Het pyawspel in Suriname: nostalgie hardnekkig gekoesterd (1)
door William Man A Hing
[Eerste hoofdstuk vanVan de roemruchte teloorgang van de Chinese vereniging Kong Ngie Tong (1880-1930).]
Voor de bewoners van Paramaribo was het pyawspel tijdens de kommervolle periode van de economische depressie in de jaren dertig van de vorige eeuw een spannende, zo niet lucratieve bezigheid. Talloze burgers konden dagelijks de verleiding niet weerstaan tot het aankruisen of aanstippen van de vreemde en onleesbare karaktertekens op de kleine witte briefjes in de verwachting maar eigenlijk meer nog in de hoop een mooie prijs in de wacht te slepen.
Het illegale gokspel kreeg zijn genadeklap door de opheffing van de vereniging Kong Ngie Tong bij een beschikking van het Hof van Justitie in 1930. Deze beslissing is vervolgens in 1932 bekrachtigd door de Hoge Raad der Nederlanden in Den Haag. De sluiting van het sociëteitsgebouw van de vereniging als logistiek centrum van de activiteiten betekende tevens het einde van de grootschalige activiteiten op het gebied van de pyawloterij. Daarna ging het spel op clandestiene wijze door in kleinere kring totdat razzias van de politie in 1947 (Pronk, 1962) een definitief einde maakten aan de organisatie van het spel.
Het volgende relaas vormt een beschrijving/weergave van de impact van het kansspel op de samenleving in de dagen van weleer.
Het pyawspel: verbreiding en omzet
In zijn studie Verkenningen op het gebied van de criminaliteit in Suriname (1962) heeft B. Pronk in een aparte paragraaf uitvoerig aandacht besteed aan het pyawspel van de Chinezen.(p. 135) Hij stelde vast dat “Het piauwspel deed omstreeks 1912 zijn intrede in de Surinaamse samenleving. Het werd hoofdzakelijk te Paramaribo gespeeld.” Aanvankelijk door de Chinezen alleen, maar later ook door Creolen en “… tenslotte werd het aantal Creoolse deelnemers het grootst.”
Deze ontwikkeling was waarschijnlijk mogelijk doordat verschillende leden van de chinese vereniging Kong Ngie Tong, ertoe over waren gegaan om voor eigen rekening een pyawspel te organiseren. Daarbij werden de loterijbriefjes eveneens in het openbaar aan niet-Chinezen werden aangeboden.
Uit een Nota van de Inspecteur van Politie aan de Procureur-Generaal in 1928, citeerde Pronk voorts de volgende bijzonderheden: de organisatie bestond uit “… een 22 tal piauwbanken, van 2.000 tot 10.000 gulden sterk, gefinancierd door enige min of meer kapitaalkrachtige Chinezen die aandeelhouders in de bank waren, terwijl de distributie van de piauwloten plaats vond door een 200 tal piauw-agenten. De bruto-inkomsten schatte men op fl. 400.000 (d.i. Surinaamse guldens – WMAL) per jaar.” Hoe betrouwbaar de verstrekte cijfers zijn valt niet direct na te gaan, ook al omdat andere bronnen afwijkende aantallen en bedragen vermelden.
Over het spel had in 1927 al een zekere “Practicus” de volgende observatie in het nieuwsblad Suriname prijsgegeven: “Nagenoeg negentig percent van Paramaribo en omstreken nemen deel aan de piauw-loterij. De wensch tot deelneming is bij dat deel zóó hartstochtelijk, dat ik, met mijn leken verstand, de mogelijkheid niet meer kan inzien van het uitroeien van “piauw”.” En voorts over het netwerk: “Er zijn thans, naar ik verneem, veertien banken elk met fl.1.500,– kapitaal en ongeveer 90 agenten in de stad.”
Het nieuwsblad De Surinamer van 24 januari 1934 schreef een kritisch commentaar op een artikel in De West door ene H.M. Stephan. Onder de kop “Twee en twintig millioen” parafraseerde het een uitspraak van de genoemde auteur als volgt: “In alle toonaarden klaagt de Heer Stephan, dat sinds 1912 tot den huidigen dag de Chineezen een miljoen gulden per jaar uit de bevolking zuigen met hun piauw.”
Met dit soort aantijgingen was de toon gezet voor een jarenlange polemiek tussen de genoemde plaatselijke nieuwsbladen over de toelaatbaarheid en omvang van het pyawspel. In dit steekspel had nieuwsblad De West de zijde gekozen van de overheid en de wet en haar strikte handhaving, terwijl het ander kamp een sociaal pleidooi hield voor de Chinezen en de deelnemers met een beperkte mate van gedogen van het spel. En marge lieten de burgers zich overigens in de felle discussies niet onbetuigd en verdedigden ze daarbij een eigen standpunt.
De geciteerde Stephan was geenszins een willekeurige toeschouwer. Hij was in feite als ondernemer een belanghebbende die reeds in 1927 een vergunning had aangevraagd voor het organiseren van loterijen. Bij Gouvernements-Resolutie van 14 maart 1932 no. 868 werd hem pas na een eerdere afwijzing vergunning verleend “…tot het aanleggen en houden van geldloterijen op korten trekkingstermijn”. Deze loterij raakte bekend onder de naam “Stephan’s kwartjesloterij”.
Hoe indrukwekkend de geschatte omzetten van de chinese pyawbanken waren kan worden vastgesteld bij een vergelijking met de staatsinkomsten uit die periode. De landsbegroting van de jaren 1928 en 1933 bedroeg fl. 4.380.462 (GAB 1929, no. 8) respectievelijk fl. 3.542.291 (GAB 1934, no. 9).
Van de administratieve rompslomp en logistieke implicaties kan met cijfers uit de geciteerde Nota 1928 de volgende kwantitatieve reconstructie worden gemaakt. Met een jaarlijkse omzet van 400.000 gulden kwam het aandeel van de 22 pyawbanken elk op ruim 20.000 gulden per jaar. Het bedrag zou bij een gemiddelde deelname 50ct per formulier een berg van 800.000 briefjes per jaar kunnen genereren , exclusief de voorgeschreven duplicaten. Het distributienet bestaande uit 200 agenten had op de wijze per jaar dus gemiddeld 4.000 formulieren te verwerken per tussenpersoon.
Van de organisatie der pyawspelen
Er vonden per dag twee trekkingen plaats, één tegen het middaguur en één op de avond. Voor de noodzakelijke handelingen die betrekking hebben op het spel, zoals de administratie, de trekkingen, de afdracht van de ingelegde gelden en de uitbetaling der prijzen, fungeerde het sociëteitsgebouw van de vereniging op de hoek van de vroegere Steenbakkersgracht, thans de dr Sophie Redmondstraat, en de Ladesmastraat, als centraal punt. Niet geheel duidelijk geworden is of deze gang van zaken de toestemming dan wel instemming genoot van het bestuur van de vereniging.
Van verenigingszijde waren in elk geval geen afdoende maatregelen getroffen om aan deze toestand een eind te maken zodat het bestuur op zijn minst de verdenking op zich had geladen de verboden activiteiten te hebben gedoogd.
Het pand met zijn markante architectuur kreeg in de volksmond weldra de naam van “karta oso”(gokcentrum). Het feit dat tijdens het proces voor het Hof van Justitie in 1930 een van de getuigen à charge, de inspecteur van politie Patrick Duncan Mac Donald, het (gewezen) bestuurslid van de Kong Ngie Tong de heer Woei A Tsoi een “machthebber op piauwgebied” en “houder van piauwbank no. 6” noemde, ondersteunt de stelling dat de pyawloterijen in een goed georganiseerd verband werden geëxploiteerd.
Van de lokale trekkingsprocedure
De exploitant of organisator, genaamd de bank(ier), zette een aantal briefjes of formulieren uit bij het publiek. Dit vond op directe wijze plaats of via tussenpersonen, de z.g. agenten.
Deelnemers konden maximaal acht karakters met rode inkt aankruisen of aanstippen tegen een inzet van minimaal vijf cent per formulier. De agent maakte terstond een kopie van het ingevulde formulier met vermelding van het nummer van de bank(houder), datum en tijd van de trekking.
Dit tweede exemplaar werd door de tussenpersoon tegen betaling van een commissieloon van 10% ingeleverd bij de betrokken bank(ier).
Voor een trekking waren de volgende hulpmiddelen benodigd: vier bussen, genummerd van 1 (één) tot en met 4 (vier); 120 briefjes die elk voorzien was van één der karaktertekens van de tekst van de loterijbrief alsmede drie dobbelstenen.
Deze 120 briefjes met elk een enkel karakter werden daarna op gelijke wijze gevouwen en op willekeurige wijze in vier groepen van 30 elk over de vier bussen verdeeld.
De bankhouder gooide zelf daarna de drie dobbelstenen telkens voor elk der bussen. De bus waarvoor de hoogste score was verkregen leverde de winnende (acht) karaktertekens.
Deze regels over de trekking zijn ontleend aan “een verklaring van de politie” die als Bijlage 4(p. 259/260) is opgenomen in het geciteerde werk van Pronk. De procedure is ook in extenso overgenomen door het plaatselijk nieuwsblad Suriname (1930) en De Telegraaf in Nederland.
De eerste prijs was gereserveerd voor het lot met de acht treffers; in de prijzen vielen voorts deelnemers die minimaal vijf treffers hadden gescoord per ingeleverd formulier.
Volgens de uitleg in de hierboven genoemde bron leverde bijv. een inzet van 25ct. in geval van vijf treffers een prijs op van fl. 2,60; zes treffers een bedrag van fl. 26,–; zeven treffers een bedrag van fl. 260,– en de maximale acht treffers de hoge som van fl. 520,–.
[vervolg, klik hier]
Het boekje Van de roemruchte teloorgang van de Chinese vereniging Kong Ngie Tong (1880-1930) kost 15,00 euro inclusief portokosten en kan besteld worden door storting op rekening ING-bankno. 4221241. Besteladres bij de auteur W.L. Man A Hing, Marathonlaan 37, 1183 VC Amstelveen of op mijn emailadres: william.manahing@gmail.com. (Bestellen worden niet afgehandeld tussen eind november 2013 en eind december 2013.)