Honderd jaar Arubaans toneel (4)
In een serie afleveringen publiceert CU een geschiedenis van het Arubaanse toneel in de twintigste eeuw, geschreven door Wim Rutgers.
Het vroegste toneel op Aruba was in het Nederlands, Spaans en Papiaments (deel III)
Het toneelleven bestond begin 20e eeuw niet alleen uit school- en jongerentoneel. Door middel van een verslag in het Papiamentstalige missieblad La Cruz van 10 februari 1915 kunnen we nog een andere vroege toneelactiviteit van een amateur-toneelgroep volgen. Een commissie van twee personen, de zakenman Jacobo Arends en de gouvernementsonderwijzer A.E. Goilo, die we hier al weer tegenkwamen, organiseerden op 1 februari 1915 een ‘velada’ om fondsen te verwerven voor een nieuwe fraterschool in de stad. Dat moet ten bate van de Dominicusschool zijn geweest, omdat net die tijd de Fraters van Tilburg het onderwijs van de Zusters Dominicanessen begonnen over te nemen. Op 1 mei 1915 werd het fratershuis plechtig ingewijd – het oudste stuk van wat Huize de la Salle werd, waar nu de Universiteit van Aruba gevestigd is. De opvoering vond plaats in een gereserveerde zaal op de tweede verdieping van de nieuwe school.
Een velada in het Spaans
Opvallend is het gebruik van het Spaans en het gegeven dat het programma door jongeren gebracht werd. Het hele programma werd in het nieuwsblad afgedrukt, waarna commentaar volgde. De ‘velada’ bestond uit voordrachten en tableaux vivants die door een orkest begeleid werden. De in de krant vermelde orkestleden waren de pianisten Roos Laclé, Henita Arends en Bebe Arends die achtereenvolgens optraden, de violisten oom en neef Jacobo Arends en Sjemi Arends, cornettist en organist Willy Ruiz, klarinettist René Arends, cuarta-speler Civiles Wever en fluitist Niki Wever.
Het avondvullende programma kende twee delen: voor de pauze zoals in die dagen algemeen gebruikelijk ‘serieus’ en erna ontspannend. Na een elocuente openingsspeech van (toen nog) pastoor P.I. Verriet en onder begeleiding van een orkest, werd een monoloog ‘El nacimiento de Jesus’ voorgedragen door Reginita Wever, waarna een viertal tableaux vivants de episoden uit het kerstverhaal weergaven. Na de pauze droeg S. v.d. V. Oduber de monoloog Quiero ser Marino voor en speelde een toneelgroep de komedie in twee akten: Los tres jibosos de Egipto.
R.C. Salesiano: Los tres jibosos de Egipto (1910) is een blijspel in 30 pagina’s. Meer dan driehonderd aanwezigen, waaronder talrijke geestelijken en de elite woonden de voorstelling op 1 februari enthousiast bij.
Op 14 februari werd opnieuw een voorstelling gegeven, waarvan La Cruz op 10 maart 1915 opnieuw een uitvoerig verslag gaf. Pastoor Verriet hield een openingsspeech, waarna Mercedes Oduber en Ilda Croes de dialoog La Noche y la Aurora presenteerden: “¡Qué de frases melodiosos y expresiones rícas! ¡Qué de noches de gracia é ingenio!”
De monoloog ‘Angel de la Caridad’ werd vervolgens door Isaias Oduber voorgedragen, waarna María Laclé ‘La contemplación de la Naturalesa’ declameerde, wat gepaard ging met de vertoning van kleurrijke bloemen en insecten. In de pauze speelde hetzelfde orkest als bij de vorige voorstelling, waarna het melodrama Guzman’s zonen in twee bedrijven, handelend “over de tijd van de Moren in Spanje”, werd gepresenteerd, gevolgd door het komische Un rasgo estudiantino waarbij het spel van Ovid Croes vooral opviel, waarna pastoor Verriet de avond afsloot. Het batig saldo was voor de armen op het eiland.
In de twee verslagen van de twee ons bekende velada’s werden vele namen genoemd van de actieve deelnemers. Het is niet alleen opvallend dat er veel vrouwelijke actieve deelnemers aan het programma waren. Opvallend is ook de maatschappelijke tweedeling tussen het Nederlandse toneel van het Openbaar Onderwijs en het katholieke deel van de Arubaanse bevolking dat in die tijd vooral het Spaans omarmde.
Papiamentstalig toneel in Catiri
Stefanus van de Pavert, die van 1916 tot 1922 pastoor van de parochie Noord op Aruba was, voerde met een aantal jongelui die allemaal zo tussen zeventien en negentien jaar oud waren, een kerstspel op dat hij ook al eerder met de Reunion San Hose (Sint Jozefgezellen) op Curaçao had gebracht in de tijd dat hij in Otrobanda pastoor was. Uit berichten in La Cruz weten we hoe Pater van de Pavert onder grote belangstelling met zijn jongens op Curaçao een aantal scènes rond de geboorte van Christus opvoerde: de aankondiging dat Jezus spoedig zal komen, de engelen die de herders in het veld de geboorte van Christus aankondigen, de aanbidding van het Kind en de komst van de drie Wijzen uit het Oosten. La Cruz citeerde het lied van de herders dat door een kleine jongen gezongen werd:
Cancion di Carnercito Di toer chikitoenan Mi carnercitoenan, Di mas stimá ta bo, Mas carinjá ta bo! Den flor di jerbanan Saltando foi tempran, Bo a boela larga nan, Bin’ den mi man! Lana di bo cabez Fini com’ seda mes! Bo curpa blancoe ‘ clar | Com’ scuma di lamar! Bo wowo biboenan Bo pia fininan! Ai, bo no tin pareuw! Bo n’ bira bieuw! M’a tende koe bon Dios Lo manda un pa nos Mas dusji koe esaki, Mara El mandé pa mi! Mara mi por miré, Mara mi por primié Es lamtji dusji, bon, Na coerazon. |
Papiaments
Zo moet het dus ook ongeveer in Noord zijn toegegaan. Omdat de jongens van Tanki Leendert zich ‘s middags verveelden, besloot Pater Van de Pavert ook voor hen iets te doen. Hij vroeg – dat was zijn stijl – de bisschop officieel toestemming. Zijn argument was ‘de drievoudige ledigheid, namelijk van de hand, van het hart en van het hoofd’ tegen te gaan. Zo werd in Tanki Leendert in 1917 in het ‘openluchttheater’ te Catiri een eigen kerstspel opgevoerd in de traditie die pastoor Van de Pavert van Curaçao had meegenomen. Wegens het unieke van de situatie neem ik hier delen van een verslag over de toneelopvoering over.
“Toen Stephanus van de Pavert in 1916 pastoor werd van Noord op Aruba, begon hij daar al direct dezelfde sociale activiteiten te ontplooien, als hij te Otrobanda had gedaan. De jongens van zeventien tot negentien jaar riep hij daar ook bij elkaar. Een mooi kerstspel, dat hij te Otrobanda al een keer had opgevoerd, zou hij nu ook te Noord gaan vertonen.
Een probleem voor hem was nog de jongens van Tanki Leendert. Die verveelden zich ‘s middags rot. Hij zou eens proberen om ook hen wat toneel te laten spelen. Eigenaardig is, dat Van de Pavert daarvoor nog in een officiële brief verlof gaat aanvragen bij zijn bisschop Vuylsteke: “Als oorzaak (van de ordinaire danspartijen) meen ik te moeten aangeven, de ledigheid. En wel een drievoudige ledigheid, namelijk van de hand, van het hart en van het hoofd .
In huis is geen plaats voor hen. Daar zijn moeder en de meisjes. Zij moeten buiten hun fortuin zoeken. De een is het zinloze staren op een kip, een geit of een varken moede en gooit zich van verveling lang uit op wat hooi … Moet hij ‘s zondags, na de hele week niets bewerkt te hebben dan maïs en bonen, moet hij ‘s zondags ook niets anders zien, niets anders horen dan van maïs en bonen? En wat moeder opbrengt, ‘t is weer niets anders dan maïs en bonen “
Dus, schrijft hij aan zijn bisschop, als er ‘s avonds ergens wat te dansen valt, dan zijn ze er bij. En die danspartijen, dat is ook maar niks! Hij stelt de jongens van achttien tot twintig jaar voor, om zijn kerstspel te gaan opvoeren te Tanki Leendert zelf.
In de kunuku Katiri vindt hij een prachtig stukje rotspartij, dat als theater kan dienen. Hij laat een jongen wat voordragen tegen de holle rots aan, zit zelf op de glooiing te luisteren en zegt: “Het is in orde! . We doen het! Blosz anfangen zegt hij Ludovik Jansen na. Niet meer over discussiëren! Gewoon doen. Ze deden het. En Tanki Leendert had, althans voor dat jaar, 1917, een openluchttheater te Katiri. (Amigoe, 2 VII 1970)
Met het toneel in Catiri onder leiding van pastoor Stephanus van de Pavert ging het aanvankelijke schooltoneel van jongeren rimpelloos over in het parochietoneel dat in de decennia daarna, in een volgende fase van de toneelgeschiedenis van Aruba zo populair zou worden.
Vergelijking van de beginfase van het lokale toneel met de latere perioden geeft een groot verschil te zien tussen het aanvankelijke serieuze karakter van de toneelstukken, waarna in later tijd meestal gekozen zou worden voor lichte, komische blijspelen om een groot publiek te trekken.
Uit het repertoire blijkt dat vanaf het begin het oog gericht was op religieus werk en op de internationale speltraditie, waarbij stukken die elders succes hadden ook hier gebracht werden. Het toneel opende zo een venster op een ruimere wereld, zij het in moreel-religieuze zin door de missie of in nationalistische zin door de oriëntatie op het moederland en de Europees-Westerse traditie. Beide hadden tot gevolg dat het toneel een literaire vorm bij uitstek werd die aantoonde hoe het kleine eiland op de hoogte was van wat elders in de wereld gebeurde. Aruba was – ook cultureel – ongetwijfeld veel minder geïsoleerd dan nog al eens gesuggereerd werd.
[Een versie van dit artikel verscheen eerder in het Antilliaans Dagblad op 13 augustus 2018.]