blog | werkgroep caraïbische letteren

Hoe Nederland Indië leest

Op vrijdag 6 juli 2018 verdedigt Lisanne Snelders haar proefschrift Hoe Nederland Indië leest aan de Universiteit van Amsterdam. Zij onderzoekt aan de hand van de literaire cultuur de veelvormigheid van de herinnering aan Nederlands-Indië en legt de politiek bloot van de herinnering aan Nederlands-Indië. Ze stelt dat de culturele herinnering aan Nederlands-Indië gecompartimentaliseerd is. Verschillende perspectieven op de geschiedenis worden nauwelijks in samenhang begrepen, maar worden als het ware in afzonderlijke compartimenten geplaatst. Snelders bestudeert de compartimentalisering aan de hand van drie auteurs: Hella S. Haasse, Tjalie Robinson en Pramoedya Ananta Toer.

Het uitbetalen van de rupsenvangers in de tabaksindustrie van de Vorstenlanden. (Tropenmuseum.)

 

Promotoren zijn prof. dr. T.L. Vaessens en prof. dr. Y. van Dijk (Universiteit Leiden). Copromotor is dr. P.A.L. Bijl (Universiteit Utrecht).

Tijd: 13.00 uur
Toegang vrij
Locatie: Aula – Oude Lutherse kerk, Singel 411 | 1012 XM Amsterdam

Samenvatting

Hoe Nederland Indië leest. Hella S. Haasse, Tjalie Robinson, Pramoedya Ananta Toer en de politiek van de herinnering
L.L. Snelders

Introductie
Nederlands-Indië is een tijd en een plaats ineen, een land waarnaar niet teruggekeerd kan worden. Toch is de voormalige Nederlandse kolonie niet verdwenen: ze is voortdurend in herinnering gebracht – niet alleen in persoonlijke verhalen, maar ook in culturele uitingen zoals de literatuur en in gedeelde (nationale) geschiedenissen. Die herinnering is niet statisch en eenvormig, maar dynamisch en veelzijdig. Nostalgie bestaat daarin naast schuld, schaamte en woede. Hoe Nederland Indië leest onderzoekt die veelvormigheid aan de hand van de literaire cultuur en legt de politiek van de herinnering aan Nederlands-Indië bloot. Welke verhalen worden keer op keer gelezen en welke verdwijnen naar de achtergrond? Welke perspectieven op de geschiedenis spreken daar uit? Hoe worden herinneringen ingezet om identiteiten vorm te geven? Wie gaat er met literatuur aan de slag en welke verschillende betekenissen krijgen teksten? De centrale these van dit proefschrift is dat de culturele herinnering aan Nederlands-Indië gecompartimentaliseerd is. Verschillende perspectieven op de geschiedenis worden nauwelijks in samenhang begrepen, maar worden als het ware in afzonderlijke compartimenten geplaatst: een wit Nederlands perspectief, een gekleurd Nederlands perspectief (ook wel Indo-Europees perspectief) en een Indonesisch perspectief op de koloniale geschiedenis worden in verschillende mate als onderdeel van de Nederlandse culturele herinnering beschouwd. In dit proefschrift onderzoek ik die compartimentalisering aan de hand van drie auteurs: Hella S. Haasse, Tjalie Robinson en Pramoedya Ananta Toer.

Elk van deze auteurs begon rond de onafhankelijkheid van Indonesië te schrijven en geniet een relatief grote bekendheid. De witte Nederlandse Haasse (1918-2011) groeide uit tot de ‘grande dame’ van de Nederlandse literatuur die veel over (haar jeugd in) Nederlands-Indië heeft geschreven. Tjalie Robinson (pseudoniem van Jan Boon, 1911-1974), werd als voorman van de Indische gemeenschap beschouwd die met zijn tijdschrift, verhalen en activiteiten een belangrijke bijdrage leverde aan het vormgeven van een Indo-Europese identiteit. De Indonesische Pramoedya Ananta Toer (1925-2006) werd wereldwijd bekend als grote Indonesische schrijver en als politiek gevangene van het Suhartoregime. Ook in Nederland werd zijn werk vertaald. Alle drie de auteurs schreven over de koloniale tijd in Nederlands-Indië en hun werk werd veel gelezen, bewerkt en steeds van nieuwe interpretaties voorzien. Maar de manier waarop dat is gebeurd, loopt sterk uiteen. Met deze casussen is dit onderzoek een diepteboring in de literaire cultuur rond Nederlands-Indië. In dit proefschrift is niet alleen de literaire tekst onderwerp van studie, maar ook de figuren van de auteurs: het ‘sociale leven’ van literatuur staat centraal en de analyses richten zich voor een belangrijk deel op processen van betekenisgeving in de verpakking, verspreiding en receptie van literatuur en van de auteurs.

