Hoe ik kennis maakte met Boeli….
door Henry Habibe
Mijn ontmoetingen met Boeli van Leeuwen waren steeds een bron van bewondering en inspiratie. Mijn eerste contact met de auteur van De rots der struikeling gaat terug naar de jaren zestig. Het was geen persoonlijke ontmoeting.
In 1968 ging het Antilliaanse cultureel-literaire tijdschrift Watapana van start. Twee jaar later schreef ik, als hoofdredacteur, een ‘Inleiding’ voor het speciale nummer in het Spaans ter gelegenheid van de ‘Día de la Hispanidad’. Het was in 1970. Ik had toen een gedicht van Nicolás Guillén geciteerd (‘Coplas Americanas’), waarin de Cubaanse dichter de politieke eenheid van de Caribische eilanden proclameerde en opriep tot de vrijheid ervan. Boeli was in die tijd bezig met zijn ‘Staatkundige Verslagen’ (over de toekomstige politieke structuur van de Antillen) en hij vroeg mij (schriftelijk) om een kopie van het bewuste gedicht van Guillén. Na het bewuste gedicht ontvangen te hebben, bedankte Boeli met een kort briefje. Afgezien van wat lovende woorden over Watapana, schreef hij: ‘Ik ben blij dat de jongeren de dingen des geestes niet uit het oog verliezen’.
Later, het kan omstreeks 1973 geweest zijn, vond de persoonlijke kennismaking op Aruba plaats. We waren samengekomen op uitnodiging van Frans van Drie en pater Driessen, de toenmalige directeur van de Arubaanse Pedagogische Academie. Boeli verbleef in die tijd op Aruba (in verband met de ‘Aparte Status’ van dat eiland). We ontmoetten elkaar later weer in het toenmalige ‘Trocadero’ (naast het Theater De Veer), waar we het over van-alles-en-nog-wat gehad hebben. Interessant is misschien te vermelden dat toen in 1972 Watapana voor een tweede keer in het Spaans uitkwam, er iets van Boeli werd opgenomen. Deze keer was het in het kader van de eerste Carifesta, in dat jaar gehouden in Georgetown, Guayana. In dat nummer werd een fragment uit De rots overgenomen, dat in 1964 door Ligia Hoetink-Espinal in het Spaans vertaald was.
Op Curaçao
Toen ik in 1983 op het Instituto Lingwístiko Antiyano (afdeling van het Departement van Onderwijs) ging werken, was Boeli een van de eerste personen die ik op Curaçao tegenkwam. Het was, heel toevallig, in het Princes Beach Hotel. Daar beschikte hij op dat moment over een kamer, zodat hij zich rustig aan het schrijven kon wijden. Hij had inderdaad papier en potlood bij zich. Was hij soms bezig met Het teken van Jona? Dat hotel gaf in ieder geval glansrijk uitzicht op de woelige golven van de Caribische Zee. Daar kreeg ik gelijk de uitnodiging om eens te komen praten op zijn kantoor op Scharloo. Zo ging ik hem op een dag opzoeken. Hij vertelde dat hij daar hulpbehoevende mensen placht te ontvangen en te adviseren (dit komt ook voor in Schilden van Leem). Een mens heeft soms behoefte aan morele steun. Tijdens dat bezoek heb ik het ook mogen ervaren. Hij was een-en-al behulpzaamheid met zijn adviezen op het sociale vlak.
Een structuur?
Beginjaren negentig kwam Boeli bij mij op bezoek. Het was op mijn kantoor. De afdeling van het Instituto Lingwístiko Antiyano (I..L.A.) was toen gevestigd in het Pensioengebouw (APNA) aan de Schouwburgweg. Hij vroeg, heel serieus, of ik niet een ‘structuur’ voor hem wist. Hij zei die nodig te hebben voor een nieuwe roman. Ik wist niet wat ik hoorde. Ik begreep helemaal niet hoe hij dáárbij kwam. Een van de grootste Curaçaose romanciers verwachtte van mij, die nooit een behoorlijk verhaal heeft geschreven, een structuur voor een roman. Ik moest toen wel even denken aan wat ik ooit over hem had gehoord. Het kwam wel eens voor dat hij, na een roman geschreven te hebben, een ‘collapse’ nabij was. In diezelfde tijd bracht hij ook, tijdens een interview met de Amigoe, naar voren dat hij het soms ‘moeilijk’ had. Boeli zei: ‘…Maar ik heb wel honderd bladzijden waar ik opnieuw aan moest gaan schaven. En het is een race met de tijd. Mijn hersencellen springen alle kanten op’. Over dit soort problemen had hij ook zèlf in een van zijn verhalen uit Geniale Anarchie geschreven, t.w. ‘Een oor als een roos’. Daarin had hij het over de ‘moeilijkheden’ van kunstenaars als Rembrandt en Van Gogh in perioden van ontreddering. Ik vroeg daarom aan Boeli: ‘Waarom moet je jezelf zo kwellen? Heb je dan niet al genoeg geschreven?’ Hij zei dat ik de enige persoon was die meende dat hij met schrijven moest stoppen. Daar was – vanzelfsprekend – geen sprake van. Ik had eerder met hem te doen. Later, op een andere dag, schonk ik hem de Nederlandse vertaling van Pedro Páramo van Juan Rulfo, voor mij een van de meest fascinerende romans uit de moderne Spaans-Amerikaanse literatuur. Dit is namelijk een roman die mij juist door de mysterieuze en nogal hermetische structuur gefascineerd heeft. Boeli is daar niet meer op teruggekomen. Niet echt. Zijn korte reactie (later) was dat hij over die roman van iemand anders had gehoord.
Barokke stijl
Bij het lezen van Boeli’s Rots kwam ik heel indringende, meeslepende en krachtige beelden tegen. Het moet in de beginjaren zestig geweest zijn. Het bekoorde mij. In verband met Eddy Lejeune’s verblijf in Den Haag, schreef Boeli: ‘Het huis van de familie Bloemhof werd als een kooi over Eddy heen geklapt’. Het huis als een kooi voorstellen is nog te volgen (doodgewone vergelijking), heel anders wordt het echter wanneer de ‘Dood’ met een ‘bacil’ gelijkgesteld wordt. Van de dood (metafysisch begrip) wordt gezegd dat die ‘in het bewustzijn wordt overgeplant’. Op de zichtbare wijze waarop een bacil wordt overgebracht, zo zou ook de Dood – lijkt de grote romancier te willen zeggen – overgeplant kunnen worden in het bewustzijn. Metaforisch taalgebruik. Nog een voorbeeld: ‘… een intense verveling, die af en toe werd gekruid met doodsangst’. Afgezien van het hyperbolische van deze vergelijking, lijkt ze veel op een geval van ‘synesthesie’, vanwege de samensmelting van gevoel (verveling) en smaak (kruiden). In hoofdstuk 2 wemelt het weer van vergelijkingen. Achter elkaar en soms in één enkele passage: ‘Sleepboten zetten zich schrap tegen het water en trekken als torren aan hun prooi (…) In de verte verschijnen hijskranen aan de horizon, elegant in de nek geknakt als giraffen…’. Wie denkt daarbij niet – heel even – aan hetgeen H. Marsman met de taal placht te doen? Vergelijk eens: ‘.. iedre as doorwentelt een heelal – de lamp, die knielen kan als een kameel en rijst als een giraffe’. En denkend aan de zeer bekende ‘Starry Night’ schrijft Boeli (nog altijd in hoofdstuk 2): ‘De lichten (…) draaien boven mijn hoofd als de zonnen in een hemel van Van Gogh’. Met deze zeer bijzondere, plastische taal beschrijft Boeli in hoofdstuk 4 de gruwelijke verwoestingen van de oorlog, zodat het hoofdstuk als het ware een vrij lang ‘gedicht’ wordt. Hier nog wat voorbeelden van de aangrijpende aanschouwelijkheid van zijn barokke stijl. Eerst een scène van de oorlog: ‘… met hun duim [van de Amerikanen] gekromd om de knop, die de bommen naar beneden zou laten duikelen: en hun angst kleurde de wolken rood. Wanneer het doel van hun tocht was bereikt, liet de pathfinder van de zwerm [vliegtuigen] een teken boven de stad vallen – een sierlijke kerstboom als signaal van dood en destructie’. En ongeveer 12 bladzijden verderop wordt de Rooms Katholieke Kerk op hyperbolische wijze neergezet: ‘Het katholicisme moest ik mij voorstellen als een reusachtige inktvis in Rome, met vangarmen zich uitkronkelend over de hele wereld: ieder mens, die in deze armen gevangen werd, zag zich geplaatst voor de keus: of geloven wat wij geloven en doen wat wij doen en zó, na een verkrampt bestaan, naar een technicolor hemel, of weerstand bieden en regelrecht naar de Hel om per saecula saeculorum in het vuur der wrake te bakken’. Deze beschrijving doet enigszins denken, voor wat betreft de afschrikwekkende uitbeelding, aan de schilderkunst van Francisco de Goya.
Terugblikken
Toen ik De rots der struikeling voor het eerst gelezen had, hadden sommige ontroerende bladzijden uit de Wereldliteratuur al de revue gepasseerd. Ik herinner me vrij goed de poëtische beschrijvingen die Homerus over oorlogen en reizen wist te geven in zijn Ilias en Odyssee. Ook is me bijgebleven de lyrische, zintuiglijke uitbeelding van de natuur, die Garcilaso de la Vega (Spaanse Renaissance-dichter) harmonieus deed samensmelten met zijn melodieuze verzen. Bij Homerus kwamen ook de goden om de hoek kijken, bij De la Vega ging het er heel idyllisch aan toe. Ook de plasticiteit van een Gerardo Diego en García Lorca (‘Romancero gitano’), die zij voor een deel aan Luis de Góngora (1561-1627) ontleend hebben, moet op de een of andere manier wel een rol hebben gespeeld. Maar in het geval van Boeli’s Rots gaat het niet om poëzie, doch om een ROMAN. Dus om proza. Van de andere kant heb ik ooit, behalve de reeds gesignaleerde voorbeelden, in het laatste hoofdstuk van de Rots zo’n 76 vergelijkingen geteld. In een eerder gepubliceerd artikel heb ik hiervan ook melding gedaan (zie: Antilliaans Dagblad, 8 resp. 20 juni 2019). Ik heb toen proberen aan te tonen dat Boeli bij het schrijven van zijn prozawerk een zeer poëtische taal gebruikt. Bij hem gaan proza en poëzie vloeiend in elkaar over. Zijn vertelkunst is poëtisch geladen. (Dit geldt trouwens ook voor zijn latere romans). Zou dit misschien een reden kunnen zijn dat De rots bij de eerste lezing net zo indringend insloeg als het geval van de hiervoor genoemde grootse dichters? Het zou een verklaring kunnen zijn voor de bewondering die ik altijd had voor Boeli van Leeuwen. Een erudiet man, een homo intellectualis, een romancier van formaat, een meeslepende Dichter!