Homerus en Omeros
door Els Moor
‘Zing voor de man van duizend listen, Muze, die zoveel/ Rondzwierf nadat hij de heilige stad van Troje verwoest had…’
Dit zijn de beginregels van de Odysseia van Homerus, het klassieke verhaal over Odysseus, die tien jaar streed in de oorlog om Troje en daarna weer tien jaar moest rondzwerven met allerlei uitdagende avonturen, om thuis te komen. Het is een klassiek werk, evenals de Ilias over de Trojaanse oorlog, dat ongeveer 750 voor Christus werd vastgelegd vanuit de orale verhalen-traditie over goden en helden. Dit is een gegeven dat we steeds weer tegenkomen als we een literatuur vanaf het begin, de mondelinge fase, bestuderen. Kijk naar onze Surinaamse Odysseus: Anansi. Beiden moesten overleven en redden het door hun slimme streken.
Een van de betekenissen van ‘klassiekers’ is: literatuur die stamt uit de klassieke oudheid van de Grieken en later de Romeinen, van 800 voor tot enkele eeuwen na Christus. De andere betekenis is literatuur die vanwege de hoge en universele kwaliteit en de algemene thematiek altijd gelezen blijft worden en vertaald wordt in verschillende talen. Een duidelijk voorbeeld is Alleen op de wereld uit 1878 van de Franse auteur Hector Malot. Nog steeds wordt het herdrukt in vele talen en gelezen door de jeugd, maar ook door volwassenen.
‘Eenzaamheid’ is zo’n universeel thema. Ook Honderd jaar eenzaamheid van de Columbiaan Gabriel García Márquez, waarvoor hij in 1982 de Nobelprijs ontving, is een voorbeeld [niet voor dit boek maar voor zijn hele oeuvre – red. CU]. Het verhaal speelt zich duidelijk af in een bepaald land, maar is overal herkenbaar om de grote menselijkheid.
Van Derek Walcott (1930) van het Caraïbische eiland St-Lucia is de Omeros. Ook hij kreeg de Nobelprijs voor dit werk, tien jaar later dan Márquez, in 1992. In 1993 werd Omeros in het Nederlands vertaald door Jan Eijkelboom. Ook hiervan de eerste regels:
‘Zo hakken wij, bij een zonsopgang, die kano’s om.’/ Philoctetes glimlacht voor de toeristen die zijn ziel willen/ vangen met hun camera’s
Als er ‘korjalen’ in plaats van ‘kano’s’ stond, zou het zich in Suriname afspelen. Het is St. Lucia en Philoctetes is een visser. Zijn naamgenoot uit de Griekse mythologie is een strijder in de oorlog om Troje, die door een slangenbeet een vreselijke wond aan zijn been krijgt en houdt. Zo’n wond heeft Philoctetes van St. Lucia ook. Regelmatig gaat hij ermee naar ‘Ma Kilman’, kroeghoudster, die eveneens met kruiden van het eiland wonden en ziektes behandelt. Zo zijn er in dit meesterwerk verhaalfiguren die namen hebben uit het werk van Homerus en op de een of andere manier op hun naamgenoot lijken en anderen die helemaal Caraïebs zijn, of een stukje postkoloniale werkelijkheid weergeven, zoals een Iers echtpaar dat geëmigreerd is naar St. Lucia met alle voors en tegens van dien.
Hoofdfiguren zijn Achilles en Hector, vissers die allebei verliefd zijn op Helena, een prachtige vrouw die vaak om geld verlegen zit en zwanger wordt. Door deze vrouw blijven ze geen vrienden. In het werk van Homerus, de Ilias, zien we dat Achilles en Hector vijanden zijn, de een ’n Griekse strijder, de ander een Trojaanse. Helena is de oorzaak van de oorlog. Door Paris, de zoon van de Trojaanse koning wordt zij geschaakt uit het Griekse Sparta, waar zij de vrouw was van de koning, Menelaus. Derek Walcott speelt dus duidelijk met de klassieke motieven en past ze aan het Caraïbische leven aan.
Omeros is een lijvig werk; de Nederlandse vertaling heeft 335 pagina’s. De hele tekst, een episch gedicht, zoals ook de werken van Homerus, bestaat uit drieregelige strofen die zeker ook ritmisch zijn, al is het niet het zesvoetige ritme van de hexameters van Homerus. Omeros is ook veel moeilijker dan de Ilias en de Odyssee van Homerus, die oorspronkelijk orale werken waren. Dat is Omeros om de donder niet. Je moet het met veel aandacht lezen. Het is geen makkelijk te volgen verhaal, maar een geheel van beelden van het eiland en de verschillende mensen die daar hun ding doen en die door Walcott werkelijk tot leven komen.
Met een dubbele regenboog als tulband voor La Sorcière,
de tovenaresseberg met mousselinen hoofddoek
en flitsende bril. Ze noemden haar Ma Kilman
omdat het dorp werd verduisterd door hun geloof
in haar als gardeuse, sibille, obeah-vrouw
met de kennis die een spin heeft van leven-na-de-dood
in haar gecraqueleerde lenzen. Ze nam soms met Maud
deel aan de Heilige Communie, maar met een oude Afrikaanse
twijfel die pauzeerde eer ze de witte ouwel ontving. (p. 63)
Tot slot een fragment over Achilles die Helena ineens menselijk ziet. Hier is ook duidelijk, zelfs in de vertaling, hoe Walcott vaak het creoolse Engels gebruikt. Literair is het werk ‘klassiek’ door vorm, inhoud en beeldende kracht, maar het is ook steeds weer dicht bij huis, geweldig!
in de stilte daarna draaide het hart om in zijn lijf.
Zij borstelde haar haar, stopte daarmee. En Achilles
zag Helena’s voltooiing voor het eerst. Hij zag
hoe ze verlangde naar een vrede die haar schoonheid
te boven ging, voorbij de twist om haar gelaat, dat
er nu eenmaal was zoals de volle maan die zeilt
over de donkere bomen, en Achilles werd kwaad,
vervuld van meelij voorbij zijn pijn. Er heerste
vrede in de wolken en de maan in haar witzijden
gewaad stond boven hem. ‘Waarom’, zei hij, ‘hoer
jij, waarom mij niet met rust en Hector geneukt?
Meer mensen ploegen dat lijf dan kano’s de zee.’ (pp. 122-123)
Derek Walcott: Omeros, vertaling Jan Eijkelboom. Amsterdam-Antwerpen: De Arbeiderspers, 1993 (in 1990 uitgegeven door Farrar Straus Giroux te New York), en Homerus: Odysseia De reize van Odysseus, vertaling Imme Dros. Amsterdam: Querido’s Uitgeverij BV, 1991