 

De politiek van de culturele herinnering en de politiek van het behoren
Dit proefschrift bestaat uit een korte inleiding, vier delen en een slotbeschouwing. In deel I worden de conceptuele uitgangspunten van deze studie uiteen gezet. De twee belangrijkste begrippen die ik gebruik zijn culturele herinnering en ras, die ik bespreek aan de hand van inzichten uit de velden cultural memory studies, postcolonial studies en kritische rasstudies. De culturele herinnering bespreek ik onder de noemer ‘politiek van de culturele herinnering’, ras onder de noemer ‘politiek van het behoren’. Samen verschaffen ze de instrumenten om het ongelijke speelveld te bestuderen waarin herinneringen aan de koloniale geschiedenis tot stand komen en worden gebruikt om gedeelde identiteiten vorm te geven. Ze helpen om de vraag te beantwoorden welke perspectieven op de geschiedenis dominant zijn geworden, welke zijn gemarginaliseerd en hoe dat is gebeurd.

Het begrip culturele herinnering duidt niet op het persoonlijke geheugen, maar op herinnering zoals die tot stand komt via gedeelde kaders en vorm krijgt in verschillende media, bijvoorbeeld in de literatuur. Deze culturele herinnering is een belangrijke basis voor gedeelde identiteit
op verschillende niveaus, zoals een natie of een diaspora. De culturele herinnering aan het verleden staat niet vast, maar is continu in beweging onder invloed van sociaal-maatschappelijke omstandigheden. Literatuur kan een medium voor herinnering zijn, maar kan ook zelf het object van herinnering worden en van nieuwe betekenissen worden voorzien, bijvoorbeeld in boekbesprekingen en filmbewerkingen. De ‘politiek van de culturele herinnering’ is nauw verweven met een ‘politiek van het behoren’ die de grenzen van verbeelden gemeenschappen bepaalt en bewaakt. Ras beschouw ik als een belangrijke factor in deze politiek, zowel in de koloniale tijd als in de postkoloniale tijd. In de negentiende eeuw kregen wetenschappelijke ideeën over ras vorm: ras werd gezien als een biologisch gegeven dat een hiërarchie aanbracht tussen groepen mensen. De veronderstelde zuiverheid van een ras zou door ‘rasvermenging’ in gevaar komen. Ras werd echter niet zuiver biologisch begrepen, maar was altijd verbonden met cultuur. In Nederlands-Indië was ras een complexe constructie waarin ras, klasse en gender continu in elkaar overvloeiden. Het werk van de antropologe Ann Stoler over Nederlands-Indië is hier een belangrijke referentie. Hoewel deze biologische ideeën in naoorlogs Nederland taboe waren geworden, speelde ras nog steeds een rol in het bepalen wie als ‘eigen’ en wie als ‘anders’ werd gezien – in weerwil van een vooruitstrevend en, in de woorden van Gloria Wekker, onschuldig zelfbeeld. Dat was niet alleen merkbaar in de manier waarop repatrianten uit Nederlands-Indië werden opgevangen, maar ook in het denken in termen van multiculturalisme, dat vanaf de jaren 70 opkwam en waarin identiteiten tot essenties werden gereduceerd. In de kritiek op de multiculturele samenleving, die aan het begin van de eenentwintigste eeuw steeds verder aanzwol, ontstond een verlangen om de nationale identiteit te versterken, waarin ras impliciet aanwezig was. Op verschillende momenten in dit proefschrift zien we hoe de culturele herinnering aan Nederlands-Indië dwarsverbanden is aangegaan met het denken in termen van multiculturalisme.

Kritische studie van ras in postkoloniaal Nederland
Verschillende wetenschappers hebben er op gewezen dat er in Nederland een gebrekkige postkoloniale discussie op gang is gekomen over de aard en de doorwerking van het koloniale verleden, zowel in het publieke debat als in de literatuurwetenschappen. Ik laat zien dat dit niet betekent dat er in Nederland geen kritisch denken over ras is ontwikkeld dat van nut zou kunnen zijn voor een dergelijk postkoloniaal debat. Een dergelijk denken over ras bestaat, maar is gemarginaliseerd geraakt en heeft een beperkte invloed gehad op de herinneringscultuur rond Nederlands-Indië. Ik grijp terug op het werk van onder meer de socioloog W.F. Wertheim, die al in de jaren 40 en 50 kritisch schreef over ras als mythe of sociale constructie en over de organisatie van de Nederlands-Indische maatschappij, en op het werk van mensen als Philomena Essed en Gloria Wekker, die vanuit een antiracistische invalshoek vanaf de jaren 80 hebben geschreven over onder meer alledaags racisme en het witte zelfbeeld van Nederland. Ik beschouw dit denken niet alleen als nuttig instrument, maar ook als een onderdeel van de herinneringscultuur dat lang is gemarginaliseerd, maar momenteel een heropleving beleeft.

