blog | werkgroep caraïbische letteren

Hoe maken we Nederlands als Vreemde Taal aantrekkelijk?

Op herhaling bij de Taalunie

Van 19 tot en met 21 augustus 2024 kwamen 42 lesgevers Nederlands als Vreemde Taal (NVT) uit de hele wereld samen in Eupen en Leuven, België, voor de jaarlijkse nascholingscursussen didactiek NVT van de Nederlandse Taalunie. Tijdens de interactieve workshops kwamen o.a. activerende werkvormen, literatuur in de les, CLIL-onderwijs (Content and Language integrated Learning), theater en liedjes aan bod. De deelnemers gingen ook zelf aan de slag om lesmateriaal te ontwikkelen en uit te wisselen. Jerry Dewnarain nam namens zijn school dit jaar deel aan deze cursus didactiek Nederlands als Vreemde Taal (NVT) en doet verslag.

Onderwerpen die aan bod kwamen, waren o.a : wat is een goede NVT-les, het belang van structuur in de les, activerende spelvormen, werken aan woordenschatuitbreiding, het gebruik van muziek in de NVT-les, werken aan spreekvaardigheid, dramatische werkvormen in de NVT-les.

Tijdens de workshop didactiek van een goede (taal)les, werd aandacht geschonken aan de basiselementen van een goede les en de algemene theorie van taalleren. Er werd ingezoomd op de theorie van het leren van een vreemde taal in het bijzonder. De deelnemers leerden niet alleen meer over de basisdidactiek van een goede les en het belang van een goede woordenschat, maar trainden ook werkvormen die activerende didactiek ondersteunen. Ook behandelde de trainer ‘starters’, waarmee de betrokkenheid van de leerlingen vergroot kan worden. De workshop werd afgesloten met een ‘hersenwerking’, waarbij leraren ervoor zorgen dat aangeleerde zaken ook in het lange termijn geheugen terechtkomen.

Enthousiaste taaldocenten die in België de cursus volgden. Op de voorste rij rechts Jerry Dewnarain.

Een goede les: lief en attractief

Taal leren gaat beter als de les Lief en Attractief is. Als de les levensecht is wordt het leerrendement verhoogd, wat goed is voor de transfer en inhoudsoverdracht. De les dient inhoudsgericht te zijn. De inhoud wordt gehaald uit doeltaalartikelen (het principe doeltaal = voertaal). De les is efficiënt, zo ontstaat er meer en betere activiteit in het werkgeheugen (brein). Een les moet ook een functioneel karakter hebben, want zo wordt de les betekenisvoller. Wanneer de les attractief is, bevordert dit de transfer naar het langetermijngeheugen en deze les activeert de aanwezige voorkennis.

Je leert het meest van datgene wat je onderwijst: leerders als co-teacher, in een actieve rol. Pas “Learning by doing” toe, in plaats van te veel theorie: al doende leert men. Geef bij de opdrachten die we zelfstandig laten uitvoeren volledige instructie. Kortom, als je met je les een hoog rendement wilt bereiken, start je je les door eenieder aan het denken te zetten (starter), stel je lesdoel: wat wil ik bereiken met mijn leerlingen (kop), je legt uit, de leerlingen begrijpen en passen toe (romp) en tot slot, wat heb je voor elkaar gebokst en hoe heb je dat gedaan? (staart).

De kernelementen van een lesstarter zijn dat meteen ieder individueel aan het denken is, de leerkracht loopt in de klas rond en leest mee (levert de leerling individuele informatie), de vraag die hij stelt, is een denkvraag en geen weetvraag en hij vraagt de klas: ‘Kan ik door of moet ik herhalen? En voor wie dan?’

Voorbeeld lesstart

Een voorbeeld van een lesstart wordt in enkele punten als volgt weergegeven: ‘De vorige les heb ik jullie verteld over …’, ‘En toen heb ik benadrukt dat ….(differentieert niet én stimuleert denken niet)’, ‘De leerling schrijft in stilte op wat de hoofdzaken van de vorige les waren en bedenkt zelf een nieuw voorbeeld.’, de leerkracht loopt rond en leest mee in hun schriften. De leerling wisselt het schrift daarna uit en vult het schrift van de buurman aan (deze aanpak differentieert en stimuleert (diep) denken).

Aan het eind van de les : ‘ben je beter in …., weet je meer van …, heb je stevig geoefend met …, ben je in staat om op jouw manier…, kan je … .’

Maak vier hoeken van het lokaal en deel ze in: ik heb vandaag veel geleerd, ik heb vandaag wel wat geleerd, ik heb vandaag nauwelijks geleerd en ik heb vandaag niets geleerd. Laten de leerlingen een hoek kiezen en elkaar vertellen waarom ze in die hoek staan.

Denken – Delen – Uitwisselen (DDU)

De docent stelt een vraag aan alle leerlingen. De leerlingen krijgen de tijd om (in stilte) over die vraag na te denken. (Denken) Vervolgens bespreken de leerlingen, in tweetallen, hun antwoorden. (Delen) De docent vraagt willekeurig enkele leerlingen naar hun antwoord. (Uitwisselen)

Toelichting

Deze werkvorm kan op veel plaatsen in de les gebruikt worden waar men normaliter met traditionele vraag-technieken zou werken. De werkvorm “Denken-delen-uitwisselen” is vooral geschikt voor opdrachten waarvoor verschillende antwoorden goed zijn of waarvoor de antwoorden elkaar aanvullen. Zo kan deze werkvorm goed gebruikt worden om voorkennis te activeren. Essentieel is dat leerlingen tijd krijgen om eerst zelf na te denken over de gestelde vraag. Voor eenvoudige denkvragen is ten minste 10 seconden denktijd nodig. Het formuleren van doordachte antwoorden vraagt al snel enkele minuten. Laat het opschrijven, dat helpt de aandacht te richten.

Na een teken van de docent kunnen de leerlingen hun antwoorden meedelen aan hun buurman of buurvrouw. Soms is het nodig dat de docent dit structureert door eerst alle “raamkant-leerlingen” hun antwoord te laten mededelen en daarna alle “deurkant-leerlingen”. De docent zou in het begin zelf het moment van wisselen kunnen aangeven.

Na de bespreking in tweetallen vraagt de docent willekeurig aan leerlingen naar hun antwoord. Daarbij kunnen ook steeds andere leerlingen worden uitgenodigd om te reageren. Hierdoor kan de uitwisseling het karakter van een leergesprek krijgen.

De werkvorm “Denken-delen-uitwisselen” creëert in de lessen de ruimte tot denken, maakt het denken van de leerlingen “zichtbaar” en vergroot de individuele aanspreekbaarheid.

Voorbeeld

Ik heb een vraag. Schrijf voor jezelf het antwoord op. Je hebt daar twee minuten voor. Niet met elkaar overleggen, tot ik een seintje geef. Als ik een seintje geef, vertel je aan je buurman of -vrouw welk antwoord jij opgeschreven hebt. Luister goed naar elkaar, misschien word je op een idee gebracht. Je mag je eigen antwoord nog veranderen. Ten slotte zal ik een paar leerlingen vragen naar hun antwoord. De vraag luidt . .

Individueel

De docent zorgt ervoor dat elke leerling eerst individueel aan de opgaven werkt. Dit kan dus ook het huiswerk zijn. Er vindt pas uitwisseling plaats als beide leerlingen van een duo de opdracht(en) af hebben.

Check in duo’s

Elke leerling vergelijkt de eigen uitkomsten of antwoorden met die van een medeleerling. Aangezien er maar één goed antwoord mogelijk is, moeten de leerlingen het eens worden.  Bij verschillende antwoorden moeten ze elkaar uitleggen hoe ze aan hun antwoord gekomen zijn, waar ze het antwoord gevonden hebben.

Check met ander duo

Eventueel worden de antwoorden nog een keer vergeleken met die van een ander duo. Ook hier gaat het weer om de bespreking van onderling verschillende antwoorden.

Check in de klas

De docent gaat na over welke opgave(n) verschillende antwoorden blijven bestaan en bespreekt deze met de klas. Eventueel volgt een opsomming van alle juiste antwoorden. Na verloop van tijd zal deze service afgebouwd kunnen worden, omdat zowel de docent als de leerling erop vertrouwt dat het nakijken in duo´s goed is verlopen. De docent loopt in geval van twijfel een controlerondje door de klas.

Toelichting

De werkvorm ‘check-in duo’s’ is met name geschikt als men snel en efficiënt de antwoorden wil checken op vragen waarop maar één antwoord het juiste is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij het maken van oefensommen, bij meerkeuzevragen of spellings- en grammatica-opdrachten.

De werkvorm is geschikt voor langere en voor kortere opdrachten die vooral gericht zijn op beheersing van de stof. (Voor vragen en opdrachten die vooral gericht zijn op inzicht zijn andere werkvormen meer geschikt).

Bij het nakijken van (huiswerk) opdrachten kan het gebruik van de werkvorm effectief zijn. De docent hoeft niet alle opdrachten meer te bespreken; de uitleg kan beperkt worden tot die antwoorden waarover verschil van inzicht blijft bestaan.

Voorbeeld

Controleer in tweetallen de huiswerkopgaven. Als je verschillende antwoorden hebt, leg je elkaar om beurten uit hoe je aan je antwoord gekomen bent en/of waar je je antwoord gevonden hebt. Er kan maar één antwoord goed zijn. Kom je er samen niet uit, dan mag je na een teken van mij deze opgaven bespreken met het duo dat achter je zit. De vragen waar jullie dan nog niet uitkomen, zullen we naderhand met z’n allen bespreken.

Al met al, het Bureau NVT onder leiding van Petra Roel heeft bewezen uitstekende kennis in huis te hebben die zeer geschikt is voor landen waar het Nederlands als vreemde taal wordt onderwezen. Suriname is ‘sowieso’ zo een land dat überhaupt ook nog lid is van de Taalunie. Het is aan te bevelen dat het Ministerie van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur via de Taalunie het Bureau NVT vraagt om cursussen taaldidactiek NVT aan Surinaamse taaldocenten te verzorgen. Ik garandeer dat de taallessen Lief en Attractief zullen zijn.

Met dank aan Bureau NVT en het Centrum voor Taal en Onderwijs van de KU Leuven voor de uitstekende organisatie.

(Bronnen: Cursusmateriaal Taalunie en Bureau NVT)

Content and Language Integrated Learning – Wikipedia

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter