heden met een schaduw uit het verleden, leidt tot schrik, schaamte, herkenning en ontzetting. De confrontatie duurt niet lang: Ramdas schrijft er slechts deze ene keer over en dan verdwijnt Bihar weer naar de achtergrond.’ Hoewel hij wel een tijd in India verbleef. (Bron: Fokkema, Aleid & Maarten Steenmeijer (samenstelling), 2003. Identiteit en locatie in de hedendaagse literatuur, Vantilt, Nederland, pagina 9/10.)

Johan Fretz

‘Waar kom je vandaan?’ ‘Dordrecht!’ zei ik dan. Aan de manier waarop ze me vervolgens uitdrukkingsloos aanstaarden, begreep ik dat dit niet het goede antwoord was. ‘Of zoals papa zegt: hoe dichter bij Dordt, hoe rotter het wordt.’ Ik lachte hard. Nog altijd niet het goede antwoord. Ze glimlachten en zeiden: ‘Maar waar kom je écht vandaan?’ – dit is een fragment uit het boek Onder de paramariboom van Johan Fretz. In deze roman gaat de 29-jarige hoofdpersoon Johannes Fretz op zoek naar zijn roots in Suriname.

‘Dus, ik land in Paramaribo. Het heeft negenentwintig jaar geduurd, voordat ik hiernaartoe ben gekomen, en tot voor kort was de reden heel simpel: ik had hier niks te zoeken. Ik was gemengd, half, gewoon Hollands dus en dat wilde ik ook zijn. Toch zegt de zwarte piloot die bij de uitgang van het vliegtuig staat: ‘Welkom thuis, jongen.’

Etchica Voorn

Een ander voorbeeld is het boek Dubbelbloed van Etchica Voorn. Etchica is een dubbelbloed, kind van een Surinaams-creoolse vader en een Nederlandse moeder. Lang is zij zich niet bewust van haar moksi, haar gemengde afkomst. Als opgroeiend meisje is zij onwetend en naïef, als twintiger onbekommerd met een twist van verwarring. Pas na de geboorte van haar zoon op haar dertigste wordt zij nieuwsgierig naar haar dubbele achtergrond. Na het overlijden van haar vader groeit het verlangen meer te weten over haar creoolse afkomst. Haar oma uit Drenthe biedt liefde en bescherming in een oer-Hollandse omgeving. Maar als ook haar Surinaamse oma, die zij nooit echt heeft gekend, het leven laat, vreest Etchica een deel van de familiegeschiedenis en daarmee een deel van zichzelf kwijt te raken. Ze besluit op zoek te gaan naar haar Surinaamse wortels, naar de familie voor wie zij een vreemde is, in het land waar ze nooit eerder is geweest. Een mooi fragment staat op pagina 115:

‘Elke indruk is nieuw. Het vreet en geeft energie tegelijk, vergelijkbaar met een continu pulserende cocon, alsof ik hallucineer. Mijn belangstelling voor het eten is obsessief. Ik denk de hele dag aan eten. De huisgemaakte welkomstpasteitjes zijn de aanstichters. Onverzadigbaar. Als het zou kunnen zou ik dit land op willen slokken. Het is genieten bij deze mensen. Hoe kan het dat ik mij hier zo thuis voel? Ik heb toch een thuis? Thuis? Wat betekent dat eigenlijk? Thuis is waar je jezelf kunt zijn, waar je van mensen kunt houden en zij van jou.’ Zoals de ik-figuur in Jaguarman, neemt ook de ik-figuur in Dubbelbloed een wasi, een rituele reiniging. Hiervoor gaat ze naar een kulturu winkri in Amsterdam. Er volgt een dialoog tussen de verkoopster en de ik-figuur:

‘U wilt de twee culturen in u samensmeden. U moet leren er flexibel mee om te gaan hoor. De ene keer roept uw nederlandse kant de andere keer uw surinaamse kant. Wij in suriname zegenen ons met badwater, we danken Moeder Aarde ofwel Mama fu doti…Ik krijg een mix van oliën aangereikt. Wat volgens haar absoluut niet mag ontbreken is Zeven Geesten, een rozerode vloeistof, zoetzuur geurend. Ten slotte de traditionele eau de cologne… Onmisbaar zijn ook twee dygo Parbobier om het eerste vuil van mijn lijf af te spoelen. Wakti, heeft u wel een kalebas?


[Literaire pagina  dWTL, 20 februari 2021]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter