Hoog buitenlands bezoek – Leren van geschiedenis 37
door Hilde Neus
Bij hoog buitenlands bezoek worden er allerlei zaken uit de kast getrokken om Suriname zo voordelig mogelijk te presenteren. Overigens doen alle landen dat, maar hier krijgt zo’n bezoek een extra tintje, zoals bijvoorbeeld het oplappen van de weg vanaf het vliegveld, een likje verf hier en daar, tot aan het verwijderen van zwervers uit het stadsbeeld, als is het maar voor enkele dagen. Hoe hoger het bezoek, hoe meer moeite we doen om ons land zo positief mogelijk neer te zetten. Wat dat betreft is er momenteel binnen het Britse Gemenebest discussie over koninklijk bezoek. Ook op de Franse eilanden staat men steeds kritischer tegenover het beleid vanuit de metropool. Zelfs de eilanden van het Nederlands koninkrijk komen niet uit onder een herziening van protocollen. Als we naar foto’s kijken van bezoeken van prinsessen aan Suriname van voor de Onafhankelijkheid, vallen de vele rood-wit-blauwe vlaggetjes op. Het was feest. Dat was ook zo in de achttiende eeuw. Er was weinig vertier, dus bezoek van hoge heren was een goede aanleiding om groots uit te pakken.
Intendant Malouet
In 1777 bracht de Franse intendant Pierre Victor Malouet een bezoek aan Suriname, om de aanwezigheid van Marrons op het Franse grondgebied te bespreken. Vanwege de inzet van het contingent soldaten onder leiding van Fourgeoud, samen met de korpsen zwarte en mulattenjagers, waren de Boni’s de Marowijne overgestoken, met zo’n 200 man (van de 350 in totaal). Daar moest over gedelibereerd worden, want de Fransen wilden Marronaanvallen op hun plantages voorkomen. Malouet (1740-1814) had rechten gestudeerd en was intendant te Rochefort. In 1764 vertrok hij naar Saint Domingue (Haïti), waar hij een aantal plantages bestierde, tot hij in 1776 benoemd werd om de kolonisatie van La Guiane ter hand te nemen. Ondanks dat hij kritisch over de slechte behandeling van de slaven schreef, stemde hij later tegen de afschaffing van de slavernij.
Bezoeken aan plantages
Malouet kwam op 10 juli aan in Suriname, waar Nepveu het gouvernementshuis ter beschikking stelde. Hij en zijn vrouw werden met groot eerbetoon ontvangen en in de zeven weken dat ze in Paramaribo verbleven, gingen ze geen dag door de stad zonder dat het kanon klonk. Ze werden steeds vergezeld door twintig personen, dames en heren van de eerste rang. Bij tochtjes op de rivier voer steeds een chaloupe mee, waarop vrolijke muziek werd gespeeld. Tijdens de periode hier bezocht hij meer dan 25 plantages. Van elke grond gaf hij aan hoeveel slaven er werkzaam waren, in keurig afgeronde getallen. Opvallend is dat op elke plantage niet meer dan een derde van de slavenmacht werkzaam was in de productie. De anderen werkten in de tuin (kostgronden) of in de huizen. Hij geeft de lengte van de loostrenzen aan, of er (stamp- of water)molens waren voor de verwerking van suiker of koffie, en de ponden (of barrels) jaarlijkse opbrengst. Het ‘schoonste’ landgoed was volgens hem Limeshoop, met 360 slaven. Hiervan waren er 50 steeds bezig met tuinen en bloemenperken. De eigenaar, Limes, was zelden op de grond en verbleef meer in Paramaribo, waar hij verschillende huizen bezat.
Vastgelegd in een boek
We weten dit omdat Malouet een boek schreef over zijn verblijf in Guyana en de reis naar Suriname. Dit is – in vertaling uit 1805 – te vinden op internet. Het is wel lastig lezen; gotische letters in achttiende-eeuws Duits. Hij schrijft uitgebreid over de relatie tussen Nepveu en Fourgeoud, die getekend werd door politieke geschillen. Fourgeoud was een beschermeling van de prins van Oranje, en de gouverneur niet bepaald Oranjegezind. Malouet laveerde tussen de hoogste rangen in het land, en er werd door beide partijen flink op elkaar gescholden, volgens hem.
Toen hij terug wilde reizen naar Cayenne, bleek er een Engelse kaper op de kust te liggen. Madame Malouet was faliekant tegen confrontatie; ze sidderde al bij het idee van een grote zeeslag. De Surinaamse schepen waren onvoldoende uitgerust met kanonnen om de Franse delegatie voldoende te beschermen. Op 28 augustus werd er besloten om met de chaloupe van Malouet naar de Cottica te reizen en die af te varen, ze kwamen op 6 september aan bij de Marowijne. Uiteindelijk werden ze op 9 september toch op zee door de Engelsen onderschept, maar dit had verder geen gevolgen. Ze werden niet gegijzeld, waardoor de schrik van Madame Malouet spoedig verdween. Vanaf Cinemary reisden ze verder over land naar Cayenne. Na goed gefêteerd te zijn in het buurland.