blog | werkgroep caraïbische letteren

Het wonderlijke lot der ostagiërs

door Nico Eigenhuis


Medio 18e eeuw werden met een aantal van de marrongemeenschappen in Suriname  vredesovereenkomsten getekend. Door de toenmalige gouverneurs werd hierbij handig gebruik gemaakt van de in Suriname actieve missie van de Evangelische Broeder Gemeente (EBG). Ze zouden na het afsluiten van de overeenkomsten op locatie als postman/posthouder een oogje in het zeil houden en tevens verantwoordelijk worden gesteld voor de marron-ostagiërs/pantiman, die als gijzelaar naar Paramaribo werden gebracht. Onderstaand een korte schets van de gang van zaken per groep.

Saamaka: Met de Saramaccaners/Saamaka werd in 1749 door toedoen van de Duitse militair Carl Otto Creutz een eerste vredesverdrag afgesloten. Het zou hem als beloning een plantage opleveren, die hij Clevia noemde, naar zijn geboorteplaats Kleef in Duitsland. De overeenkomst zou in 1762 worden herzien onder gouverneur Crommelin, waarna in 1765 bij Senthea de eerste marron zendingspost van de EBG werd gevestigd.

school in Nieuw-Aurora / foto Nico Eigenhuis

Namens de EBG begon Christian Ludwig Schumann (1749-1794) er zijn zendingswerk onder de marrons. Hij werd geboren te Pilgerhut (Berbice), als zoon van de Zwitsere evangelist Theophilus Salomo Schumann, verzorgde Bijbelvertalingen en schreef een woordenboek Saramaccaans. In 1771 werd er door zijn toedoen de eerste marron gedoopt door de bekende EBG-er Christophel Kersten, te weten Johannes Arabi. Arabi zou het evangelisatiewerk onder de Saamaka ter plekke voortzetten tot zijn overlijden in 1821.

Aukaners: Met de Aukaners werd in 1760 na de Tempati-opstand een vredesverdrag te Auca afgesloten met tussenkomst van de van Jamaica afkomstige Boston Bendt. Na het afsluiten hiervan werd als ostagier Jeboa meegenomen, de zoon van het Aukaner stamhoofd Jakje. Hij werd in 1767 in opdracht van de Kerkeraad van Paramaribo naar Amsterdam gestuurd waar hij in verschillende kostscholen werd ondergebracht, waar hij steeds opstandiger en onhandelbaarder werd.

Eenmaal terug in Suriname was Jeboa getuige van de afranseling van een slavin door haar meester Robles de Medina en sprong voor haar in de bres. Hem werd hierna door de Raad van Politie verboden zich met de private affaires van de blanken te bemoeien. Jeboa leerde lezen en schrijven en zou worden gedoopt, waarna hij door het leven ging als ostagier Johannes Jeboa. Ostagier Johannes Jeboa was in 1793 verantwoordelijk voor het opstellen van het journaal van de overwinning van Zegelaar en Bambi op de Boni’s. Opdrachtgever Stoelman werd beloond met de plantage Morgenstond.

Grote stadskerk Paramaribo / foto Wikipedia

Matawai: Met de Matawai van Beku en Musinga werd in 1769 vrede gesloten. Een van de ostagiers die hierna naar de stad kwam was begin 19e eeuw Jan Abeni. Hij was als ’bevreedigde marron’ officieel een vrij man en gaf in de stad zijn naam aan een gemanumitteerde die als naam ‘Lika van Ostagier Abeni’ kreeg. Ook kwam hij in het bezit van een eigen houtplantage te Saramacca genaamd Abine’s Rust (resp. Abeni’s Rust).

Na het overlijden van Jan Abeni op 75 jarige leeftijd in het jaar 1821 zou zijn houtplantage in handen komen van ostagier Quassie/Kwasi Matewarie (van de Matawai). Ter plekke was een directeur aangesteld, H. Leunings, en er is een administrateur genaamd A. van Auka, kennelijk behorend tot de Aukaners. De plantage bleef tot 1832 op naam van Quassie Matewarie. In 1861 werd van de Matawai Johannes King (1830 – 1898) gedoopt tot lidmaat van de Evangelische Broedergemeente. Hij legde zich toe op de zending onder zijn eigen volk, waarvan hij  uitvoerig schriftelijk verslag deed in het Sranan/Surinaams. Over zijn leven en werk zijn diverse publicaties verschenen.

Johannes Arabi school te Nieuw Aurora / foto Nico Eigenhuis

Concluderend: Een eenduidig beeld van het lot van der ostagiërs is lastig te verkrijgen, maar er is wel de nodige informatie over ze bekend. Hieruit blijkt dat ze in Paramaribo onder toezicht van de kerk stonden, leerden lezen en schrijven en ook werden gedoopt. De ostagiërs fungeerden als tolk naar hun eigen gemeenschap, en kwamen in een lastige spagaat omdat ze moesten toezien op de naleving van de bepaling dat nieuwe vluchters door de marrons moesten worden uitgeleverd. Hier stond tegenover dat ze relatief vrij konden handelen, waardoor het zelfs mogelijk was dat ze er plantages op na hielden.

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter