blog | werkgroep caraïbische letteren
0
 

Het Suriname van Joop Vernooij

door Karel Steenbrink

In Nijmegen (klooster-verzamelhuis Catharijnehof, Rosa de Limastraat) hield Dr. Joop Vernooij zijn nieuwste boek ten doop op vrijdag 18 oktober j.l.

Joop Vernooij werkte van 1969-2001 in het bisdom Paramaribo, was daarna nog een vijftal jaren docent bij de theologische faculteit in Nijmegen voor wereldchristendom.
In 1998 publiceerde hij al een voorganger voor dit boek: De Rooms-katholieke gemeente in Suriname. Handboek van de geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk in Suriname, in eigen beheer uitgegeven. Dat was een boek van 280 bladzijden. Het grootste verschil tussen dat boek en het nieuwe is de moderne tijd: die kreeg in het oude boek 50 bladzijden, in het nieuwe bijna 70, maar in een veel persoonlijker, uitgewerkter en gedetailleerder stijl. Kennelijk heeft de auteur enige afstand genomen van zijn eigen werkterrein. De stijl van het Nederlands is ook heel wat prettiger geworden.
Wij kennen Joop Vernooij al lang, maar natuurlijk vooral door de reis van 15 dagen die wij zelf in 1999 maakten. Daarbij was hij een meer dan fantastische gastheer. Toen had Paule juist het jaar daarvoor gewerkt aan het bijschaven van het Nederlands van dat boek dat in 1998 uitkwam: in Suriname bleek ons hoe de talen daar dooreen lopen, zodat zelfs tijdens een preek Vernooij schijnbaar moeiteloos binnen een zin kon overstappen van Nederlands naar Sranan. De tien jaar Nederland hebben in het nieuwe boek duidelijke sporen achtergelaten.
Bij eerste lezing van deze kerkgeschiedenis valt meteen op hoe dichtbij de auteur op zijn onderwerp zit, maar er tevens enige afstand van wilde nemen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het thema politiek: Vernooij zelf heeft nooit in het openbaar kritiek op Bouterse willen geven: dat moest de bisschop maar doen, die immers een Surinamer is. Als Van Zichem dat al zou willen doen. Vernooij vond dat hij als Nederlander duidelijk een buitenstaander was. Bovendien als priester de pastoor voor alle katholieken, of die nu de ene of de andere kant kozen. Ook nu deze voorzichtigheid, al komen de aspecten wel her en der ter sprake. Op blz. 156 hekelt hij het dat de katholieke kerk wel extra aandacht had voor de cultuur van de javanen, chinezen en hindoestanen, maar eigenlijk niet voor de creolen, die toch de oudste bevolkingsgroep waren (na de Indianen). Zit hier ook zijn voorzichtigheid met kritiek op Bouterse bij: dat moeten de creolen zelf maar oplossen? Wel wordt uitvoerig vermeld hoe de Oblaat priester Martien Noordermeer in Augustus het land werd uitgezet vanwege ‘actie tegen het militair bewind’. Het is bij een aantal passages aardig om beide versies naast elkaar te lezen. In 1998 staat er bij dat Bisschop Van Zichem in het buitenland was tijdens de uitzetting en zijn latere reactie na terugkeer was ‘dat hij niet tegen de hantering van artikel 13 kon inbrengen, maar liet wel een protest horen tegen deze wijze van uitwijzing.’ Nu staat er in 2012 uitdrukkelijk bij dat dit protest pas een jaar na de uitwijzing plaats vond. In 1998 wordt het dilemma van de priesters meer expliciet besproken: kritiek geven betekent uitzetting en haalt dus niets uit. Moet je dan maar zwijgen? Leuke aanvullingen van de twee versies.
Ik heb het boek ook bekeken vanuit het idee: hoe schrijf je een kerkgeschiedenis over een bepaald gebied? Ik ben immers zelf bezig met het derde deel van een geschiedenis van Katholiek Indonesië. Allereerst viel mij op de hoofdindeling voor beide oud-koloniën hetzelfde zijn: het eerste deel gaat over de (her)start na de lange periode van verbood voor katholieke publieke en organisatorische aanwezigheid tot 1800. Het tweede deel bespreekt de periode 1866-1958. Dit deel begint met de komst van de ‘hoge boorden’, de Redemptoristenpriesters, snel versterkt met leden van de Fraters van Tilburg, Zusters van Roosendaal, Tilburg en Oudenbosch. Zij maakten er een gebied van dat zeer royaal door de geestelijkheid werd bediend: op blz. 105 staat een mooie foto van zo’n 50 zusters van Roosendaal ca 1920.
Het derde deel bespreekt de periode 1958-nu. (In de editie van 1998 was de breuklijn verdeeld in 1945-75 en de periode daarna). Dat was duidelijk een periode van ‘dramatische teruggang van het aantal religieuzen’, die zien op een statistiek blz. 132. De procedure en debatten rond de benoeming van de zeer jonge bisschop (36 jaar) Aloysius van Zichem komt uitvoerig aan bod. Heel bijzonder vond ik het ‘wapenschild’  van Bisschop van Zichem: niet langer een militaristische schild, maar een rond wapen op een kruis met drie fayalobi (= vurige liefde, symbool-bloem van Suriname). Ook zijn opvolger heeft dit idee overgenomen (141 en 180).  De periode van de ontwikkelingshulp komt ook ter sprake: ‘het bleef echter hulp met een Nederlands accent’ (169).

Hoop en tegelijk besef van zwakheid van het gedane werk speelt wellicht mee in het gedicht dat de slotbeschouwing afsluit: (Cándani, ps van Asha van den Bosch):

toen God verdween
bouwden wij kerken
en begonnen hem op te roepen
uit de muren

te laat kwam hij
de slavernij heeft hij gemist
ook van de immigratie weet hij niets

en weer had hij haast
het bloedbad laat hem koud

Daar  moeten we het even mee doen! Daarom toch nog even een suggestie voor een derde versie van dit verhaal, bij een volledige nieuwe editie, ooit nog eens: een paar regels van Shrinivasi, hier alvast 2 keuzes:

Maar zie ik blijf bij U
wanneer de wolken 
rood aanlopen.
Vergeet dit niet.

Gedenk mij
wanneer de nacht hierna
eenzaam speelt
met de rivier.

(Uit de editie van Geert Koefoed, Een weinig van het andere..,blz. 55. Het volgende blz. 110)

Voor die dit vol
zo vaal, ze wreed frustreerden

In haar ogen
zie ik de Vader
de Zoon en de Heilige Geest. 

[van de weblog van Karel Steenbrink]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter