blog | werkgroep caraïbische letteren

Honderd jaar Arubaans toneel (10)

In een serie afleveringen publiceert CU een geschiedenis van het Arubaanse toneel in de twintigste eeuw, geschreven door Wim Rutgers.

De Trupialen (2)

Hubert Booi, Hoofd Bureau Cultuur Aruba: “Zijn liefde voor de landstaal droeg bij tot de Trupialen over en al spoedig kon het gehele eiland genieten van het optreden in de landstaal.” (Amigoe, 12 januari 1973)

Hubert Booi. Portret door Nicolaas Porter

We kwamen Hubert Booi al tegen bij het parochietoneel als vertaler van het passiespel Golgotha (1956). Maar ook voor De Trupialen schreef hij toneel, dit keer een origineel stuk in de traditie van het ‘indianisme’ dat het grootste Arubaanse Indiaanse verleden van het eiland bezong.

Hubert Booi: E perla di Caribe

Het eerste grote succes van De Trupialen – opgericht in 1953 – kwam in 1955 met de opvoering van E perla di Caribe, een origineel in het Papiaments geschreven musical door Hubert Booi. Het origineel stuk in de landstaal maakte een golf van enthousiasme los. De waarde daarvan bleek wel toen het stuk in 1998 als nummer 1 van Cosecha Literario Arubiano compleet werd gepubliceerd door de Biblioteca Nacional Aruba.

Hoe Hubert Booi tot de thematische verheerlijking van het Indiaanse verleden kwam, lezen we in een Amigoe-recensie op E perla di Caribe, ‘een toneelspel, dat een ware triomftocht’ over ons eiland heeft gemaakt: “Als bijzonderheid mag hier even worden aangehaald, dat de vader van de heer Booi eens de gevangene is geweest van Indianen in Venezuela. De heer Booi Sr. heeft zijn zoon veel verteld over de Indianen, hun zeden en gewoonten en daar de heer Booi Jr. bijzonder veel interesse had, verrijkte hij zijn kennis door zoveel mogelijk literatuur uit eigen en omringende landen door te nemen.” (Amigoe, 4 juni 1955)

Op 29 maart 1955 voltooide Hubert Booi de musical E perla di Caribe. Behalve de datum schreef hij onder zijn manuscript: Mihó mi n’ por (Beter kan ik het niet). Die voltooiing lijkt niets te vroeg als we bedenken dat De Trupia­len al op 3 juni – dus na niet meer dan twee maanden repeteren – de première in het De Veer-theater verzorgden.

Pagina uit het manuscript Perle di Caribe van Hubert Booi  Collectie: Bibliotheca Nacional Aruba. (https://theaterencyclopedie.nl/w/index.php?curid=537256)

E perla di Caribe telt vier bedrijven. Het is een musical, bestaande uit toneeldialogen die afgewisseld worden met liede­ren, zang en dans. De namen van de personages zijn ontleend aan Aruba’s geogra­fie: Arashi, Bubali, Jukuri, Butucu, Bugu­ruy, Basiruti, Macua­rima – wat in de ‘literatura indianista’ gebruikelijk zou worden. Ook Ernesto Rosenstand deed dat, zowel in diens verhalen als in zijn toneelstukken.

Het stuk verhaalt de geschiedenis van de op Aruba woonachtige Cariben, een Indianenstam, wier vredige bestaan op een gegeven ogenblik bedreigd wordt door een aantal piraten, die op de kust zijn geland. Het Indiaanse jongetje Butucu vist uit de zee een vreemde carco op, die warm wordt en dan gaat praten. De carco zegt dat hij de vader van het eiland is, omdat hij op bevel van de Grote Geest een parel voortbracht die tot een klein eiland uitgroei­de: e perla di Caribe! De carco is nu gekomen om het eilandje te beschermen tegen drei­gende gevaren. Piraten in een grote boot met witte zeilen zijn voor de kust van Savaneta geland.

Bij Boca Mahos vieren de Indianen hun oogstfeest. De Grote Geest heeft dit jaar overvloedig regen geschonken en de oogst is goed. Sjamaan Bushiribana vertelt tijdens dit feest het verhaal van de Grote Geest, de carco en diens parel die tot het eilandje Ora-Oubao uit­groei­de. Cacique Balashi wil het verhaal alleen geloven als de carco het hem zelf vertelt. Zodra de cacique dit gezegd heeft, komen de kinderen de carco brengen, die voor de tweede keer warm wordt en zijn waarschu­wing nu voor de volwassenen her­haalt.

Un conchi (carco), grote schelp

De Caraïben bereiden zich wegens de komst van de vreemde schepen door een oorlogsdans en door met rode verf gevechtstekeningen op het gezicht te schilderen voor op de mogelijke strijd:

“Caribenan ta lucha duru
Ta pone diabel core bai
Cu nos Balashi, nos tin curashi
Y Aruba nunco lo no cai”

Het toneel verplaatst zich naar de tegenspelers. De Spaanse piraten zijn geland en begraven hun schatten in een grot aan het strand. Felipe, Antonio, Enrique en Juan zijn bang voor moge­lijke Indianen en hun pijlen, want de kapitein heeft een Indi­aan gevangen genomen en meegenomen naar het schip. Wowo di Warawara eist zijn gevangen broeder terug. Het lijkt even op vechten uit te draaien, maar de dappere Indianen doen de Spanjaarden terugdeinzen en in hun boot afdruipen.

Nu kan het oogstfeest bij Boca Mahos eindelijk doorgaan. De vijand is weg, op twee piraten na die in Bushiribana’s grot drongen, maar door de tovenaar verblind werden zodat ze eeuwig zullen moeten ronddolen. De in de grot opgeborgen carco wordt te voorschijn gehaald. Hij wordt (voor de derde keer) warm en zegt dat het gevaar voorbij is. Het feest wordt ingezet met ‘Ora-oubao’ – een lied dat de geschiedenis van Aruba in minia­tuur ver­woordt:

“Indiannan Caribe
Audaz y famoso
A laga un herencia
Di balor tan costoso.
Un historia di un perla
Drumi den laman
Cu a bira un Isla
Aruba stimá.”

Vervolgens brengt de jongste – Butucu – die de carco gevangen heeft, deze ook weer naar zee terug.

Hubert Booi beschreef de beroemde voorvaderen op ‘vleu­gels van de fanta­sie’, zoals hij zelf in zijn proloog schreef. Het historische aspect moet inderdaad met een flinke korrel zout genomen worden, want Booi nam er een humoris­tisch loopje mee. Zo laat Bushiribana in ‘sh­ort­hand’, verge­zeld van zijn handte­kening in de vorm van een grotte­ke­ning, het nage­slacht weten dat er in zijn grot twee blinde piraten voor eeuwig rond­dwa­len. Booi maakt van de priester Bushiribana een boven­aards persona­ge, met zijn geitenbot­ten en een staf met een geitenkop erop. Hij praat met lugubere stem allerlei onver­staanba­re taal en doet vreemde cere­moniële dingen. De hitte van de carco zou volgens een Indiaan mogelijk door kortslui­ting ontstaan: “De heer A. Morales, een Indiaanse afstammeling uit Colombia, woont haast 22 jaar op Aruba en hij is een buitengewoon goed kenner van de Indianen. Hij ontwierp dan ook de kostuums welke op suggestieve wijze hebben mede geholpen het toneelstuk in de ware sfeer te brengen. (…) Aan deze sfeer heeft het decor niet weinig toe bijgedragen. De zee met de eilandjes, rotspartijen, een zg. slavenmuurtje, dat niet door slaven gebouwd was, een prachtige pita, een tipie, een Indiaanse hut, een grot, enz., dit alles bracht de toeschouwers in de vereiste stemming.” (Amigoe, 4 juni 1955)

Zo maakte hij er spel van met verzinsel en waarheid – in die volgorde. Er verschenen lovende recensies in lokale bladen, waarin dit aspect eveneens benadrukt werd. Je weet niet hoe de Indianen leefden, maar toch.

Ook in prozaverhalen liet Hubert Booi zich inspireren door het veronderstelde grootse Indiaanse verleden, zoals ‘E sombra den baranca (A re-ko)’ (1971) en ‘Ken tabata Kibaima?’ (1972). Heel populair werd de musical Amor di Kibaima (1969), maar dat werd op het Colegio Arubano gebracht en niet door De Trupialen.

Hubert Booi: Triunfo di un piscador

Een ander stuk dat Hubert Booi bijdroeg aan het repertoire van De Trupialen was een toneelstuk dat zich afspeelde in een vissersmilieu in Malmok. Op 18 en 19 mei 1956 werd in Sociedad Bolivariana Triunfo di un piscador gebracht, een 83e optreden van De Trupialen met een toneelstuk in een adaptatie door Hubert Booi, een spel, ‘tintelend van afwisseling’ en mystiek, waarbij de duivel als in een middeleeuwse legende een belangrijke rol speelde als verleider.

Een scène uit Triunfo di un piscador

De plaats van handeling is bij eenvoudige vissers van Malmok. Een van de vissers, Orjoen, is nog ‘een knaap, zeer gezien bij zijn kameraden, die, rad van tong als hij is, hen [weet] te boeien met zijn verhalen en hen doet schaterlachen met zijn dolle invallen. Op zekere dag haalt Orjoen  tijdens het vissen een reusachtige oester in zijn bootje. Zijn vrienden vertrouwen dat niet en laten Orjoen in de steek als hij niet naar hen wil luisteren. Zij waren bang voor de betoverde oester. Wat er in de oester zit, dat wilde Orjoen wel eens weten, maar hij kan die niet open krijgen. Mogelijk zit er een schat in verborgen. Eindelijk krijgt hij hulp en wel van de duivel in hoogst eigen persoon. Orjoen moet nu de strikken van de duivel ontlopen. Zijn strijd om bevrijd te worden uit de valse schittering van het schijngeluk dat de duivel hem geeft, geholpen door zijn trouwe makkers, maar vooral door de hulp van zijn Engelbewaarder, die hem weer terugbrengt bij dc Sterre der Zee, zijn goede Moeder Maria, is de overwinning van de simpele visser op de duivel.

Hoe groot ook dit succes was valt af te leiden uit het enthousiasme van de krant maar ook uit het aantal opvoeringen voor een groot publiek dat gerealiseerd kon worden. We citeren de krant: “Voor de scholen zullen er een drietal opvoeringen gegeven worden en op enkele plaatsen van ons eiland, voor zover zulks mogelijk is in verband met een lokaliteit, ook nog enkele voor volwassenen. Wij wensen Fr. Alexius en zijn Trupialen van harte geluk met de schitterende opvoering van gisteren avond en hopen dat hij nog vele opvoeringen van dit Arubaanse spel mag geven, zodat een ieder in de gelegenheid is een van de uitvoeringen bij te wonen.”

(Een versie van dit artikel verscheen eerder in het Antilliaans Dagblad op 18 juli 2019)

Delen van deze reeks, klik hier: deel 1, deel 2, deel 3, deel 4, deel 5, deel 6, deel 7, deel 8 en deel 9.

(Wordt vervolgd)

7 Trackbacks/Pings

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter