Hindostaanse muziekinstrumenten (21) – Majirá
Majirá, jhanjh, bortaal, khutitaal
door Prem Dihal
Majirá is een soort cimbaal die veel gebruikt wordt in Suriname bij Cautál. Cautál is een genre van volksliederen uit de Bhojpuri-streek van Noord-India, die oorspronkelijk horen bij het Phagwa- of Holi-feest. Cautál is ook een term voor een ritme in de Hindostaanse klassieke muziek. Majirá wordt ook gespeeld bij religieuze liederen.

Majirá, cimbaal, bekken
Een cimbaal of bekken is een rond, licht gebogen metalen schijf die als slaginstrument wordt gebruikt. Afhankelijk van hoe het wordt bespeeld, hangt het cimbaal in een standaard of wordt het vastgehouden met een koord of riem. Er zijn verschillende soorten cimbalen, gemaakt van verschillende metalen, maten, diktes en vormen. Elke soort heeft een eigen klank. Cimbalen kunnen op verschillende manieren worden geslagen om het ritme te benadrukken of accenten te leggen in de muziek. Cimbalen horen bij de percussie-instrumenten waarbij het geluid ontstaat door twee dezelfde voorwerpen tegen elkaar te slaan. Andere voorbeelden zijn castagnetten, crotales en tingsha.
Oorsprong
Er zijn archeologische bewijzen dat cimbalen al bekend waren bij de Assyriërs (800 v.Chr.), de Chinezen, de Egyptenaren en de Grieken (500 v.Chr.). Maar er is ook een ander verhaal dat uit Turkije komt. Daar woonden ooit de Turks-Ottomaanse sultans met hun elitekorps, de Janitsaren. Een van hen, Avedis Zilçan, zou in 1623 de cimbalen hebben uitgevonden. Er gaat een gerucht dat de legering per ongeluk is ontstaan toen een alchemist probeerde goud te maken. Dat lijkt vrij laat voor zo’n simpel instrument.
Er wordt ook gezegd dat de eerste cimbaal rond de 3e eeuw na Christus is ontstaan en dat het een religieus doel had. De manier waarop deze cimbalen werden geslagen, was wel anders. In India bestaan deze instrumenten al meer dan duizend jaar. Een van de oudste soorten is de khati (Assam, India).
Bouw

Meestal wordt de majirá gemaakt van verschillende metalen, zoals brons, messing of koper-zink. Vaak is het een geheim mengsel dat vooral uit brons bestaat. In de traditionele productie wordt dit mengsel verhit en daarna in kleine stukjes afgekoeld in water en olie. De bronzen platen worden weer verhit en dan steeds platgewalst. Uit de bronzen plaat wordt een ruw cimbaal geknipt waarin een klok of kom wordt geslagen. Door het metaal hard te maken, wordt het geschikt om te hameren. Elk cimbaal krijgt zo’n duizend hamerslagen, met de machine of met de hand. Op een draaibank wordt elk cimbaal gesneden met een beitel, waardoor er groeven in komen.
Handgemaakte cimbalen zijn duurder dan machinaal gemaakte cimbalen. Over het algemeen klinken de handgemaakte cimbalen beter. Dat komt doordat er betere materialen worden gebruikt en de cimbaalmaker de klank en de spanning in het metaal aanpast. De majirá is een simpelere, handgemaakte versie. Er zijn ook cimbalen van plaatstaal (Java), maar die dienen meer als signaal dan als muziekinstrument.
De majirá wordt ingedeeld op basis van de grootte en de kenmerken:
Bortaal is het grote cimbaal, dat ongeveer 1,5-2 kg weegt. De speler van de bortaal heet in Assam gayan. De bortaal is een symbool van de Assamese traditionele cultuur. Het ritmische, hoge geluid van de bortaal zou de omgeving ‘zuiver en heilig’ maken. In Uttar Pradesh heet het jhanjh. Majutaal is een middelgroot cimbaal.
Khutitaal of xarutaal is een klein cimbaal. Het staat ook bekend als majirá of karatala en wordt meestal gebruikt in traditionele, volks- en klassieke muziek in India. Het wordt ook gebruikt in dansvormen zoals Bhárat Natyam en Kathakali.
Bespeelwijze
De toonhoogte en het volume van een bekken hangen af van het metaal, de grootte en het gewicht waarvan het gemaakt is. Het ontwerp, de hamering, de snijwijze en de spanning in het bekken bepalen ook de klank. Voor kenners kunnen de klanken van belachtig tot ‘ping’ en van ‘wash’ tot gongachtig gaan, afhankelijk van hoe het bekken wordt bespeeld. Het materiaal, de kracht van de aanslag en de positie op het bekken zijn factoren die de klank beïnvloeden. Een bekken dat aan de rand wordt bespeeld, klinkt meestal lager en langer dan een bekken dat op de cup wordt bespeeld.
Handcimbalen worden met de holle kant tegen elkaar geslagen, waarbij de randen elkaar raken, en meestal in een verticale schuifbeweging, om de luchtweerstand te verminderen.
Een cimbaal heeft meestal een scherpe midhoge tot zeer hoge klank en wordt daarom vaak gebruikt om accenten te leggen in de hogere tonen van de compositie.
Naast het geluid en de toon die het voortbrengt, zijn er nog andere factoren die het karakter van het bekken bepalen. De kracht van de aanslag en de manier waarop het bekken wordt geraakt, bepalen hoe het geluid van een bekken verandert tijdens het bespelen.
Gebruik
Majirá’s zijn een paar kleine handbekkens die worden gebruikt om volks- of religieuze muziek te begeleiden. De majirá wordt vaak gehoord in India tijdens religieuze bijeenkomsten en ceremonies, vooral bij bhajans. Je kunt het ook zien op afbeeldingen van oude Indiase tempels.
De termen jalra, karatala, kartal of gini verwijzen allemaal naar dit paar ‘handcimbalen’.
In hindoeïstische religieuze contexten staan ze bekend als karatalas (kara hand, arm en tál ritme, beat), meestal gebruikt om devotionele muziek zoals bhajan en kirtan te begeleiden. Ze worden veel gebruikt door Hare Krishna-devoten bij het uitvoeren van harinam, maar zijn algemeen aanwezig in alle hindoeïstische devotionele muziek.
Gebruik bij cautál

Bij het zingen van Cautál-liederen zitten meestal twee rijen zangers op de knieën, soms staand, met cimbalen tegenover elkaar en aan het ene uiteinde een dholak-drummer. Ze zingen regels tekst in het Hindi antifonaal (de helften van een vers worden om en om uitgesproken of gezongen). Hoewel de melodieën relatief eenvoudig zijn, verandert het lied van ritme en tempo, afwisselend tussen rustige passages en spannende climaxen. Cautál wordt meestal gezongen door liefhebbers eerder voor hun eigen plezier dan voor een publiek. Het is een verzamelnaam voor het format, dat verschillende subgenres omvat, waaronder cautál zelf, jhumar, ulara, lej, baiswara, dhamar, rasiya, kabir, jogira en anderen.
Cautál wordt tegenwoordig uitgevoerd in verschillende delen van de Bhojpuri-regio, maar de belangstelling lijkt af te nemen. Gedurende de periode 1838-1917 was Cautál een van de Bhojpuri volksmuziekgenres die door contractarbeiders werden meegenomen naar het Caribisch gebied (voornamelijk Trinidad en Tobago, Guyana en Suriname), Fiji, Mauritius en Zuid-Afrika. Op deze plaatsen bloeide het krachtig op, ondanks de afname van de Bhojpuri-taal op Trinidad en in Guyana. Het kreeg ook voet aan de grond in secundaire diasporagemeenschappen van Indo-Caribiërs in bijvoorbeeld de Verenigde Staten, Canada, het Verenigd Koninkrijk en Nederland.
[Foto 4]
Wie de hele reeks ‘Hindostaanse muziekinstrumenten’ wil volgen: klik op de tag ‘Hindostaanse muziekinstrumenten’ hieronder.