blog | werkgroep caraïbische letteren

Het postkoloniale Indische debat

door Alfred Birney

Het probleem met het postkoloniale debat in Nederland is dat er geen postkoloniaal debat is. Nou klinkt dit wat flauw, dus ik zal het wat genuanceerder zeggen: het postkoloniale debat in Nederland is afhankelijk van incidentele oprispingen bij de aandacht voor de Indische, Surinaamse en Caribische literatuur en, breder getrokken, voor boeken afkomstig van immigranten en hun nazaten. Wie wil weten wat koloniale en postkoloniale literatuur behelst, moet lezen Europa Buitengaats; koloniale en postkoloniale literaturen in Europese talen onder redactie van Theo D’Haen.

Onlangs trok een nieuw Indisch boek de aandacht van recensenten, onder wie er velen zaten die dachten dat het wiel was uitgevonden. Het boek is van Eveline Stoel, getiteld Asta’s ogen. Het is een documentair geschreven boek dat toevallig zijn weg vindt naar het grote publiek. Ik zeg toevallig, omdat er jaarlijks tientallen van dergelijke boeken verschijnen, al decennia lang. De meeste van die boeken belanden in de prullenbakken van de redactielokalen, een enkele titel vindt zijn weg.

Boeken als Asta’s ogen hebben als voordeel dat de Indische geschiedenis weer even levend wordt. Ik zeg: even. Want die geschiedenis wordt niet werkelijk levend gehouden, althans niet in de officiële canon. Onze beroepslezers hebben beroerd geschiedenisonderwijs genoten en in het kielzog daarvan dus net zulk beroerd literatuurgeschiedenis. Ze hebben geen helder zicht op de verschillen in perspectief tussen blanke en niet-blanke schrijvers uit Nederlands-Indië en de Cariben. Vanzelfsprekend geven zij hun beperkte kennis van de (post)koloniale literatuur door aan hun studenten, die op hun beurt doodleuk boeken als Orpheus in de dessa en Oeroeg hoogtepunten noemen in de Indische literatuurgeschiedenis.

Let wel: het gaat hier niet over smaak, maar over perspectief. Een voorbeeld hiervan is de kritiek van Tjalie Robinson op Oeroeg, een stuk geschreven in 1948. Dit stuk, vol met sterke argumenten, heeft nooit enige invloed gekregen op de smaakmakers van de Nederlandse literatuur. Hoe komt dat?

Dit soort vraagstukken behoren bekend te zijn bij deelnemers aan een postkoloniaal debat. Anders weet je niet waarover het gaat. Afgelopen zaterdag werd er een dergelijk debat gevoerd in Nijmegen, er werd althans een poging ondernomen.

Op het podium nemen plaats Wim Willems, Eveline Stoel, Lizzy van Leeuwen en ik. Gespreksleider is Wim Brands.

Wim Willems zit al 30 jaar met zijn neus in de materie, is biograaf van Tjalie Robinson en ziet soms door de vele bomen het bos niet meer. Eveline Stoel is een nieuwkomer die het zich kan permitteren onbevangen en ongehinderd door een veelheid aan kennis haar zegje te doen. Lizzy van Leeuwen doolt rond in het niemandsland tussen wetenschap en essayistiek en heeft de neiging het gesprek al te technisch voor de toehoorders te maken. Ikzelf doe vooral aan het begin van zo’n debat niets anders dan iedereen maar meteen in de rede vallen omdat ik denk dat ik het allemaal beter weet. Mij wordt herhaaldelijk door Wim Brands ingefluisterd dat ik even mijn mond moet houden en dan gedraag ik me wel. Diezelfde Wim Brands is een journalist (en dichter) met veel ervaring op het gebied van postkoloniale en etnische literatuur. Hij leidt het debat in strakke banen, omdat het anders een gekijf van jewelste wordt.

Dat een dergelijk debat nooit een bevredigend einde krijgt, dat weet je van te voren, al is het maar omdat meer dan de helft van de gesprekstijd opgaat aan het uitleggen van waar het nou eigenlijk allemaal om gaat. Toch zijn dit soort gesprekken zinvol. Want er zijn altijd mensen in de zaal die ermee aan de gang gaan, erover gaan nadenken, ook al hebben ze de helft maar begrepen.

Mijn punt is dat het postkoloniale debat een vanzelfsprekend onderdeel zou moeten zijn van het algehele literaire debat. Dat de postkoloniale geschiedenis als een wezenlijk en onlosmakelijk onderdeel zou moeten worden gepresenteerd van de algemene Nederlandse geschiedschrijving.

Maar ja… ís er überhaupt wel een literair debat? En wordt de canon van de Nederlandse geschiedenis wel écht vernieuwd met dat beetje VOC-gelul dat eraan is toegevoegd? Wanneer zijn we zover dat we vanuit verschillende perspectieven naar onze eigen (literatuur)geschiedenis kunnen kijken?

Wim Willems brak aan het einde van het debat, voor een volle zaal, een lans voor de Turkse schrijver Sadik Yemni, die klaagde dat hij als Turk alleen maar om zo te zeggen over kamelen mag schrijven. Dat vond Wim Brands wel aardig om de avond mee af te sluiten. Nieuw is de klacht van Yemni natuurlijk niet. Ik schreef het al tien jaar geleden in mijn Yournael van Cyberney, een e-zine dat ik later herschreef en in boekvorm liet uitgeven. Dit zeg ik niet uit gelijkhebberigheid. Maar om te illustreren dat conclusies die ooit door schrijvende immigrantenkinderen worden getrokken niet direct door blanke Nederlanders worden overgenomen. Nee, die nemen ook nog eens tien jaar de tijd om tot dezelfde conclusie te komen. En als het even kan brengen ze het alsof het zelf hebben bedacht. Het komt er uiteindelijk toch steeds weer op neer dat je pas wordt geloofd zodra je een heel blank peloton achter je hebt. Een van de weinigen die dat tot dusver voor elkaar kreeg was Salman Rushdie. Maar daarvoor moest ie wel eerst een fatwa over zich heen krijgen. En zo ben ik weer terug bij af bij mijn eerste aflevering van Yournael van Cyberney, tien jaar geleden.

3 comments to “Het postkoloniale Indische debat”

  • Vergeef mij, want mijn Nederlands is niet perfect. Als de Indische letteren min of meer genegeerd is in de canon van Nederlandse literatuur, werkt het bestaan van het Werkgroep Indische Letteren bevorderend? Met andere worden, het stichten van het werkgroep is te begrijpen, maar heeft het de Indische lettern geghettoiseerd, of heeft het een positieve invloed gahad?

  • Een interessante vraag! De Indische Letteren hebben natuurlijk altijd al een aantal zeer grote kanonnen in de Nederlandse literatuur gehad (Multatuli, Couperus, Dermout enz.) en ook in de 20ste eeuw zijn er belangrijke schrijvers die nog geheel of gedeeltelijk tot de Indische Letteren worden gerekend (Jeroen Brouwers, Rudy Kousbroek, Adriaan van Dis enz.). Die grote schrijvers zullen zichzelf toch wel gered hebben, maar de Werkgroep Indische Letteren poogt al 25 jaar lang het bijzondere karakter van die Letteren te laten zien, en dan ook dat er nog zoveel meer is (Melati van Java, P.A. Daum, Tjalie Robinson enz.). Velen van dezen zouden helemaal vergeten zijn. En eigenlijk is dat ook wat de Werkgroep Caraibische Letteren sinds vijf jaar probeert te doen: de zichtbaarheid van belangrijke schrijvers vergroten, die anders in de vergetelheid zouden raken. Het idee is om dat niet in isolement te doen, maar ook Nederlandse schrijvers bij de activiteiten te betrekken.

  • Ik was een tijd geleden in een Waterstones in Birmingham, England op zoek naar een boek van Kazuo Ishiguro. Ik kon hem niet onder “Fiction” vinden, dus vragen. “Nee”, zei de medewerker, “hij zit bij “Asian Fiction”. Ishigo, die vrij slecht Japans schrijft, die zijn hele lagere school en middlebaar school jaren doorgebracht heeft in England, die Creative Writing bij Malcom Bradbury studeerd aan de Univesity of East Anglia, die vaak, en terecht, werd genoemd als een van de ‘gang of four’ – Engelse schrijvers die eind jaren zeventig is verschenen (samen met Julian Barnes, Ian Mcewan en Martin Amis) – maar Waterstones heeft hem verhuisd naar “Asian Fiction”. En daar vond ik Hari Kunzru ook. Ik heb een keer Hari Kunzru gevraagt: Where do you feel at home (if anywhere)? And what sort of writer are you? Zijn antwoord: I’m a Londoner. That is where I’m from, that is where I am at home. And so, I’m a London writer. That makes me British.” Maar nee,niet British, Waterstones heeft besloten dat hij toch Asian is. (Maar wel vreemd, Rushdie bleef in de “Fiction” kast staan.) Er was nog een kast, echt in de hoek “Foreign Fiction”, waar Borges, Kundera, Grass, etc bij elkaar staan, maar dat is een andere vraag.

    Dus, vandaar mijn vraag. De indeling van literatuur, gebaseerd op de afkomst van de schrijver blijft een grijze iets. Maar nu ik zie wel de nut van de Wergroepen. Als ze meer publiek overtuigen om die vergeten schrijvers te gaan lezen, dan is dat een winst.

Your response at P. M. Doolan

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter