blog | werkgroep caraïbische letteren

Hugo Pos – Een mishandeling

Toen ik ongeveer vijf jaar geleden in het huwelijk trad met Alfons Pinas behoorde onder een van de cadeautjes die hij mij gaf een aap.

Het was de eerste zin van een proces-verbaal waarin een aangifte wegens mishandeling was opgenomen. Dit proces-verbaal kwam abusievelijk op mijn bureau te liggen waarna ik het doorschoof naar een ambtgenoot, die dit soort zaken behandelde. Maar niet voordat ik bovenstaande eerste zin, die mij op de een of andere wijze aansprak, had overgeschreven.

Dat deed ik wel meer, ik had een voorliefde ontwikkeld om zinnen en regels die tot mijn verbeelding spraken over te schrijven zonder de vooropgezette bedoeling er iets mee te doen. Merkwaardig is wel dat deze regel, die naar ik aanneem uit 1953 stamt toen ik nog een betrekkelijk jonge rechter was in Suriname, tussen mijn bestofte paperassen bewaard is gebleven. Zij kwam mij ineens weer in gedachten toen ik onlangs de aanloop tot een biografie van Michiel van Kempen Kijk vreesloos in de spiegel over Albert Helman las.

Van Kempen besteedt daarin veel aandacht aan een van Helmans eerste boeken Mijn aap schreit uit 1928. Een jongeman koopt van een voorbijkomende jager een aapje. Het dier begint de jongeman zo op zijn zenuwen te werken dat hij het beest vergiftigt door het zijn liefste kost, zoete rijst met apennootjes, voor te zetten waarin hij cyaan heeft vermengd. Van Kempen: ‘Prachtig zijn de zinnen na de dood van de aap.’ Hij citeert: ‘En toen mijn moeder vroeg: “Waar is het beest?” heb ik gezegd: “Meine Affe ist heute an Schwermut gestorben.” Want wij zijn allen acteurs.’

De vergelijking tussen Van Kempens prachtige zinnen met die ene uit het proces-verbaal gaat natuurlijk niet op. De Freudiaanse diepzinnigheid van Helmans verhaal volmondig erkennende vind ik in mijn beginzin de muziek en het ritme van het ongerepte prille geluk. Je zou werkelijk willen dat er geen vervolg op zo’n zin mogelijk was, dat de vrouw, Helena zal ik haar noemen, Alfons en de aap niet aan veranderingen onderhevig waren, dat de tijd stil was blijven staan. Daarom aarzel ik om daar verder op te gaan voortborduren, al laat het feit van de aangifte geen andere keuze toe.

Er is tussen die drie iets misgegaan, dat is zeker, maar wat en hoe? Om daarachter te komen moet ik teruggaan naar het jaar dat het huwelijk werd gesloten, zo om en nabij 1948. Nu kwamen huwelijken tussen eenvoudige stadscreolen in die periode niet veel voor, man en vrouw uit die kringen sloten als ze het serieus met elkaar bedoelden, een kerkelijk Verbond. Dat er dit keer een huwelijk werd gesloten gaf aan dat het paar het hogerop zocht, al duidde de aard van het huwelijksgeschenk, de aap, erop dat het zich nog niet los had weten te maken uit het gedragspatroon van hun nederige afkomst.

Ik heb de strafzaak zelf, die naar het zich liet aanzien om een mishandeling ging, niet behandeld. Wil ik proberen erachter te komen wat er in die vijf huwelijksjaren is misgegaan, dan zal ik veronderstellenderwijs te werk moeten gaan. Het lijkt mij het beste om een paar voor de hand liggende eventualiteiten de revue te laten passeren en daaruit dan de meest aannemelijke te destilleren. Per slot van rekening vormen huwelijks – en samenlevingsperikelen die in een handgemeen eindigen in de rechtspraak een zo vaak voorkomend patroon, dat je best van een cliché kunt spreken.

Versie 1

Alfons was een goed oppassende jongeman met een technische aanleg, die op de ambachtsschool het een en ander van machines had opgestoken. Omdat er in de stad voor hem geen emplooi was is hij op de goudonderneming Benzdorp in het binnenland als assistent-machinist gaan werken. Benzdorp, of Benzi zoals de bosnegers, de binnenlandbewoners, de nederzetting noemden, lag aan de rivier de Lawa, een heel eind stroomopwaarts en was alleen per korjaal over de rivier te bereiken. Geen wonder dus dat de communicatie tussen Alfons en Helena uiterst gebrekkig verliep, een postverbinding was er niet, brieven die aan bootslieden of hun toevallige passagiers werden meegegeven bereikten zelden hun bestemming.

Helena, het tegendeel van een kloosterlinge, kon de spaarzame perioden dat ze met Alfons het bed deelt niet langer aan. Als ze te horen krijgt dat Alfons, wegens de ziekte van de machinist, met Oud en Nieuw niet naar de stad kan komen besluit ze haar man op zijn eenzame post op te zoeken. Dat was in die dagen geen eenvoudige onderneming. Eerst ging de reis naar het plaatsje Albina aan de Marowijne en daar moest dan met de bosnegers, die de vrachtvaart op de rivieren onderhielden worden onderhandeld. Na een week vergeefs wachten trof zij het. Ze kon mee met een korjaal die vaten olie naar Benzdorf vervoerde, tegen de niet geringe prijs van zo’n vat. Zij vond het duur, maar er zat niets anders op.

De tocht duurde langer dan ze had gedacht, want de drie bootslieden hielden telkens in de namiddag stil op pleisterplaatsen waar zij een vrouw hadden of meenden te kunnen vinden. En op de controlepost Stoelmanseiland aangekomen was er nog even sprake van dat ze niet verder wilden gaan en daar op een korjaal wilden wachten die hun vracht met Helena erbij konden overnemen. Nadat ook deze hindernis was genomen, kwamen ze laat in de middag op Benzdorp aan. Een vervallen plantage was haar eerste indruk. Weliswaar geen plantage, maar een sterk verwaarloosde nederzetting, een piepklein dorp, een ongeverfd houten huis dat als directeurswoning diende, wat fabrieksmatige opstallen en verder over het land verspreid een aantal huisjes, die veel weg hadden van hutten. In één daarvan moest Alfons wonen begreep ze en ze was danig geschrokken omdat ze zich dit alles veel grootser had voorgesteld. We zullen naar een ander soort huis moeten omzien dacht ze meteen, al wist ze niet waar zoiets te vinden zou zijn.

Alfons bevond zich niet in het huis dat haar als het zijne werd aangewezen. Toen ze naar binnen ging, de deur stond half open, zag ze in het halfdonker een jonge vrouw op een mat liggen. De twee vrouwen keken elkaar wantrouwend aan. Het meisje, want het was een opgeschoten kind van 15, 16 jaar, vroeg haar in het Engels met het accent van een van de West-Indische eilanden, wie ze was en wat ze hier kwam doen. Binnen een paar minuten was voor haar de hele toestand duidelijk. Alfons leefde samen met het meisje in dit krot. Niet alleen zij, ook het meisje begreep dat het moeilijk zou worden als Alfons niets vermoedend straks het huisje zou binnenstappen.

Het is inderdaad moeilijk geworden. Toen Helena zei dat ze voornemens was bij hem in het krot te blijven weerde hij dat af. Het meisje was zwanger van hem. Haar vader, een notoire geweldenaar, die ook op Benzi werkte, zou dat niet ongestraft laten passeren. Helena was niet de persoon om zich onmiddellijk gewonnen te geven. ‘Laten we naar de stad teruggaan’, opperde ze, ‘je zult daar heus wel een ander baantje vinden.’ Dat ging zomaar niet, probeerde hij haar uit te leggen, hij had evenals alle arbeiders schulden bij de bedrijfswinkel – een andere was er niet op de nederzetting – en het bedrijf liet de arbeiders niet gaan eer de schulden waren betaald. Toen zij, ten einde raad, haar zelfbeheersing verloor en hem met verwijten bleef overstelpen, kwam het tot een handgemeen.

Het op de mat liggende meisje dat van het gesprek tussen de echtelieden niets had verstaan, maar wel begreep dat Alfons haar partij koos, sprong op en liep de hut uit. Zij moet de directeur op de hoogte hebben gesteld van het misbaar, want nog geen tien minuten later kwam hij aanzetten en scheidde de kijvende echtelieden. Hij nam Helena mee naar de directeurswoning en zorgde ervoor dat ze al de volgende dag per korjaal de terugreis kon aanvaarden. In Paramaribo aangekomen diende ze tegen haar man een klacht wegens mishandeling in. De sporen daarvan op haar rug en haar borsten waren nog goed zichtbaar. Haar aangifte werd door de dienstdoende politie-beambte in het proces-verbaal opgenomen.

Versie 2

Alfons is muzikant in een band, ‘s avonds veel van huis en voortdurend met drank en vrouwen in de weer. Zijn charme bracht veel jonge meisjes het hoofd op hol en Alfons was niet de man om daarvan niet te profiteren. Verwaarlozing van zijn eigen Helena was het gevolg. Dat was nog tot daar aan toe, maar toen hij zich een week lang niet meer thuis vertoonde ging ze op onderzoek uit. Het bleek dat hij nu ergens op een erf in de Ladesmastraat samenhokte met twee zusjes, twee ordinaire meiden zo te zien, misschien wel motjos (hoeren), wie zal het zeggen.

Ze maakte een scene, Alfons probeerde een uitvlucht te verzinnen, maar de twee motjos vielen haar aan en in plaats van haar partij te kiezen schaarde Alfons zich aan de zijde van de twee meiden. Bij de vechtpartij had ze slagen en krabben opgelopen, lichte verwondingen weliswaar, maar bloedig genoeg om briesend naar de politie te gaan en een klacht in te dienen. Het was die avond druk op de politiepost en ze moest de volgende dag terugkomen.

De bui was toen blijkbaar al gezakt, verdriet had de plaats van woede ingenomen. Het proces-verbaal vangt het verdriet van de vrouw op zoals een romancier het niet had kunnen verbeteren. Het beginpunt is de dag van het huwelijk en in één zin roept zij het zorgenvrije klimaat op dat vijf jaar geleden tussen haar en Alfons moet hebben bestaan. De politieagent, die de verklaring opnam moet dat hebben begrepen, het zijn niet zo zeer die paar rode strepen op haar rug waar zij het over heeft, maar het teloorgaan van haar in haar ogen idyllische bestaan. Daarom laat hij, die getraind is om alleen datgene in een proces-verbaal op te nemen wat tot de elementen van het misdrijf – de mishandeling – behoort, de non-essentialia toe, hij begrijpt of voelt aan waar het haar om te doen is. Zodoende ben ik, zijn wij, in het bezit gekomen van deze meeslepende zin, zonder dat wij het als een gebrek voelen dat wij onkundig blijven van de afloop van de rechtspraak.

Aan welk van de beide hier geschetste scenario’s moeten we de voorkeur geven? Met de aap als huwelijksgeschenk lijkt die van het bosland, van Benzdorp, waarschijnlijker dan die van de muzikant in het stadsgewoel. Zeker is het niet. Helman laat, zoals we hebben gezien, de man, een stadsbewoner, een aap van een voorbijkomende jager kopen. Maar waarom zou een derde versie ook geen kans maken. Eén waarbij Helena de schuldige is, door het huishouden te verwaarlozen, door schulden te maken, door geen kinderen te willen hebben, door, wat niemand achter haar zou hebben gezocht, een lesbische verhouding te hebben.

Alfons speelt op, het kan zo niet langer doorgaan, de sex waar hij recht op meent te hebben krijgt hij met tegenzin geboden, verwijten vliegen over en weer, hij begint te razen en te tieren en slaat er als hij zijn zin niet krijgt op los. Als twee kemphanen staan ze tegenover elkaar. De aap, die gewoontegetrouw op Helena’s schouder was gaan zitten, kijkt angstig toe en begint te krijsen en laat zijn tanden zien, dan, als Alfons zijn vrouw slaat springt hij op hem af en bijt hem in zijn oor. Bloed vloeit, hij pakt het dier beet, de aap bijt hem in zijn vinger, nog meer bloed, hij slingert het beest op de grond en trapt hem ongenadig dood.

Ik was aanvankelijk van mening dat Helena aangifte had gedaan van de mishandeling haarzelf aangedaan. Nu pas begin ik te begrijpen dat ik het al die tijd aan het verkeerde eind had. De aangifte had betrekking op de mishandeling van de aap, dierenmishandeling. Daarom komt de aap al in de aanhef van het proces-verbaal voor. Het is geen nostalgische terugblik op het verloren verleden, het geeft aan om welke aap het ging, niet zomaar een aap, maar juist deze specifieke, deze haar dierbare aap, een aap die niet verwisselbaar was met enige andere. Het was haar trawant en metgezel, Alfons had hem haar gegeven en nu had de aap zijn aanhankelijkheid jegens zijn meesteres met de dood moeten bekopen.

De behandeling van de strafzaak voor de kantonrechter waar zij als getuige moest voorkomen, moet voor Helena een ware ontgoocheling zijn geweest. Uit ervaring weet ik hoe dat er toegaat. De nadruk die Helena legde op het strikt eigene van haar aap – mijn aap zei ze steeds weer, – alsof dat een allesbepalend accent aan de mishandeling zou verlenen, werd door de rechter opzij geschoven. Voor de strafvaardigheid van dierenmishandeling deed het er niet toe om wiens dier het ging en om het democratisch karakter van deze uitleg tot haar te laten doordringen voegde hij eraan toe ‘voor de wet is ieder dier, iedere aap, gelijk.’

Indien zij schade had geleden kon ze natuurlijk schadevergoeding eisen. Dat nooit, moet Helena hebben gedacht, tot zoiets verlaag ik mij niet. Ook niet toen de rechter haar wees op de mogelijkheid van immateriële schade, waardoor het haar toegebrachte leed verzacht zou kunnen worden, gaf ze geen krimp. ‘Daar gaat het mij niet om,’ zei ze. Kissie (van Kiskissie, Sranan tongo voor aap) heeft mijn postuur (ze bedoelde mijn eer) gered. Het was een lief, zachtmoedig beest. Hij heeft nooit iemand gebeten. Ik heb nooit geweten dat dat in hem zat.’

Ziezo, ze had haar woordje gedaan en met opgeheven hoofd verliet ze het gerechtsgebouw. Alfons zal wel bij verstek met een lichte boete er vanaf zijn gekomen. En ik, de behoeder van die ene onnavolgbare zin uit het proces-verbaal voel mij verplicht in navolging van Albert Helman eveneens met een prachtig zin de dood van de zachtmoedige Kissie af te sluiten. Niet bij machte daartoe zelf de passende woorden te vinden zeg ik Holderlin na: Gemakkelijk te vernietigen zijn de zachtmoedigen.

[uit Trouw, 24 december 1998]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter