blog | werkgroep caraïbische letteren

Identiteit is iets voor Staphorstenaren

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over romans van Mala Kishoendajal, Rita Rahman en Cándani.

200

door Jos de Roo

Met de verhalenbundel Valse verlangens heeft Ellen Ombre afgelopen herfst een nieuwe thematische trend in de Surinaamse migrantenliteratuur gezet. Zij hekelde de Nederlandse gewoonte mensen uit andere culturen een identiteit op te plakken. In een van haar verhalen verwijt een Nederlandse docent een Surinaamse collega te bekakt Nederlands te spreken. Hij zou meer ‘eigenheid’ moeten tonen. Zo’n veronderstelde gemeenschappelijke identiteit tussen mensen die onderling totaal verschillen, vindt Ellen Ombre idioot: ,,Identiteit is een conservatief waanidee dat losstaat van het dagelijks leven’. Het hoort alleen nog bij geïsoleerde gemeenschappen zoals Staphorst of bij afgelegen dorpen diep in het binnenland van Suriname. Migranten tussen twee culturen veranderen juist voortdurend; zij zijn wel de laatsten op wie je een star begrip als ‘identiteit’ kunt loslaten.

Drie Surinaamse debuten van deze boekenweek sluiten aan bij dit thema. Ze bewijzen dat de discussie over identiteit sterk leeft onder nieuwe Nederlanders. Daar komt nog eens bij dat het compositorisch en stilistisch literaire droomdebuten zijn. Het zou jammer zijn als deze werken afgedaan zouden worden als ‘allochtonenliteratuur’, want die is in een kwade reuk komen te staan. Uitgevers als Vassallucci pushen met uitgekiende campagnes matig tot slecht werk. Recensenten lijken vervolgens opeens andere literaire normen aan te leggen als het om nieuwe Nederlanders gaat. Regelrechte taalfouten en kromme zinnen worden over het hoofd gezien of voor lief genomen omwille van een exotisch aandoende inhoud. Ik vind dat rampzalig. Het is een belediging voor de echte goede migrantenschrijvers die er ook zijn.

Onder zo’n troebel klimaat hebben goede schrijvers in landen als Suriname, Aruba en de Nederlandse Antillen overigens al langer te lijden. Veel van hun landgenoten pakken de pen op en geven hun werk in eigen beheer uit, overtuigd als ze zijn van hun eigen talent. Kranten nemen hun zelfgeschreven reclamepraatjes klakkeloos over, voor radio en televisie gaan ze onweersproken hun gang en de zeldzame criticus die iets anders zegt, wordt bedreigd of zwart gemaakt. Bij een Antilliaan als Tip Marugg heeft dat het effect dat hij lovende besprekingen van zijn eigen romans wantrouwt, want hij ziet de besprekingen in eigen land én in Nederland en hij kent de geprezen werken. ,,Nederlandse recensenten schijnen te oordelen volgens het principe dat het al heel mooi is als die apen daar het alfabet hebben geleerd.’

De drie Surinaamse debutanten verdienen het niet slachtoffer te worden van het ontstane clichébeeld over allochtonenliteratuur. Hun kracht schuilt in de combinatie van goed gehanteerde literaire middelen als stijl en compositie en een uitdagende stellingname tegen clichébeelden die tussen twee culturen heersen.

De Haagse Mala Kishoendajal beschrijft in haar roman Dame Blanche de moeizame strijd voor een eigen leven van de hindoestaanse Indrina. Het sterk autobiografische verhaal heeft een lichte, ironische toon. De beschrijving van de huwelijkssluiting tussen Indrina en Radjinder is er daar mooi voorbeeld van. Er is getouwtrek tussen de orthodoxe en hervormingsgezinde hindoes of men de traditionele riten wel of niet moet volgen. De orthodoxen winnen, want het is de eerste trouwpartij in de familie: ,,Wij waren de eersten, dus alle traditionele lusten werden op ons botgevierd’. Maar dat er een groot verschil is tussen schijn en werkelijkheid, blijkt als de band alvast keihard begint te spelen, terwijl de pandit zijn heilige teksten nog opzegt. Tantes met ‘deiningwaardige heupen’ wensen de ‘maagdelijke’ bruid sterkte toe, maar Indrina denkt: ,,Maagdelijk bruidje na drie jaar verkering? In Nederland? Ik vroeg mij af uit welk tijdperk deze dames kwamen.’

Ondanks haar ironie staat Indrina niet afstandelijk ten opzichte van haar hindoestaanse milieu. Zo gelooft ze, in tegenstelling tot haar hervormingsgezinde vader, wél in geesten. Ze duikt af en toe weg in de vertrouwde nestgeur van een Indiase Bollywood-film. En bij emotionele gebeurtenissen schiet haar altijd wel een hindoestaans liedje te binnen dat haar gevoelens onder woorden brengt.

Opvallend is dat Mala Kishoendajal wars is van clichébeelden. Als Indrina medelijden heeft met haar grootmoeder die in een Nederlands verzorgingstehuis zit, denkt ze meewarig: ,,Ik ben jong en vergrijs in een westerse samenleving, Nanie niet, zij was elders jong en moet aan de eenzame opsluiting wennen’. Maar ze weigert de Surinaamse groot-familie als lichtend voorbeeld daartegenover te stellen. Daar worden oudjes soms in donkere kamertjes opgesloten.

Ook Nederland heeft invloed op haar. Ze verwerpt de vanzelfsprekendheid waarmee hindoestaanse mannen hun vrouw claimen. Dat betekent een scheiding van Radjinder. Eventuele opvolgers die niet kunnen hebben dat zij meer verdient dan zij, of die eisen dat zij thuis de pannen al op het vuur heeft staan als ze thuiskomen, worden goed afgekat.

Indrina leeft niet tussen twee culturen, maar in twee culturen. De Nederlanders in dit boek hebben die souplesse niet. Haar vriend Maarten is een goedbedoelende Nederlander, die interesse heeft in de hindoestaanse cultuur van Indrina. Dat geeft haar een onbehaaglijk gevoel. Ze wil niet als een zeldzame diersoort beloerd worden. Ze wil niet horen: ,,Waarom doen jullie dat?’ Want ze voelt zich geen ‘jullie’, ze voelt zich ‘ik’. Ze weigert met Maarten naar een hindoestaanse bruiloft te gaan om zijn nieuwsgierigheid naar een andere cultuur te bevredigen: ,,Als een creool (in Suriname) op een hindoestaanse bruiloft komt, is dat omdat die hindoestaan een vriend van hem is, en niet omdat hij zonodig zijn cultuur wil doorgronden’.

Hetzelfde pleidooi om als individu behandeld te worden vinden we in de roman Liefdesgeuren van Rita Rahman. Daar vraagt de Surinaamse Myrna aan de Nederlandse staatssecretaris Arno: ,,Waarom worden wij in deze door en door individualistische samenleving uitsluitend als groep behandeld?’ Myrna geeft het wrange voorbeeld van een zwart adoptiekind bij blanke ouders. Het kind is door en door Nederlands, maar moet op school toch het onderwerp zijn van een anti-discriminatieproject, alleen omdat ze een zwarte huid heeft.

De affaire tussen Myrna en Arno is de eerste verhaallijn in Liefdesgeuren. De twee ontmoeten elkaar toevallig op een congres, waar blijkt dat Arno aan slapeloosheid lijdt. Met een therapie van haar grootmoeder probeert Myrna hem daarvan af te helpen. Als tegenprestatie moet Arno haar Europa laten zien, maar die tocht verloopt heel anders dan gepland. In feite toont Myrna Arno het Europa van de migranten. Myrna blijkt bovendien een missie te hebben. Ze moet de familievloek – alle manlijke familieleden sterven vroeg – uitwissen. Dat kan door een kind te krijgen van de nakomeling van de slavenmeester. Die trok zich vroeger niets aan van zijn mulattenkinderen, maar als de navelstreng van dit nieuwe kind in Suriname ritueel wordt begraven, zou de vloek zijn uitgewist.

De tweede verhaallijn is de slaaptherapie die Myrna aan Arno geeft en die bestaat uit vertellen. Maar in plaats van een geruststellend verhaaltje voor het slapen gaan, beschrijft ze de geschiedenis van twee Surinaamse jongeren die politiek actief zijn in de jaren 1970 tot 1990. Een verhaal dat uitmondt in de acht-decembermoorden, waaraan een van hen medeplichtig is. De Surinaamse leiders, die in de in Europa opgedane progressieve ideeën in de praktijk wilden brengen, blijken dan in wreedheid niet onder te doen voor de slavenhouders uit het verleden.

Rita Rahman, zelf nabestaande van de decembermoorden, heeft een literaire vorm gevonden om de fundamentele vraag te stellen hoe het zover kon komen in Suriname. Zonder tekort te doen aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van een aantal grenzeloze opportunisten die met alle machtswinden meewaaiden, gelooft ze ook dat Nederlanders een historische verantwoordelijkheid hebben. Nooit hebben zij Surinamers als individuen gezien. Dat maakte vroeger de slavernij en nu discriminatie mogelijk.

De dichteres Cándani geeft in haar prozadebuut Oude onbekenden blijk van een geheel eigen stijl. Met een minimum aan woorden bereikt ze een maximaal effect; in treffende beelden vertolkt ze de gevoelens van Surinamers in Nederland: ,,Wanneer heimwee een muskiet in hun klamboe wordt, keren zij terug om naar hun geschiedenis te zoeken’.

Hoofdfiguur in Oude bekenden is de hindoestaanse Roshni, die na acht jaar teruggaat naar de plaats van haar jeugd. Iets in haar kindertijd heeft haar anders gemaakt dan anderen en ze wil weten wat dat is. In Suriname ontmoet ze de pottenbakker Sahadewsingh, die dagboeken van de eerste migranten in zijn bezit heeft. Het blijkt een blanke leugen te zijn dat deze migranten analfabeten waren. Ook zij werden als groep gestigmatiseerd. Toch gaat Roshni niet de geschiedenis van de hindoestaanse immigratie schrijven, want haar eigen geschiedenis verwart haar te zeer. Langzaam maar zeker komt ze erachter waardoor ze anders is dan de anderen. Dat komt niet door haar vader, ook al dwong die zijn kinderen in een harnas van regels en voorschriften. Het komt ook niet door de houding van haar moeder, die zei liever ratten in haar buik te hebben dan dochters. Het komt doordat haar moeder geprobeerd heeft haar te doden, omdat ze dacht dat Roshni het bewijs van haar overspel was.

Ook de schrijfster van Oude onbekenden legt uiteindelijk de nadruk op wat ons tot individu maakt, boven datgene wat ons bindt aan een groep.

[eerder verschenen in Trouw, 24 maart 2001]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter