Het orakel van Curaçao (2)
door Elodie Heloise
Sonia Garmers (1933), de grande dame van de Curaçaose literatuur, is een van die kleurrijke mensen die ons eiland rijk is en wiens leven vol gekkigheid en wijsheid zit. Wie ‘Sonia’ zegt, heeft het over het over geheimen, verhalen, nieuwtjes (meestal waar) doorspekt van humor en een ongebreidelde liefde voor het leven en mensen. Met een lach en een traan brengt zij het verleden tot leven, verdraagt zij het nu en heeft ze een uitgesproken mening over de toekomst. ,,Ik ben misschien oud, maar niet gek.”
Als schrijfster en alleenstaande moeder van vier dochters heeft ze van alles gedaan om haar hoofd boven water te kunnen houden. Regelmatig werd ze geconfronteerd met tegenslagen die alleen met een klinkende lach te hanteren waren. Zo deed ze haar man de deur uit (‘Hij kon niet kiezen tussen wat er achter het hek en daarbuiten op straat aan vrouwelijk schoon rondliep’), werkte ze bij La Cruz, de Amigoe en Radio Hoyer. Ze verkocht antiek, gouden sieraden en werd plaatstelijk wereldberoemd vanwege haar lotenverkoop. Verder schreef ze kinder- en kookboeken – de laatste vooral wanneer ze geld nodig had – en werkte ze op haar ‘oude dag’ bij Landhuis Bloemhof als wegwijzer en curiositeit. Dat Sonia ook een van de speciale beschermelingen was van May Henriquez, één van de pioniers van Curaçao met betrekking tot kunst en cultuur, is iets dat niet veel mensen weten. Deze keer spreekt zij van oude mensen op Curaçao. Mi tin ril di Kòrsou… Ik krijg de rillingen van Curaçao.” Oude mensen zijn slim. Door de jaren die ze geleefd hebben. Ze zitten vol wijsheden die praktisch zijn. Bruikbaar en waar. Ook nog in deze tijd. Maar je moet ze wel met respect behandelen. Het is jammer dat jongeren tegenwoordig denken dat ze alles beter weten. Het leven blijft het leven en oude mensen hebben daar al een heel stuk van achter de rug. Zij weten dingen, hebben voor situaties gestaan en hebben oplossingen moeten verzinnen. Daar kun je wat van leren. Maar dan moet je wel willen luisteren. Jongeren nemen daar de tijd niet meer voor. Ik denk altijd: ‘Laat ze maar kletsen’ en ik denk er het mijne van. Maar ja wie ben ik. Ik ben gek.” Het thema ‘oude mensen’ voert Sonia direct naar haar eigen oma waar ze een bijzondere band mee had. Een sterke realistische en intelligente vrouw die zo haar nukken en grillen had. “Gelukkig is mijn oma nooit naar school gegaan”, zegt Sonia lachend. “Anders was ze waarschijnlijk een levensgevaarlijke advocaat geworden. Mensen zoals mijn Yaya zijn er niet meer. Ze deed alles, werkte op het land, had een kleine veestapel en zorgde voor ons nadat mijn vader was overleden.”
Sonia’s oma, Emerencia Justina Lorenzo Hulita Candelaria Macares (‘Vraag niet waar al die namen vandaan komen, ik heb geen idee, maar zo noemde ze zichzelf’), ging zich echt bemoeien met het leven van haar kleindochter toen Sonia’s vader op zijn 33e overleed. Sonia was vijf jaar. ,,Op Aruba, waar we toen woonden, is hij gestorven. Hij was douanebeambte en kreeg een fataal auto-ongeluk. Mijn grootmoeder had maar één kind en toen zij dat verloor besloot zij zich alles wat dat kind had voortgebracht aan familieleden toe te eigenen. Ze had een eigen huis op Rooi Santu maar trok ook half bij haar schoondochter en kleinkinderen in. Ik weet niet beter of Yaya was er. Altijd en vaak tot ergernis van mijn moeder omdat die twee niet goed met elkaar overweg konden. Het waren twee eigenwijze vrouwen elk met de missie de ander te domineren. Trots was ze, en als je haar krenkte dan was je aan de beurt. Er zijn mensen waar ze om die reden nooit meer mee gesproken heeft. Ze werkte bij mensen thuis, kon verschrikkelijk goed koken. Maar er waren drie woorden waar ze allergisch voor was: ‘Hasi lie (doe vlug) en mester (moet)’. Die woorden moest je niet gebruiken.
Er zijn er die daar over mee kunnen praten. Er was een gezin waar krabben klaargemaakt moesten worden en de man des huizes gebruikte ‘mester’ en ‘hasi lie’. Alles moest om 12.00 uur klaar staan. Yaya deed om vijf voor twaalf uien in de pan en liet het huis geuren naar eten. Het gezin zat al likkebaardend aan tafel. Maar er kwam niks. Yaya was vertrokken.” “Nee, de tijden zijn veranderd. Bo sa no: Het is voor oude mensen niet leuk meer. Ze zijn bang. Gaan de deur niet meer uit. Vroeger deed je de deur misschien dicht, maar nooit op slot. Nu moet je in een kooi wonen. Ik weet nog dat een moord iets heel bijzonders was. Daar werd weken, zo niet maanden over gepraat. Nu is dat normaal. Het is echt heel triest. Zelfs autorijden is gevaarlijk geworden. Er is geen geduld en als je niet snel genoeg reageert, word je uitgescholden. Dat is mij ook overkomen. Twee dames met krulspelden in riepen naar me: ‘Muhe pendeu, bai kore na Betesta’ (Stomme vrouw, ga bij Betesta (verzorgingstehuis) autorijden).” De derde inbraak in Sonia’s huis in de stad heeft haar flink geraakt en ervoor gezorgd dat ook zij eigenlijk de deur niet meer uit wil. “Die vent is midden in de nacht binnen geweest. Ik lag te slapen en dat idee, daar heb ik last van gehad. Het gebeurde vlak voor Kerstmis vorig jaar en ik besloot het advies van mijn dochters dan toch maar op te volgen. Zij wilden al langer dat ik wegging waar ik zat. En nu zit ik dan in een ‘home’. Mi tin ril di Kòrsou. Zoals het nu is…, dit land is zo veranderd. Wapens, geweld, slecht opgevoede kinderen. Ik weet dat Yaya tegen me zei dat ik ervoor moest zorgen dat ik altijd twee flessen zoutzuur in huis had. ‘Voor het geval een man je iets wil doen. Wapens heb je niet nodig. Gewoon zoutzuur. En als de rechter aan je vraagt hoe het kan dat je dat in huis had zeg je gewoon dat je er de wc mee schoonmaakt’.”
Sonja zucht en zegt dan: “Ik weet niet waarom het nu zo is. Soms denk ik dat Nederland dit land gecorrumpeerd heeft door er altijd maar voor te blijven zorgen. Wanneer mensen niet moeten werken voor hun geld, het gewoon krijgen, dan kan er toch ook niets goeds van terechtkomen? Dit is in elk geval niet goed.” “Weet je wat het is: ik ben niet bang om te sterven. Helemaal niet. Maar ik wil dat rustig kunnen doen. Op mijn eigen bed.”
[Klik hier voor deel 3]
[Eerder verschenen in het Antilliaans Dagblad, hier iets ingekort omdat een deel van het interview al in deel 1 stond]