 

Adriaan van Dis vergaapt zich aan de campus van Berkeley University, California, vlak vóór hem naar links kijkend met zonnebril Indologe Pamela Pattynama, rechts van hem met lichtblauw shirt literatuurwetenschapper Olf Praamstra. Foto © Michiel van Kempen

 

Hella S. Haasse, Tjalie Robinson en Pramoedya Ananta Toer

Haasse, Robinson en Pramoedya zijn als witte Nederlandse, Indische (Indo-Europese) en Indonesische auteur verschillend geïdentificeerd en vertellen een ander verhaal over de koloniale geschiedenis in Nederlands-Indië. De kern van dit proefschrift bestaat uit drie delen die elk draaien om een van de auteurs. Ieder deel bevat een hoofdstuk met relevante contexten en concepten en hoofdstukken met analyses die zijn opgehangen aan een aantal figuren van de auteur. In deel II, ‘Hella S. Haasse. Witheid en de (post)koloniale ruimte’, bekijk ik hoe Haasses werk over Nederlands-Indië is gelezen en is bewerkt. Vooral haar novelle Oeroeg (1948) en roman Heren van de thee (1993) keren in dit deel regelmatig terug. Het hoofdstuk met contexten en concepten schetst een beeld van de opkomst van de Indische gemeenschap en steekt vervolgens door naar het multiculturalisme als een nieuwe, postkoloniale manier van denken over identiteit. De casestudies concentreren zich rond de figuren ‘(G)een Indisch meisje’ (over de discussie over Haasses Indische identiteit), ‘Vriend’ (over de vriendschapsmetafoor in Oeroeg en de afterlives ervan), ‘Historica’ (over de receptie van Heren van de thee) en ‘Reisgids’ (over reizen naar Indonesië die naar aanleiding van Haasses werk zijn gemaakt). De nadruk ligt in dit deel op de manier waarop witheid benoemd of juist onbenoemd is gebleven in zowel de lezingen van Haasses werk als in het spreken over haar (betwiste) Indische identiteit. We zien hoe Haasses werk en auteursfiguur zijn ingezet in de spreekwoordelijke onderhandeling over de herinnering aan de koloniale tijd en over de problematische positie van het witte subject daarin. Tegelijkertijd is haar werk gelezen en gebruikt om dat witte subject centraal te stellen en ruimte te blijven geven, juist door witheid onbenoemd te laten. Haasses werk heeft een brede verspreiding gekregen en is het in het centrum van de Nederlandse culturele herinnering terechtgekomen.
In deel III, ‘Tjalie Robinson. De strijd om een gemengde identiteit’, zien we hoe Tjalie Robinson vooral bekend geworden is als een sociaal en politiek figuur, eerder dan als literaire auteur. De vraag wat de ‘Indische’ (in het bijzonder Indo-Europese) identiteit is, loopt als een rode draad door dit deel, waarin ook aandacht is voor de manier waarop Robinson daar zelf over schreef. Het tweede hoofdstuk van dit deel schetst de geschiedenis van Indo-Europeanen en laat zien hoe zij als raciale categorie werden geconstrueerd. De rest van het deel is opgehangen aan de
figuren ‘Indo’ (over Robinsons eigen denken over de Indische identiteit), de ontwikkeling van ‘Volksdanser tot Indische Nescio’ (over de ontwikkeling in de receptie van Robinsons literaire werk als Vincent Mahieu), ‘Voorvechter’ (over de toe-eigening van en de kritiek op Robinson als voorvechter van de Indische gemeenschap) en ‘Multiculturalist’ (over de framing van Robinson als proto-multiculturalist). In de verschillende casestudies blijkt de complexe verhouding van Robinson ten opzichte van koloniale vertogen over ras. Aan de ene kant verzette hij zich daartegen door zich sterk te maken voor een Indo-Europese identiteit die niet ondergeschikt was aan een witte Nederlandse identiteit, terwijl hij tegelijkertijd bepaalde elementen van koloniale vertogen over identiteit en ras overnam en gebruikte. Zelf kreeg Robinson te maken met exotiserende lezingen van zijn werk, die soms juist uit waardering voortkwamen. In dit deel zien we bovendien hoe Robinson onder zijn verschillende heteroniemen soms uit het compartiment van de Indische letteren kon breken, maar er vervolgens weer door werd opgenomen.
Deel IV, ‘Pramoedya Ananta Toer. (De)politisering van Nederlands-Indië’ draait om de Nederlandse receptie van Pramoedya Ananta Toer. Daarbij zijn vier figuren leidend, die elk in een hoofdstuk worden behandeld: ‘Voormalig gekoloniseerde’ (over Pramoedya’s bezoek aan Nederland in 1953 op uitnodiging van Sticusa), ‘Boegbeeld voor mensenrechten’ (over discussies rond Pramoedya’s politieke gevangenschap en politieke oriëntatie), ‘Derde wereld-auteur’ (over de uitgave van Pramoedya in de Derde Spreker-serie) en ‘Geschiedschrijver’ (over de receptie van Guerrillafamilie en de bewerking ervan door een Moluks Nederlands toneelgezelschap). Het tweede hoofdstuk, met contexten, staat in het
teken van conceptuele discussies over de postkolonialiteit van de Indonesische literatuur en van discussies in Indonesië over de vraag in hoeverre kunst en literatuur politiek gemotiveerd moeten zijn. Op verschillende momenten in dit deel wordt duidelijk hoe bepaalde koloniale en oriëntalistische patronen worden voortgezet in de receptie van Pramoedya. Daarnaast zien we dat er in Pramoedya’s receptie een spanning aanwezig is tussen politisering en depolitisering: de aandacht voor Pramoedya in Nederland is voor een belangrijk deel gericht op zijn status als dissidente auteur en als Derde wereld-auteur, waarmee hij werd gepolitiseerd, terwijl voor zijn visie op het Nederlands kolonialisme beperkte ruimte is, waardoor depolitisering optreedt. Ook de sterke nadruk op het ‘universeel humanistische’ karakter van zijn werk zorgt voor depolitisering. Mede daardoor heeft Pramoedya, ondanks de verspreiding van en de discussie over zijn werk, geen sterke verankering in de culturele herinnering aan Nederlands-Indië gekregen. De interpretatie van Pramoeyda’s werk als een herschrijving van koloniale archieven, die in de internationale studie naar hem vaak wordt gemaakt, zien we in de Nederlandse context beperkt terug.

