blog | werkgroep caraïbische letteren

“Het rechte pad is te recht voor mij. Elk zijpad sla ik in om te kijken of er aan het eind iets van mijn gading is”

Een interview met Eric de Brabander

Eric de Brabander (Willemstad, Curaçao, 1953) schreef vijf romans, waarvan er twee – Het hiernamaals van Doña Lisa uit 2009 en De supermarkt van Vieira uit 2013 – onlangs verschenen in Papiamentse en Engelse vertaling. In 2020 verscheen Avila Beach Hotel in vijf korte verhalen en twee weken geleden Het geluid van naderend onweer, een bundeling van 27 verhalen. Verhaalkunst in tijden van corona. Een interview, mèt digitaal mondkapje.

Eric de Brabander

door Michiel van Kempen

Eric, hoe gaat het met je? Door de coronacrisis heeft Curaçao flinke klappen gehad: voelde je je meer geïsoleerd of juist niet? Betekende de crisis nog iets voor je schrijven?

Op Curaçao heeft de coronacrisis met name de lage middenstand geraakt. Vele families zijn in armoede afgegleden. Wat me goed deed is dat er vanuit de particuliere sector talloze hulpprogramma’s opgestart werden, de meesten in de vorm van het uitdelen van voedselpakketten. Ook Nederland is snel met hulp over de brug gekomen. Wel onder stringente voorwaarden die geen schoonheidsprijs verdienden. De particuliere sector heeft flinke klappen gehad, ook onze tandartsenpraktijk is geruime tijd verplicht dicht geweest terwijl het personeel doorbetaald moest worden. Ikzelf doorsta de crisis redelijk ongeschonden. Ik vrees in de komende maanden talloze boeken tegemoet te mogen zien met corona als thema. Ikzelf blijf daar ver van weg. Ik hoop alleen maar dat het allemaal snel voorbij gaat.

Nou, ik bedoelde eigenlijk dat het sociale isolement van de covid 19-situatie je misschien meer ruimte geeft om te schrijven? En het zou misschien juist van iemand die schrijft èn werkt in de medische sector interessant zijn om te zien hoe die zijn literaire licht laat schijnen op zo’n diep ingrijpend mondiaal verschijnsel als corona. Iedereen moet afstand houden en jij staat daar als tandarts in zo’n spetterende muil te koekeloeren. En vooral op het eiland Curaçao draaien de scharnieren van de samenleving moervast. Of zie ik dat verkeerd?

Wat je beschrijft klopt wel zo’n beetje. Alle tandheelkunde die niet direct noodzakelijk is is het afgelopen jaar uitgesteld tot nader orde en dat heeft me tijd gegeven om te schrijven. Het schrijven over corona echter laat ik het liefst aan anderen over. Ik steek liever op een andere manier mijn handen uit de mouwen. Daarbij komt, ik ben op dit moment een roman aan het schrijven waar ik in 2019, voor coronatijd, aan begonnen ben. Er komt dus geen coronaromannetje tussendoor.

Eric de Brabander, met gitaar, in zijn tandartsenpraktijk

In korte tijd verschenen er verschillende nieuwe boeken van je. Het geluid van naderend onweer is je eerste grote verhalenbundel. Is dit gebundeld werk van verschillende jaren?

Enkele verhalen zijn eerder gepubliceerd in het Antilliaans Dagblad. Eén verhaal heb ik in opdracht geschreven ter gelegenheid van de opening van de Kathedraal van Doornen van beeldend kunstenaar Herman van Bergen. Het titelverhaal ‘Het geluid van naderend onweer’ ben ik enkele jaren geleden begonnen als een roman. Ik verbaasde me over het modieuze tattoofenomeen en vroeg me af hoe de sociale connotaties tot stand kwamen. Hang naar individualisering, hang naar de expressie van vrijheid? Nu, in de coronapandemie schrik ik ervan hoe in Nederland die hang naar vrijheid het individu gelegenheid geeft zich af te zetten tegen maatregelen die de regeerders nemen. Op Curaçao is dat in veel mindere mate zo. Al schrijvende kwam ik er echter achter dat het tattoothema zich niet leende voor een dikke roman, niet met mijn pen tenminste.

Het titelverhaal gaat over een tandarts die zijn uitgedoofde relatie en zijn leven een oppepper wil geven. Hij laat zich omscholen tot tattookunstenaar, waarmee hij ook zijn vrouw uitdaagt. Zonder dit verhaal als een stukje autobiografie te zien: in hoeverre is zo’n verhaal een verbeelding van je eigen angsten, en misschien je eigen verzet tegen het inslapen en het ouder worden?

Half Amsterdam heb ik afgestruind op zoek naar tattooshops. Het was een ervaring te mogen aanschouwen met hoeveel vakmanschap en liefde de tattoomeesters de naald hanteerden. Maar Bicho Boomgaard en ik hebben weinig gemeen. Ik ben veertig jaar getrouwd met de kunstenares Ellen Spijkstra. Zij laat me geen ruimte om wat dan ook uit te doven. Zij houdt me op mijn tenen in alles wat ik doe en geeft me de ruimte om mijn dingen te verwezenlijken.

Wat ik met Bicho deel, behalve mijn beroep, is gulzigheid. Het rechte pad is te recht voor mij. Elk zijpad sla ik in om te kijken of er aan het eind iets van mijn gading is. Dat maakt dat ik van mijn beroep een obsessie heb gemaakt. Geen passie. Dat is een naar modewoord. Als me gevraagd wordt wat mijn passie is, sla ik dicht. Een passie ruikt naar monomaniteit en dat is een psychiatrische aandoening.

Schrijven geeft me kracht en inspiratie om ouder-worden in de ogen te kijken.

Ik beoefen de tandheelkunde in al haar aspecten, leidt eindejaarsstudenten van de RUG op en doe aan wetenschappelijk onderzoek. Schrijven geeft me kracht en inspiratie om ouder-worden in de ogen te kijken, dat zeker. In de postcoïtale fase van mijn beroep is het schrijven een aangename aanvulling. Maar of ik het daarom doe, en om mijn angsten te wurgen, tsjongejonge, daar heb ik nooit over nagedacht. Voor zulk een diepzinnigheid heb ik domweg geen tijd.

Bij Cola Debrot, Tip Marugg, misschien wat minder bij Frank Martinus Arion is volgens mij hun allereerste drijfveer tot schrijven hun persoonlijke positiebepaling in de wereld en de eilandelijke samenleving. Daar moet jij toch ook geregeld over nadenken?

Mijn God. De persoonlijke positiebepaling. Tja, ik ben het centrum van het heelal, dat klopt geloof ik wel. Net zoals jij dat voor jezelf bent. Daar kan je over nadenken hoeveel je wilt, je verandert er echter niks aan. Tenzij je zwanger raakt en een kind baart. Dat kind steelt een stukje van je persoonlijke positie.

In een gezelschap werd eens de vraag gesteld of iedereen recht heeft op zijn eigen waarheid. Ik was de enige die om zich heen begon te slaan. Een eigen perceptie, daar kan ik mee leven. Of een eigen mening, mits die onderbouwd is. Maar een eigen waarheid? Herejezus, dan heb je werkelijk een naar narcisme ruikend probleem met je persoonlijke positiebepaling.

‘De moordenaar van Sint Maarten’ is ook een tandartsverhaal, over een moordenaar die tijdens zijn behandeling ontsnapt aan zijn bewakers en geschept wordt door een auto als hij wegrent. De slotalinea’s zijn groots:

‘Halt, stop, para!’ schreeuwde hij terwijl hij gericht een aantal schoten loste. De toeriste was onder het bankje gekropen. Haar hoed was afgevallen en ze had haar handen voor haar ogen geslagen. Geen enkel schot trof doel. In de muur van het pand aan de overzijde van de straat zaten wat kogelgaten, dat was alle schade die Passial had aangericht. De collega van Passial was wat sneller te been. Hij rende achter de moordenaar, die vlokken afdrukpasta achter zich liet. Tandarts Goedgedrag was zodanig van slag dat hij zijn adrenaline ook maar de vrije loop liet en achter de twee aanrende. Thomas rende naar de vierbaansweg die vanaf de Julianabrug dwars door het stadsdeel Otrobanda liep en stak die over, zonder acht te slaan op het verkeer. Hij werd geschept door een Amerikaanse auto die van de brug afkwam.

Toen Passial en tandarts Goedgedrag hijgend aankwamen bij Thomas, die met een vreemde knik in zijn benen op de stoep lag, wist de tandarts niet veel anders te doen dan met een routineus gebaar de afdruklepel uit de mond van de moordenaar van Sint Maarten te nemen. Hij bekeek de afdruk zorgvuldig en bromde goedkeurend. Hij stopte de lepel in de zak van zijn witte doktersjas en vroeg zich af of hij ooit door de overheid betaald zou worden voor het werk dat hij verricht had. Daarna liep hij terug naar zijn praktijk om de toeriste te helpen.

Eric de Brabander behandelt een patiënt

Is dit een voorval uit je praktijk, wat komt er uit de fictieduim van de schrijver?

Dit verhaal is authentiek. De kogelgaten zitten tot op de dag van vandaag, dertig jaar na dato, nog in de muren van het pand tegenover onze praktijk. Aan de slotalinea’s heb ik wat moeten knutselen. Tandarts Goedgedrag heeft wat minder compassie getoond dan ik in werkelijkheid. 

Wuif je met die naam ook nog even naar oud-gouverneur Frits Goedgedrag?

Nee. Goedgedrag is een naam die in Suriname veel voorkomt. Een naam die verwijst naar de slaventijd. Met deze naam heb ik de tandarts een gezicht proberen te geven. Nu je het zegt, de tandarts zou heel goed op onze oud-gouverneur kunnen lijken.

Ik noemde nu een paar van de langere verhalen. Misschien is dat een persoonlijke appreciatie, maar ik vind de langere verhalen een stuk beter dan de hele korte, die qua plot niet erg bevredigen, en waar vampiers en buitenaardse wezens in voorkomen. Ik heb Nosferatu altijd een zeikerd gevonden en was blij toen ik in Transsylvanië was dat er van zijn kasteel nauwelijks drie stenen over zijn gebleven. En die buitenaardse wezens heb ik nooit ontmoet. Ik heb het idee dat de verhalen die het dichtst bij je eigen werkelijkheid staan je het gemakkelijkst afgaan. Heb je dat ook zo ervaren bij het schrijven?

Nee. Vampiers ben ik in mijn leven genoeg tegengekomen. Zeker vrouwelijke. Met lange halsslagader doorborende cuspidaten heb ik ze echter nooit ontmoet en mijn bloed heb ik tot nog toe met succes weten te verdedigen. Mijn fantasie is, zolang ik door mijn vrouw, kinderen en vrienden niet teruggeroepen wordt, onderdeel van mijn werkelijkheid.

Merk je dat lezers op Curaçao dat overschrijden van de grenzen van de empirische werkelijkheid en die vervlechting met het fantastische herkennen?

Ik vraag me dat ook af. Mijn magie is absurd. De Curaçaoënaar neemt zijn onverklaarbare zaken heel serieus en zal wellicht wat problemen hebben met mijn absurditeit. Natuurlijk is er op onze eilanden, net als op het ons omringende vasteland sprake van een hang naar het onverklaarbare. Ik zeg echter beslist niet dat het magisch realisme een Latijns-Amerikaanse oorsprong heeft, zoals zoveel anderen beweren. Harry Mulisch schreef met De ontdekking van de hemel een stuk magisch realisme dat zijn weerga niet kent, en zo ken ik nog wel meer schrijvers uit andere streken als de onze die zich met het ongrijpbare bezighouden.

De meeste van je verhalen spelen zich af op en rond Curaçao, enkele elders. Natuurlijk put je uit je ervaringswereld. Maar vind je dat een Curaçaose schrijver ook een “verplichting” heeft om zijn eigen leefwereld als verhaaldecor te kiezen?

Een Curaçaose schrijver heeft, net zomin als schrijvers van andere nationaliteiten, geen enkele verplichting. De eigen leefwereld is voor de meeste schrijvers natuurlijk wel een onuitputtelijke bron van inspiratie.

Eric de Brander op zijn Blue Tortuga

Mooi is dat je verschillende verhalen wijdt aan het varen, de zee, Curaçao als stukje land in de Caraïbische zee. Hemingway is niet ver, een verhaal heet ook ‘De oude man en de zee’ en daarin komen dan figuren uit boeken tot leven. ‘Een Duitser in Tucacas’, dat gaat over een paar mannen die met hun boot terechtkomen in een haven in Venezuela die beheerd wordt door een Duitser, deed mij onmiddellijk aan Boeli van Leeuwens roman Het teken van Jona denken, waarin ook nazi’s in Latijns-Amerika opduiken. Jouw verhaal neemt een heel andere wending, de Duitser is te jong om nazi te zijn, maar het gaat wel over de generatie van zijn ouders en hoe hij daar in Venezuela terechtkwam. Het is vooral zo’n goed verhaal omdat het verhaal het mysterie niet prijs geeft. Dacht jij zelf ook aan Boeli van Leeuwen? Hoe sta je tegenover zijn schrijverschap?

Ik heb geen moment aan Boeli gedacht bij het schrijven van dit verhaal. Het verhaal is namelijk volledig autobiografisch. Mijn broer Lars en mijn vriend Chris Winkel die mij vergezelden op mijn boot zijn mijn getuigen. Hier en daar heb ik me een en ander aan vrijheden veroorloofd, een schrijver moet dat vergeven worden vind ik.

Boeli heb ik gekend als de vader van mijn vriendin. Ik was een puber en vond dat ik zijn boeken moest lezen. Ik meende de man te kennen maar daar was ik domweg te jong voor. Pas later, tijdens het herlezen van zijn werk, kreeg ik meer begrip voor de man die hij was. Het is geweldig werk, en dan heb ik het voornamelijk over zijn vroegere boeken. Het doet me denken aan het werk van Gerard Reve, de tijdgeest is in ieder geval vrijwel dezelfde, met dat verschil dat de tijdgeest van Boeli een tropische is. Dat geldt overigens ook voor Tip en Cola. Nog twee inspirerende schrijvers.

Boeli van Leeuwen was veel meer een fantast, schreef veel barokker, jij bent realistischer in je schrijven. Toch duikt er opeens een levende zeemeermin op in een verhaal, elders laat een vrouw voorwerpen opeens bewegen, in ‘De geur van pasgevallen regen’ duikt een levende vrouw op die 25 jaar geleden in een coltan-mijn verdween. Is het surrealisme in de oude verteltradities van het Caraïbisch gebied belangrijk voor je?

Ik heb die verhalen niet geschreven met het plan om eens lekker magisch te doen. Die dingen spelen zich in mijn hoofd af. Ze verdwijnen weer als ik een stukje hard en fanatiek ga mountainbiken.

Het is heerlijk om te fantaseren over sprookjesachtige zaken. In de werkelijke wereld ben ik wars van onzin, lid van de Nederlandse vereniging tegen de kwakzalverij, in haar maandblad kun je regelmatig mijn naam zien voorbijkomen. Tevens oprichter en voorzitter van Skeptico, een Curaçaose vereniging die tot doel heeft onzinnigheden en bestuurlijk beleid op medisch gebied zonder wetenschappelijke basis onderuit te halen.

‘Kapitein Billie’ is een fraai smokkelaarsverhaal gesitueerd in een context van verpauperde bejaarden die moeten verhuizen. Dat zou ook voor Boeli een mooi gegeven zijn geweest. Je proeft dat je meeleeft met de arme sloebers op Curaçao. Heb je echt zo’n verpauperd tehuis bezocht?

Dit verhaal is volledig autobiografisch. Ik heb enkel wat namen veranderd. Wat me opvalt is dat je Boeli en mijn schrijven wilt koppelen. Had ik je ooit verteld dat ik in mijn jonge jaren een relatie met zijn overleden dochter heb gehad?

Ja, maar ik leg die link niet om die reden, maar omdat je werk ook bepaalde scènes uit Boeli’s werk oproept. Bovendien schrijf je over hem in je bundel Avila Beach Hotel. Maar eerder dan in de stijl van je werk, zie ik een andere parallel: dat iemand die je kunt rekenen tot de intellectuele elite van het eiland, toch zo’n betrokkenheid met de “verschoppelingen van de aarde” laat zien.

Boeli van Leeuwen was een zeer maatschappijkritisch iemand. Wars van luxe en uiterlijk vertoon. Voor zijn deur geen dure auto’s. Thuis werd er awa lamoentji geserveerd in plaats van rumcola’s en dure wijnen. Als advocaat al was hij begaan met de minderbedeelden waaronder hij zich mengde, hun verhalen opzoog en daarover schreef. Als ik al iets met Boeli gemeen zou hebben is het dat we beiden goede ogen hebben voor wat er zich in deze samenleving afspeelt. Maar ik drink whisky en goede wijn, hou van een goed restaurant of van de kookkunsten van mijn vrouw en sta beslist anders in het leven.

Je sprak ook al over particulieren die bijspringen in coronatijd. Klinkt Amerikaans. Ligt daar een zwakte van de Curaçaose samenleving?

Ja. Onze zwakte is de parlementaire democratie die niet naar behoren werkt. Een land kan zich pas een parlementaire democratie veroorloven als het een goed geschoold electoraat heeft en hoogopgeleide parlementariërs en ministers die een ambtenarenapparaat aansturen waarvan de man met de juiste opleiding op de juiste plek zit. Ons eiland wordt gerund door particuliere initiatieven, de politiek zit er voor spek en bonen bij. De zwakte van de Curaçaose samenleving is het onderwijs.

‘De kathedraal van doornen’ – je noemde het kunstwerk van Herman van Bergen al – is een soort aangeklede conversatie waarin de kunstenaar, de journalist/schrijver Hans Vaders en een ik-figuur voorkomen. Dit verhaal lijkt eerder een journalistieke reportage. Of niet?

Dat klopt. In mijn jeugd was ik bevriend met Nicole Henriquez, de dochter van Shon Max en May. Dat ben ik overigens nog steeds. Op hun landgoed, waar nu de Kathedraal van Doornen staat, heb ik menig uurtje doorgebracht. De verhalen zijn mij met depaplepel ingegoten. Het was een van de redenen dat ik ter gelegenheid van de opening van de kathedraal opdracht kreeg een verhaal te schrijven. Dit verhaal is ook gepubliceerd in een boekje dat aan de genodigden is uitgedeeld.

Twee verhalen geven het idee dat je put uit je jeugd: ‘Googel maar’ gaat over een uit de hand gelopen klassenexperiment op een middelbare school op Curacao. Ze proberen het experiment van Milgram te herhalen: dat heel gewone mensen op gezag van een autoriteit elkaar steeds meer pijn gaan doen. In het verhaal wordt er wraak genomen op een grootsprakig vriendje. ‘Woutertje’ gaat over een Haags jongetje dat gruwelijk aan zijn eind komt, waarbij jijzelf en een ander Curaçaos jongetje bij betrokken waren. Ze geven beiden de indruk dat je dicht bij je eigen jeugd gebleven bent. 

‘Googel maar’ zoog ik uit mijn duim nadat ik over het experiment van Milgram een artikel las dat de wetenschappelijke bevindingen van het experiment in twijfel trok. Het enige wat ik voor ogen had tijdens het schrijven was mijn oude klaslokaal op het Radulphus College. ‘Woutertje’ is autobiografisch. Het jongetje heette anders, ik wil geen gedonder met de nabestaanden al is het meer dan 60 jaar geleden.

Bij sommige auteurs zie je direct dat hun roman of verhaal een vorm van genoegdoening is na vervelende ervaringen in hun leven. Ze halen hun gram. Kun je je voorstellen dat dat voor jou ook wel eens kan spelen in je werk?

De roman Hot Brazilian Wax heb ik geschreven uit ergernis. De Curaçaose overheid liet zich steeds meer leiden in de gezondheidszorg door acupuncturisten, iriscopisten, handopleggers, voetreflexologen en andere kwakzalvers. Toen de drinkwaterfluoridering, waar ik als tandarts nauw bij betrokken ben, dreigde te worden afgeschaft op niet-wetenschappelijke gronden ben ik gaan schrijven. Nadat ik de pen had neergelegd heb ik me voorgenomen ergernis nooit meer een leidraad voor mijn schrijven te laten zijn. Het kan niet zo zijn dat rabiaatheid het plezier in je schrijven vergalt.

Tenslotte: wat is er belangrijker voor je schrijven: je eigen ervaringswereld, of de adrenalinestoot die de grote schrijvers uit de wereldliteratuur je kunnen geven?

Van grote schrijvers uit de wereldliteratuur word ik alleen maar nederig. Op mijn nachtkastje ligt Zwarte Schuur van Oek de Jong. Met deze auteur deel ik iets. Wat kan die man schrijven. Ilja Leonard Pfeijffer is er ook zo een. Of Tommy Wieringa die trouwens ook bij de Knipscheer begonnen is, om jaloers van te worden.

Een groot inspirator is voor mij de Colombiaanse schrijver Alvaro Mutis. Ik kreeg zeker twintig jaar geleden een boek van hem in mijn handen gedrukt van mijn vriend Jan Brokken die toendertijd op Curaçao woonde. Wie mij leest en het werk van Mutis kent weet waar deze man me geïnspireerd heeft. Maar om direct antwoord te geven op je vraag, mijn eigen ervaringen zijn het belangrijkste, daar schrijf ik over.


Eric de Brabander. Avila Beach in 5 korte verhalen. Haarlem: In de Knipscheer, 2020. 35 pp. ISBN 978-90-6265-784-1

Eric de Brabander. Het geluid van naderend onweer. Verhalen. Haarlem: In de Knipscheer, 2021. 241 pp. ISBN 978-94-93214-04-0

1 comment to ““Het rechte pad is te recht voor mij. Elk zijpad sla ik in om te kijken of er aan het eind iets van mijn gading is””

  • Een mooi en uitputtend interview met een begenadigd schrijver die alleen maar op zichzelf jaloers hoeft te zijn.

2 Trackbacks/Pings

Your response at Fred de Haas

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter