Hou je stoep schoon – Leren van geschiedenis 43
door Hilde Neus
Momenteel kampen we met grote problemen door wateroverlast waar allerlei oorzaken voor te geven zijn. Maar dat ontslaat ons niet van onze eigen verantwoordelijkheden. Het is echt niet zo moeilijk om het afval dat je onderweg bij je hebt in een plastic zak te doen en bij het vuil te zetten dat wordt opgehaald. De vuilnisbelt is geen ideale situatie, er zou hier veel meer aan scheiding van afval moeten gebeuren. Mijn papaya-, pompelmoes- en bakovenschillen gooi ik in een hoek in de tuin. Dat composteert vanzelf. Flessen en plastic zijn herbruikbaar en zouden gerecycled kunnen worden. Ook hier geldt dat we elkaar aan moeten kunnen spreken als we fout handelen, zoals het in de berm smijten van etensbakjes, of uit de auto werpen van drinkflesjes. Ondanks dat men weet hoe slordig het ons land maakt, trekken sommige mensen zich daar weinig van aan. Maar het heeft ook grote gevolgen voor de afwatering als de goten en sloten vol rommel liggen, en de stroming van het water belemmert.
Paramaribo is een schone stad
Vroeger werd Paramaribo geroemd als een bijzonder schone stad. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Bridgetown op Barbados. De Careenage, het havengedeelte in de binnenstad, stonk daar altijd naar vis omdat het aan een baai ligt. Het voordeel van de Surinamerivier is dat alles wat je erin gooit, snel wegstroomt en je dus geen last hebt van stank. Verder waren een aantal straten, evenwijdig aan de zee, aangelegd op schelpritsen, zoals de Gravenstraat, Herenstraat en Keizerstraat. Daar bleef het water niet staan maar het trok snel weg in de poreuze steenlaag. De andere straten waren ‘beschulpt’ en goed onderhouden. In de droge tijd kon het stoffig zijn, maar dat was geen ramp.
Voor het schoonhouden van de stad waren de commissarissen van de ‘Gemeene Weide’ verantwoordelijk, eigenlijk een soort voorloper van Openbare Werken. Zij werden voor vier jaren benoemd en hun voornaamste taak was dat er ‘geen ongeregeldheeden of vuylnissen langs de straaten of ’s Heeren weegens worden geworpen.’ Maar ook dat bomen niet werden beschadigd, of dieren belaagd. Alle kreken, zowel de Sommelsdijkse als andere trenzen en waterlozingen werden behoorlijk schoongehouden, opgehaald en uitgedolven. Ook de beschoeiïngen lang de Waterkant en Knöffelsgracht moesten bijtijds gerepareerd worden en leverden vestershout aan de eigenaar van het perceel waar het mankement werd geconstateerd, en die moest ook de slaven sturen om de reparatie te verrichten.
Zorgdragen voor je eigen plek
Eenieder moest zorgdragen voor het schoonhouden van de breedte van 15 voet voor zijn huis en eventuele kuilen opvullen. En van alle ‘onreinigheeden en vuylnissen te ontdoen, en aangeveegde rommel te doen wegdragen’. Dat werd in elke wijk op een aangewezen plek verzameld. Twee keer per jaar, in maart en in september, werd het gedeelte voor de huizen met ‘schulpen belegd’. Lange wagens of karren moesten worden gebrandmerkt zodat de eigenaar te achterhalen was. Deze werden geregistreerd bij de secretaris en omdat het vaak vermogende personen betrof, verplichtte het gouvernement hen om elke maand twee karren met schelpen te leveren aan de Gemeene Weyde, plus een contributie van f10,- jaarlijks, om de wegen te onderhouden. Ze kregen hiervoor een kwitantie, om aan te kunnen tonen dat aan de verplichting was voldaan.
Doorbrekende cabrieten
Omheiningen of hekken mochten geen belemmering vormen voor voetgangers. Maar de huiseigenaar moest er zelf wel voor zorgen dat geiten niet op buurmans’ erf kwamen en daar schade aanrichtten, want de vanger ontving dan vijf gulden voor elk uitgebroken beest, en de eigenaar betaalde wat was vernietigd. Het omhakken van bomen moest bij de commissaris worden gemeld, zelfs als er wortels onder het huis groeiden en de eigenaar daar aan het fundament last van had.
Alle afwatering vanuit de huizen moest geloosd worden op de hoofdtrenzen, en liep niet via de straat. Deze lozingen werden bedekt met een ‘verwulf’, een halve voet onder straatniveau. In de afvoeren werden roosters geplaatst en ze mochten alleen worden opgebroken met toestemming en in het bijzijn van de commissaris. Bewoners van de stad hielden echt rekening met elkaar en ze hielden de stad schoon. Ze riskeerden geen boete. Zelfs het regenwater dat van het dak af druppelde, moest negen duim van de scheidslijn vallen, en als het overlast veroorzaakte bij nieuwe aanbouw, kwam de commissaris kijken hoe je het weer afbrak. Dat was nog eens controle!