 

Lisanne Snelders

Compartimentalisering
In het laatste deel, ‘Slotbeschouwing’ kom ik terug op de centrale these dat er sprake is van compartimentalisering van de culturele herinnering
aan Nederlands-Indië. Ik illustreer die these nog eens met twee kleinere casestudies van de literaire cultuur rond Nederlands-Indië: de hedendaagse receptie van twee canonieke werken over Nederlands-Indië, Multatuli’s Max Havelaar (1860) en Louis Couperus’ De stille kracht (1900), en het gebruik van metaforen in discussies over het afbakenen van het corpus van de ‘Indische letteren’.
De compartimentalisering van de koloniale herinnering aan Nederlands-Indië loopt voor een belangrijk deel langs lijnen van ras. Witte
perspectieven op de koloniale geschiedenis, zoals dat van Haasse, hebben een centrale plaats in de culturele herinnering gekregen. Niet-witte
perspectieven die het eurocentrische perspectief van de witte herinnering bevragen, zijn daarentegen in een ander compartiment geplaatst, met een ander lezerspubliek en met minder cultureel kapitaal. Literatuur vanuit een Indo-Europees perspectief, zoals dat van Robinson, is veelal in het compartiment van de ‘Indische letteren’ geplaatst, terwijl literatuur van Indonesiërs geheel buiten de Nederlandse literatuurgeschiedenis valt en ook zelden postkoloniaal is gelezen of als bijdrage aan de culturele herinnering is begrepen. In plaats daarvan is deze literatuur, als die al is doorgedrongen tot een Nederlandse context, eerder als derdewereldliteratuur gezien.
De veelzijdige herinnering aan Nederlands-Indië is dus geen veelkleurige waaier waarin verschillende herinneringen een samenhangend
beeld van de geschiedenis vormen, maar eerder een krachtenveld waarin voortdurend onderhandeld wordt over de betekenis van koloniale tijd.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter