blog | werkgroep caraïbische letteren

Het nieuwe lezen en de vernieuwing van het leesonderwijs in een post-koloniale wereld

door Michiel van Kempen

Als literatuur altijd in beweging is, dan volgt daaruit dat literatuurgeschiedenis en literatuuronderwijs ook altijd meebewegen. Dat is ook altijd zo geweest. Het denken over literatuuronderwijs lijkt op dit moment hevig in beweging te zijn, maar dat is op zich niet zo uniek. Ook dat dat denken mede ingegeven wordt door de vrees voor ‘ontlezing’ is op zich niet zo uniek: inherent aan literatuuronderwijs is de doelstelling om diegenen die niet lezen te bewegen om boeken ter hand te nemen. Voor wat betreft het literatuuronderwijs in het Nederlands is wel een nieuw element dat de literatuur van de voormalige Nederlandse koloniën en als ‘afgeleide’ daarvan de migrantenliteratuur bijzondere aandacht vraagt.

De openingspagina van de site literatuurgeschiedenis.org

In discussies over het Nederlandse literatuuronderwijs nemen de zgn. Meesterschapsteams Nederlands een belangrijk aandeel. Deze gemengde teams van taal- en letterkundigen, en van academici en docenten Nederlands, hebben al gezorgd voor een stroom aan publicaties over een nieuwe invulling van het vak Nederlands, voortbouwend op het manifest Nederlands op school uit januari 2016.[1] Zo riep een lid van de Meesterschapsteams voor Letterkunde, Marijke Meijer-Drees van de Rijksuniversiteit Groningen geïnteresseerden op, om mee te werken aan een aansprekende en praktische literatuurgeschiedenis voor de onderbouw en bovenbouw van havo en vwo. Doel daarvan is ‘leerlingen vanaf 12-13 jaar vertrouwd te maken met de literatuur en literatuurgeschiedenis van ca. 1100-1900 (middeleeuwen tot de twintigste eeuw). Het cultuurhistorische beginsel van ‘toe-eigening’ zal leidend zijn. Toegepast op het literatuuronderwijs is toe-eigening het (leer)proces van groepsgewijs verbonden raken met en internaliseren van het literaire verleden. Als zodanig zal de nieuwe leergang bijdragen aan de identiteits- en burgerschapsvorming van de leerlingen.’[2]

Van een nieuwe schoolliteratuurgeschiedenis die het tijdvak ná 1900 zal bestrijken, is nog geen sprake. Komt die er, dan zal het begrip ‘toe-eigening’ dat Meijer-Drees hanteert ook gemunt moeten worden aan de waarden en normen van de sterkere multiculturele situatie die Nederland in de 20ste eeuw is geworden, en dus ook de kritische reflecties die binnen post-koloniale studies op dat begrip hebben plaatsgevonden. Binnen een situatie als die in Suriname – waar het begrip ‘multiculturele samenleving’ ipso facto nogal zinledig lijkt te zijn – is het begrip ‘toe-eigening’ niet minder relevant, zij het dat daar toch een ander accent van het begrip de nadruk krijgt. Het proces van verbinding met en internalisering van het literaire verleden krijgt dan een sterk dekoloniserend accent.

In dit artikel wordt gekeken naar een onderwerp op het snijvlak van die twee werelden, van dekoloniserend literatuuronderwijs in Suriname en van nieuw literatuuronderwijs in multicultureel onderwijs in Nederland. Het gaat in op methodologische, praktische en didactische overwegingen rond een heruitgave voor schoolgebruik van de eerste slavernijroman in de moderne Nederlandstalige literatuur: De stille plantage uit 1931 van Albert Helman. Daarbij wordt zowel gekeken naar de postkoloniale contextualisering van de uit te geven tekst, als naar didactisch-pedagogische overwegingen die bij zo’n teksteditie worden meegenomen.[3]   

Een geëxpliciteerd methodologisch uitgangspunt, kent dit artikel niet. Het zoekt naar de resultaten van denken over een wervelende actualiteit. Die weg kan niet langs een strak methodologisch kader zijn uitgestippeld, juist omdat de grondslagen van methodologische inkaderingen object van kritiek en doordénken zijn. Deze tekst is work-in-progress met  als voornaamste doel veel vanzelfsprekende aannames op losse schroeven te zetten. Juist de subject-positie van de onderzoekers wordt nadrukkelijk mee object van research. Met andere woorden veel van de traditionele onderzoekspremissen worden in vraag gesteld, zij het dan toch dat ik een uitzondering maak voor twee premissen. Dat zijn er twee die overigens altijd de discussie inherent met zich meedragen, namelijk ten eerste dat de literatuur zo’n waarde bezit dat we die in het onderwijs moeten aanbieden; en vervolgens dat enig inzicht in de literatuurgeschiedenis en de historie van teksten het zicht verheldert op wie wij nu zijn, als natie, als natie-in-wording of als mensen die worstelen met een nationale identiteit.

Canoniseringsproces

In de keuzes die wij maken om teksten te behandelen in het onderwijs heeft de canon altijd een belangrijke rol gespeeld. Maar op dat punt is er ook sprake van een wisselwerking: het feit dat teksten behandeld worden in het onderwijs werkt de canonisering van teksten in de hand. Die teksten zijn in de loop der jaren uitgegeven in reeksen van Nederlandse uitgeverijen die soms een editie voor wetenschappelijk gebruik beoogden, soms een leeseditie die een algemener leespubliek op het oog had.[4] Zo zijn binnen het Nederlandse onderwijsveld reeksen historische (in de zin van: oud-Nederlandse) teksten gebruikt als Van alle tijden, de Bibliotheek der Nederlandse Letteren, het Klassiek Letterkundig Pantheon, het Spectrum van de Nederlandse letterkunde, Nijhoffs Nederlandse Klassieken, de Griffioen-reeks en de Deltareeks, maar ook wel uitgaven in pocketreeksen zonder weinig editeurscommentaar als De Ooievaar en De Salamander. De meest recente reeks van uitgaven van historische teksten is Tekst in context.

Tekst in context richt zich op de bovenbouw van havo en vwo volgens een format dat de redactie afgesteld vindt op de noden van de leerlingen van nu. Dat betekent dat de uitgever teksten aanbiedt in moderne spelling (soms in een kolom naast de oorspronkelijke tekst, soms enkel met enkele voorbeelden van de oude tekst), lange teksten worden ingekort, fragmenten van de tekst worden afgewisseld met korte toelichtingen in kaders, er is zeer veel plaats voor historische contextualisering van auteur, tekst en woordenschat, er staan didactische opdrachten en leestips in en de uitgaven zijn in full color en rijk geïllustreerd. In voorbereiding in de reeks Tekst in context is een uitgave van Albert Helmans roman De stille plantage die zal bezorgd worden door Henna Goudzand en ondergetekende. Dit is een tekst in dubbel historische zin: het is een (relatief) oud-Nederlandse tekst uit 1931, èn het is een tekst over historische verhaalstof uit de 17de eeuw.

Het is niet moeilijk een canon binnen de canonieke teksten te onderscheiden: Hooft, Vondel, Bredero, Poot, Wolff en Deken, Multatuli enz. Nu er recent ook meer belangstelling is gekomen voor teksten uit de voormalige koloniën, zie je dat de eerste belangstelling om teksten in een reeks als Tekst in context op te nemen, uitgaat naar teksten die zelf binnen de postkoloniale literatuur ook al een canonieke status hebben: De stille plantage van Albert Helman en Mijn zuster de negerin van Cola Debrot. Daarmee komt een complexe machinerie in werking: deze teksten veranderen de canon van de Nederlandstalige literatuur, zij veroveren een plaats en brengen verschuivingen tot stand – Hermingard van de eikenterpen maakt plaats voor De stille plantage. Maar tegelijkertijd winnen zij ook zelf weer aan canonieke kracht. [5]

R. Dobru

Het zal duidelijk zijn dat het naar voren schuiven van een gecanoniseerd postkoloniale tekst door tekstbezorgers of academici gebeurt vanuit de gedachte dat die tekst toch al een bepaalde publieksreputatie kent of gekend heeft. Het is moeilijk te verwachten dat een nauwelijks bekende tekst, die overigens wèl veel betekenis heeft binnen de postkoloniale context, door een redactie zal worden geaccepteerd om gepubliceerd te worden naast Hooft, Vondel en Multatuli. Met een simpel voorbeeld gezegd: de kans dat een tekst van Albert Helman in zo’n reeks verschijnt is groter dan een tekst van de in Nederland volslagen onbekende R. Dobru.

In dat opzicht heeft het hele polysysteem van teksten en hun appreciaties ook iets inerts. Ik heb dat ook al eerder – zij het in minder rigoureuze mate – gemerkt bij een ander project, bij de digitalisering van 1000 Surinaamse teksten voor de Digitale Bibliotheek Nederlandse Letteren, de DBNL: ook toen was het moeilijk om een algemene redactiecommissie te overtuigen van het belang van ogenschijnlijk onbekende, maar o zo belangwekkende teksten. Zo zijn in de DBNL monografieën opgenomen die voor de studie van Vondel of Van Ostaijen van groot belang zijn geweest. Maar een studie over de poëzie van de Curaçaose dichter Elis Juliana als Het grote camouflagespel van de OPI van Joceline Clemencia, zal hoe belangrijk op zich ook, weinig kans hebben binnen de DBNL te worden gedigitaliseerd, zolang de bundel OPI of de dichter Elis Juliana niet zelf een grotere naam heeft verworven. [6] Rond Albert Helman loopt op dit moment bij de DBNL een kleiner digitaliseringsproject, dat beoogt al zijn boeken digitaal ter beschikking te stellen, zodat nu al tientallen teksten beschikbaar zijn, van zijn vroegste boek De glorende dag (1923) tot en met het postuum uitgebracht Amor ontdekt Aruba (1999).

Selectie van een eerste tekst

Nu dient zich de vraag aan: is het voor de hand liggend dat juist De stille plantage als eerste postkoloniale tekst in de reeks – en überhaupt in een reeks Nederlandse klassiekers – verschijnt? Ja en nee.

De stille plantage is wèl een goede eerste postkoloniale tekst want het gaat om de eerste slavernijroman in de moderne Nederlandstalige literatuur. [7] Weliswaar verschenen in de 19e eeuw al twee slavernijromans van de hand van een auteur die zich Kwamina noemde: Jetta; Schetsen en beelden uit een vreemd land (1869) en Nanni of Vruchten van het vooroordeel (1881). [8] Zij zijn geheel van realistisch- koloniale snit en behoren tot de plantersliteratuur, niet tot de moderne literatuur waarin het verhaal uitdrukking wel zijn van een boodschap die de verhaalhandelingen overstijgt.

De stille plantage is bovendien met 25 drukken tussen 1931 en 2010 een steady seller. In 1998 werden er nog 490 exemplaren van verkocht. In februari 2010 verscheen als Suriboek nr. 3 een betaalbare geïllustreerde editie in magazine-formaat, die enkel in Suriname mocht worden verkocht; de prijs was 20 SRD. In februari 2014 stond het boek nummer 3 op de lijst van best verkochte boeken van Boekwinkeltjes.nl. De keuze is ook daarom goed omdat slavernij en haar doorwerking op dit moment een hot issue is binnen het Nederlandse onderwijs en ook maatschappelijk is er veel aandacht voor de trans-Atlantische slavenhandel en slavernij. Bovendien is Albert Helman een auteur over wie recentelijk nog een uitvoerige biografie is verschenen (Van Kempen 2016) en die in 2018-2019 in de schijnwerpers staat met een Albert Helman-jaar met verschillende evenementen: een expositie in de Adek-bibliotheek, de heruitgave met nieuw nawoord van Het eind van de kaart, de vernoeming van een Amsterdamse brug naar de schrijver, enz.

 Je zou ook kunnen betogen dat De stille plantage niet de eerste keuze voor een schooleditie zou zijn, omdat het werk wordt voorafgegaan door ‘echte’ slavernijteksten zoals die van de planter-dichter Paul François Roos van rond 1800. Bovendien is Albert Helman een auteur die bij een jong publiek in Nederland niet bekend is en die eigenlijk nauwelijks nog gelezen wordt. Ook in Suriname lijkt de populariteit van Helman tanende. In een leesonderzoek naar het gedrag van studenten in Nickerie, uitgevoerd in juni-juli 2018 door Silvy Kanhai, noteert zij: ‘Boeken van Astrid Roemer en Albert Helman – in de jaren tachtig nog prominent aanwezig op de lijsten – blijken geen favoriete schrijvers te zijn in het huidige onderzoek.’[9] En tenslotte, misschien niet onbelangrijk als het gaat om ‘toe-eigening’: de historische roman De stille plantage is geschreven door een auteur die in zijn opvattingen zeker geen representant is van het huidige denken over slavernij. Van het boek bestaat ook geen verfilming.

De laatste argumenten geven alle reden tot debat, maar ze zijn overigens geen van alle bijster sterk wanneer die criteria gehanteerd zouden worden voor auteurs als Hooft en Vondel die vermoedelijk helemaal nooit gelezen worden buiten het onderwijs, wier opvattingen ver van onze tijd staan en die nooit verfilmd worden. Er is geen empirisch leesonderzoek voor nodig om de stelling te verdedigen dat Joost van den Vondel niet voorkomt in de Top Tien van populairste auteurs bij jongeren onder de 21, en ook niet bij jongeren bóven de 21. De plaats van oude literaire teksten is sowieso onderwerp van continu debat. Zo pleitte Marita Mathijsen, hoogleraar Nederlandse letterkunde, voor hertalen en inkorten van historische literaire teksten voor uitgaven die bestemd zijn voor leerlingen en studenten, waarop een andere hoogleraar, Marc van Oostendorp reageerde met een stuk met de veelzeggende titel: ‘Wat een armoe als docent Nederlands Vondel niet kent.’ [10]

Ik wil u niet verhullen dat de uitgave van De stille plantage object is van een voortdurend ideologiedebat van zijn bezorgers. Niet in die zin dat mijn collega Goudzand en ik voortdurend lijnrecht tegenover elkaar staan en elkaar op grond van verschillende afkomst, huidskleur en politieke gezindte troeven afvangen, maar in die zin dat onze selectie van tekstfragmenten, onze toelichtingen en didactische vragen voortdurend onder het licht komen te staan van kritische vragen als: in hoeverre is wat wij schrijven cultureel, historisch, geografisch, sociaal en ook etnisch bepaald? In hoeverre consolideren wij met onze keuzes ideologische visies of gaan we daar juist tegenin? Hoe zetten wij leerlingen aan het denken of lopen wij hen daarbij juist voor de voeten?

Ongemakkelijkheid

Anoushka Nzume

Vanzelfsprekend is taal nooit onpartijdig, woorden zijn nooit kleurloos, nooit vrij van ideologie. In het laatste decennium is er binnen het Nederlandse taalgebied enorm veel gebeurd als het gaat om de talige inkleuring rond onderwerpen die te maken hebben met slavernij, racisme, diversiteit en de multiculturele samenleving. Eén van de opmerkelijkste verschuivingen is dat naast blackness als focus van debat, ook whiteness kwam te staan. In enkele jaren tijd verschenen Dutch Racism (2014) van Isabel Hoving en Philomena Essed en White Innocence (2016) en Witte onschuld (2018) van Gloria Wekker. In hun wijze van schrijven spreken die boeken allereerst een academisch publiek aan, maar met Nederland mijn vaderland (2015) van Zihni Özdil, Hallo witte mensen (2017) van Anoushka Nzume en De identiteitscrisis van Zwarte Piet (2017) van Jop Euwijk en Frank Rensen wordt ook een breder publiek bediend. Al die boeken deconstrueren Nederland als een land dat zichzelf als onschuldig ziet, Nederland als een natie van vrijdenkendheid, tolerantie en gastvrijheid, waar vier eeuwen kolonialisme wordt gezien als een betrekkelijk willekeurig en weinig systematisch historisch evenement waarin racisme nauwelijks een rol heeft gespeeld. Racisme zou een fenomeen zijn dat te maken heeft met zwart, met bruin, met geel en met allerlei schakeringen daartussenin, maar niet met wit. Wit was altijd de kleur van de onschuld, van de maagdelijkheid, van de onbenulligheid desnoods, maar het onttrok zich aan de klauwen van het verschijnsel racisme. Met die gedachten proberen de genoemde auteurs af te rekenen. Het is niet gezegd dat kritisch denken over de eigen identiteit al een breed fenomeen is geworden in Nederland; het debat is net begonnen – veel later dan in de VS of Engeland. Die discussies over de doorwerking van de slavernij, slavenhandel en kolonialisme, over zwartheid, witheid en multiculturaliteit brengen ongemakkelijkheid teweeg bij minstens een deel van de volwassen lezers van teksten over slavernij, bij witte evengoed als bij zwarte lezers. De editeuren van een slavernijtekst die bestemd is voor een breed middelbare-schoolpubliek kunnen niet negeren dat dat debat is begonnen. Als zij dat wel doen, is hun editie al een antiek vehikel geworden op het moment van verschijnen.

Het genoemde debat is niet enkel aanjager van discussies in actualiteitenshows en podiumprogramma’s geworden – vooral in Nederland, maar maakt ook deel uit van de actuele literatuur. Wat vroeger bekend stond als een migrantenproblematiek is in recente boeken getransformeerd tot een verantwoordelijkheidsproblematiek van zwart èn wit. Alfred Birney schrijft in zijn recente succesroman De tolk van Java:

Over de Joden werd gezwegen en de koloniën waren niet meer dan oorden waarin inhalige Hollanders de Indonesiërs geselden en waar Hollanders inheemse meisjes zwanger maakten en de halfbloeden voortbrachten voor wie men door de eeuwen heen vele benamingen had verzonnen. Kleurling, blauwe, klipsteen, liplap, lippertje, creol, sinjo, njo, nonna, nonnie, petjoek, serani, Euraziër, Euraziaat, mesties, poesties, kasties, toepas, cristietsen, Indo-Europeaan, Indo, Indiër, halfbloed, halfcaste, Indisch… om maar eens wat te noemen […]’ (Birney 2017: 52)

Etchica Voorn
Foto © Michiel van Kempen

Deze trits benamingen voor de schakeringen van mensen uit voormalige koloniën met de daarbij behorende vooronderstelde gradaties van aantrekkelijkheid, beschaving en appreciatie is een verschijnsel dat in heel het Caraïbisch gebied maar al te goed bekend is, zoals ook in heel Latijns-Amerika. Dat fenomeen schaart zich in een lange traditie, maar de context ervan is inmiddels veranderd: er wordt nu dieper gegraven naar de wortels van de problematiek en expliciet rekenschap gevraagd van het aandeel dat witte Nederlanders daarin hadden en waarom dat zo lang verzwegen is gebleven. Birney doet dat over de gewelddadigheid van Nederlanders in Indonesië en de doorwerking die die had op de latere generaties Indische Nederlanders in Nederland. Een recent boek dat diezelfde thematiek op een andere manier neerzette binnen een Nederlands-Caraïbische context is Dubbelbloed (2017) van Etchica Voorn, waarin de hoofdpersoon als kind van een Surinaamse vader en Nederlandse moeder zich afvraagt hoe zij zelf de Drentse spruitjeslucht van haar grootouders kan appreciëren naast de geurende bakkeljauw van haar Surinaamse familie. De flaptekst zegt: ‘In haar boek beschrijft zij vanuit haar bi-raciale achtergrond haar zoektocht naar de eigen identiteit.’ Die flaptekst kan op meer boeken gezet worden, maar de aangeduide thematiek eindigt veelal in kommer en kwel en niet in de triomf van de dubbelbloedigheid. Voorn is overigens niet de enige jonge auteur die deze problematiek literair vorm geeft, ook Johan Fretz en Raoul de Jong doen dat.

De vraag is natuurlijk hoe een niet-academisch, ‘onbevangen’ publiek van jongeren staat in de actuele debatten. Natuurlijk: vanuit hun gezichtspunt is er genoeg dat véél belangrijker is: hoe Cristiano Ronaldo zijn haar geschoren heeft, die nieuwe, vette Nike Air Presto Safari sneakers, de laatste rap van Big Sean, en of Maan nou een beetje in de buurt kwam van Beyoncé of niet. (Dit laatste voorbeeld roept overigens een tricky kwestie op in een samenleving met veel migranten als de Nederlandse: de vraag of witte artiesten die zwarte nummers brengen niet bezig zijn met een vorm van culturele toe-eigening: de ogenschijnlijke appreciatie voor zwarte cultuur, wist in de regel uit dat die cultuur geschraagd wordt door pijnlijke ervaringen van een gemarginaliseerde groep. [11]) Maar waar het hier nu om gaat: ook als middelbare scholieren slechts zeer oppervlakkig kennis hebben genomen van het debat over blackness en whiteness, schuiven tamelijk uitgesproken meningen het klaslokaal binnen. In dat lokaal hoort men alles, van de echo van de stem des volks, het Volksempfinden, of met een andere benaming: de ordinaire borrelpraat, tot buitengewoon sensitief mee-denken met gemarginaliseerde groepen. Dit maakt de noodzaak van een goed geïntroduceerde en gecontextualiseerde slavernijtekst alleen maar urgenter. Leerlingen zijn steeds mondiger en dat is een groot goed, maar zij zijn gelukkig in het algemeen ook wel gevoelig voor gedegen onderbouwde informatie die hun meningen een andere wending geven.

Historische en actuele contextualisering is in Suriname niet minder noodzakelijk. Erfgoed uit de tijden van de slavernij is meestal erg dichtbij, maar genuanceerde kennis over dat verleden kan nooit teveel gegeven worden en is voor de sensibilisering van het omgaan met tradities en verschillende culturen noodzakelijk, en langs die weg voor de vorming van de eigen identiteit essentieel.

Marc Verboord maakt in zijn onderzoek naar het Nederlandse literatuuronderwijs een onderscheid in cultuurgerichte en leerlinggerichte benadering. Bij een cultuurgerichte benadering van het literatuuronderwijs wordt de nadruk wordt gelegd op belangrijke en oudere literatuur. Ook wordt bij deze opvatting gefocust op literatuurgeschiedenis en tekstanalyse, waarbij de aandacht wordt gevestigd op structuur- en stijlkenmerken. De leerlinggerichte benadering van literatuuronderwijs houdt volgens Verboord in dat de leerkracht bij het uitkiezen van zijn literaire werken rekening dient te houden met de beginsituatie en interesse van zijn leerling. De leerlingen worden bij deze benadering geprikkeld een mening te vormen over allerlei maatschappelijke onderwerpen. Er wordt bijna geen aandacht besteed aan structuur- en stijlkenmerken (Verboord 2003; Van Rees & Dorleijn 2006: 220). De vraag is natuurlijk of in de praktijk van het onderwijs dit onderscheid zo scherp kan worden gemaakt. Het is eerder een kwestie van middel en doel: doel is de leerlinggerichte benadering, maar in het geval van een historische roman als De stille plantage van Albert Helman kan die benadering slechts genuanceerd vorm krijgen wanneer historische contextualisering en ook expliciete aandacht voor het lexicon van de slavernijsamenleving aan de orde worden gesteld.

Edsel Samson – Pim Heuvel, door Samson genoemd ‘De lezende man’

Binnen het grotere verband van een meerjarig onderwijscurriculum is het natuurlijk ook van belang te wijzen op de ontwikkelingsgerichte benadering die Theo Witte (2008) bepleitte. Witte introduceerde een trapsgewijs systeem van leesniveaus en werkte dat systeem in de praktijk uit met de veelgebruikte site Lezen voor de lijst. Het is noodzakelijk rekening te houden met de leescompetentie van leerlingen, zoals die met de hulp van die site zou kunnen worden opgebouwd. In april 2016 is door Hilde Neus het initiatief genomen om een vergelijkbare site met informatie over Surinaamse literatuur te starten in Suriname. Eind 2018 is het plan nog niet gerealiseerd, maar er zijn voornemens het een spoedige voortgang te verlenen.

Hoe geven we een uitgave van postkoloniale teksten voor een middelbareschoolpubliek nu concreet vorm? Ik bespreek hier een aantal punten die te maken hebben met de contextualisering van zulke teksten, en vervolgens een aantal punten van didactische aard – al raken die elkaar soms wel. De punten worden duidelijk gemaakt aan de hand van de editiedie in voorbereiding is: De stille plantage van Albert Helman. Er worden ook opmerkingen gemaakt over een andere tekst die evenzeer een plaats verdient in een reeks als Tekst in context: Mijn zuster de negerin (1934) van Cola Debrot.

Postkoloniale contextualisering

1.

We kunnen ons soms vergissen en denken dat teksten uit het interbellum in modern Nederlands zijn geschreven en dus gemakkelijk toegankelijk zijn. Maar dat is maar in beperkte mate zo, merkte ik toen ik met derdejaars UvA-studenten Helmans eerste prozaboek behandelde: Zuid-Zuid-West uit 1926. Ik heb zelden zo met een tekst – of met studenten – geworsteld en dat was voornamelijk het gevolg van de rooms-katholieke mindset van waaruit Albert Helmans boek geschreven is. Helmans oudste prozatekst, geschreven nog vóór Zuid-Zuid-West, te weten de novelle Mijn aap schreit, opent en sluit met een citaat uit de Summa Theologiae van Thomas van Aquino, maar is in wezen een zeer laïek boek (Van Kempen 2013b, Van Kempen 2014). Zuid-Zuid-West is echter voor hedendaagse leken-studenten nauwelijks te volgen, omdat zij de portee van soms eenvoudige woorden als hostie, altaar en missionaris niet kennen. Dit is dus al een ‘normaal’ struikelblok dat de tijdsafstand opwerpt. Dat struikelblok is er in de praktijk bijna altijd voor welke (post)koloniale tekst dan ook. Wat de boeken van Albert Helman betreft , zijn er in dit opzicht minder problemen voor De stille plantage dan voor Zuid-Zuid-West. Maar de gemiddelde lezer is niet vertrouwd met de exacte semantische lading van een plantage-opzichter, een blokhuis, slavenloodsen of een suikermolen. En dan hebben we nog niet eens gesproken van interculturele lezing, postkoloniale lezing of van historische contextualisering van de verhaalstof.

2.

Elke oudere tekst zal aan historisch perspectief winnen indien men die tekst plaatst naast recentere teksten. In het geval van een slavernijroman als De stille plantage kan zo’n jongere tekst zich evengoed óók aan de Wilde Kust afspelen, zoals de theatertekst Dagrati! Dagrati! (1984) van Edgar Cairo, of op een Caraïbisch eiland zoals De slavenopstand (1956) van J. van de Walle, Pelican Bay (2002) van Nelleke Noordervliet,  De Zwarte Lord (2009) van Rihana Jamaludin of Porto Marie (2013) van Els Langenfeld. Cynthia Mc Leod, veruit de populairste auteur van historische romans (Neus 2015: 105), biedt voor het Surinaamse onderwijs natuurlijk veel materiaal ter vergelijking. Vragen naar rolverdeling en focalisatie in bijvoorbeeld haar bekendste boek Hoe duur was de suiker!? (1987) of ook in Liefde en slavernij (2010) van John de Bye kunnen de ideologische discussie op scherp stellen.

3.

Het ligt nogal voor de hand dat de actualisering van een tekst maakt dat lijnen worden getrokken van de 17de eeuw naar onze eigen tijd; als de docent dat niet doet, doen de leerlingen dat zelf wel. Ook dat is een vorm van verbreding van het perspectief en nuancering van het geschiedbeeld en het debat daarover. Voor docenten en leerlingen is het niet moeilijk recente persberichten te vinden over misbruik van arbeidskrachten in Nederland. De schattingen van mensen in slavernij wereldwijd anno nu cirkelen rondom de 45 miljoen. Opgepast: dat zou dan gemakkelijk kunnen gaan in de richting van een ongewenste nuancering, namelijk dat het totale aantal Afrikanen dat in drie eeuwen Middle Passage, te weten circa 12 miljoen[12], wel ‘meevalt’. Historische contextualisering mag vanzelfsprekend bijdragen aan een scherper beeld van de actualiteit, maar misschien is het verstandiger om beelden van vroegere slavernij hun eigen impact te laten hebben op het denken van jongeren over de slavernij-nu.

4.

Voor weinig belezen mensen – en studenten van middelbare scholen en voortgezette opleidingen zijn dat natuurlijk praktisch altijd – opent een tekst een panorama op een zo goed als totaal onbekende wereld. Omdat het bij oude teksten al lastig genoeg is die wereld voor nieuwe lezers te ontsluiten, is het gevaar van tunnelvisie niet denkbeeldig. Zo is in het Caraïbisch gebied en in Nederland het onderzoek naar slavernij in sterke mate gefocust geweest op de trans-Atlantische slavenhandel. Eerst recent duiken er data op die duidelijk maken dat de slavernij in Nederlands-Oost-Indië getalsmatig de cijfers over West-Indië overtreffen (Baay 2015, Van Rossum 2015). Bezien in dat licht is het opmerkelijk dat de boeken die ik noemde over blackness en whiteness, van Hoving, Wekker, Nzume en anderen, wel allemaal de afschaffing van de slavernij in de West vermelden, 1 juli 1863, maar geen van alle de afschaffing van de slavernij in de Oost, 1 januari 1860.

5.

De introductie van een postkoloniale tekst in een reeks tekstuitgaven zou je evengoed kunnen aanmerken als een verschijnsel dat past binnen de context van actuele discussies, als zelf een factor in die context. Dat is dus direct al een groot verschil met andere tekstuitgaven. Hoezeer de tekstediteurs van de Warenar en de Spaansche Brabander een tekst ook proberen te voorzien van commentaar dat de leerlingpopulatie probeert duidelijk te maken dat die teksten ook voor de lezer van nu nog wat te zeggen hebben, ze bezorgen editeurs noch lezers een blos op de wangen. Welke literaire tekst doet dat dan wel, zult u mij vragen, afgezien van Rappa’s Fromoe Archie, Cremers Ik Jan Cremer en Wolkers’ Turks fruit? Wel, De stille plantage bijvoorbeeld, of Mijn zuster de negerin. De novelle van Cola Debrot is een mooi voorbeeld van een tekst aan de hand waarvan allerlei kwesties van postkolonialiteit kunnen worden behandeld: van de betekenis van afstamming, opvoeding en verwestersing, van huidkleur en etniciteit, van gender en machtsverhoudingen binnen een laat-koloniale context, van de verhouding van centrum en periferie, van westers versus niet-westers perspectief enz. Toen ik de tekst van Debrot behandelde in een derdejaars werkcollege aan de Universiteit van Amsterdam, verzocht ik een studente een fragment van de eerste pagina voor te lezen, met de zinnen:

Ik heb genoeg van Europa waar men veel te weinig negers ziet. Ik ben blij dat ik voorgoed rijk ben. Bij een negerin wil ik leven. Ik zal haar noemen: mijn zuster de negerin.

Dat voorlezen door die studente verliep echter anders, namelijk zo:

Ik heb genoeg van Europa waar men veel te weinig nnn…. ziet. Ik ben blij dat ik voorgoed rijk ben. Bij een nnn….. wil ik leven. Ik zal haar noemen: mijn zuster de nnnn….

Cindy Kerseborn (links met groene sjaal) voor de Universiteitsbibliotheek van Berkeley, 25 september 2011. Foto © Michiel van Kempen

In de documentaire film die Cindy Kerseborn over Edgar Cairo maakte, Ik ga dood om jullie hoofd, zit een discussie tussen jongeren over het voordragen van Cairo’s poëzie, namelijk over het gedicht ‘Nengre-udu’, ‘Negerhout’, en ook daarin zegt iemand onomwonden dat gedicht vanwege ‘het n-woord’ niet te willen voordragen. Nu heeft een ieder het recht om zelf zijn keuzes te maken voor zijn eigen taalgebruik, maar je kunt toch vraagtekens plaatsen of de weigering een tekst van een auteur als Cairo voor te lezen dan niet tegelijkertijd inhoudt dat men weinig respect heeft voor het idioom van een van de grootste zwarte Caraïbische dichters en zijn epoche. Want Cairo hoort tot een historische epoche, hetzelfde tijdperk als Frank Martinus Arion, die van een generatie voor wie het woord ‘neger’ een trotse geuzennaam was. Dit neemt overigens niet weg dat een tekstediteur anno 2019 het zich niet veroorloven kan zonder meer aan de gewijzigde appreciatie voor bepaalde termen voorbij te gaan. In 1958 konden Jan Voorhoeve en Ursy Lichtveld in hun bekende historisch leesboek Suriname: spiegel der vaderlandse kooplieden het woord ‘neger’ nog zonder annotatie laten staan, en ook zelf gebruiken in hun toelichtende teksten. In een teksteditie anno 2019 zal er een kadertekst moeten komen over de oorsprong van het woord ‘neger’, de connotatie van het woord voor lezers van nu en het gebruik van het woord in een roman uit 1931, en de ontwikkeling van de trits ‘neger – creool – Afro-Surinamer/Afro-Antilliaan’. Hoe lastig zo’n kwestie ligt, blijkt als je kijkt naar het vergelijkbare woordgebruik in het Engels: ‘negro’ is nu werkelijk compleet not done, ‘black’ hoor je nog wel maar kan eigenlijk ook niet meer, een tijdlang kwam ‘Afro-American’ in zwang en dat werd dan weer ‘African-American’. Maar bij de omzwervingen binnen dit terminologisch Babel, kregen de editeuren van De stille plantage het volgende commentaar van een derde-generatie Caraïbische New Yorkse en filosofe:

‘In America people have a lot of different feelings on racial identity so it can vary. Overall I think most black people in America feel comfortable with just saying they are black. Some people in older generations prefer African American but many black people in America who are first generation just say black because it is easy. I don’t say I’m African American because my most recent family members are not literally from the African continent but there are people in America who have parents who were born in Africa and they say that they are African American. Also some black people whose ancestry has many generations in America say they are black Americans. Overall it is very complex but I hope I provided some insight.’

Weer een andere Amerikaanse vriend schreef dat niet-zwarten soms spreken van African American ‘when being polite’. En zoals bekend is het ‘ergste’ woord – ‘nigger’ – weer helemaal terug in de hiphop- en gangsta-rap-cultuur, dus zeg maar weer als geuzennaam, zij het nog sterker provocerender dan het woord ‘neger’ bij Edgar Cairo.

Het is een open deur intrappen als je zegt dat het gebruik van een woord afhangt van de linguïstische gebruikssituatie. Een mooi voorbeeld daarvan gaf me een indertijd toonaangevende binnenlandbewoner van Suriname, André Pakosie. Ik leerde hem kennen in Suriname en hij verwierp toen met kracht de aanduiding ‘marron’, want, zo zei hij: ‘Wij zijn geen marrons, wij noemen onszelf busi-nenge, dus dat moet je dan letterlijk vertalen met: bosnegers.’ Maar hij had zich amper enkele weken in Nederland gevestigd of hij zei: ‘Wij zijn geen bosnegers, wij zijn marrons.’

De beroemste gravure van een slaaf: die van Blake naar John Gabriel Stedman

Nog recentelijker is het in zwang komen van de term ‘tot slaaf gemaakten’. Ongetwijfeld is de nieuwe term voortgekomen uit angelsaksisch academisch taalgebruik, waar ‘slave’ plaats maakte voor ‘enslaved’. De redenering is bekend: niemand is slaaf uit zichzelf en het is noodzakelijk in het taalgebruik nadrukkelijk tot uiting te laten komen dat het gaat om iemand die onvrijwillig in een conditie van slavernij is terechtgekomen. Dat is begrijpelijk, maar druist natuurlijk wel in tegen het taalbewustzijn dat zegt dat ‘slaaf’ semantisch al inhoudt dat iemand die status onvrijwillig is toegekend, ook in het geval een kind ‘in slavernij’ is geboren. Dat ‘tot slaaf gemaakten’ een vorm van moeizaam taalhantering is, telt blijkbaar nauwelijks mee voor mensen die aan die term de voorkeur geven. Een consequente taalhantering in deze zin zou er dan toe leiden dat marrons omschreven moeten worden als ‘gevluchte tot slaaf gemaakten’. Willem van Till betoogde onlangs dat de term ‘tot slaaf gemaakten’ een vorm van pedanterie is, omdat iedereen vanzelf wel gebruikt dat een slaaf onrecht aangedaan wordt. Hij voert ook aan dat iedereen wel beseft dat ‘slaaf’ niet inhoudt dat men van nature slaaf is, ook niet degenen die in juridische zin als slaaf geboren waren (Van Till 2018). Een ander argument zou kunnen zijn dat de term ‘tot slaaf gemaakten’ het woord haalt uit zijn historische gebruiksomgeving. Daarmee ontdoen we het woord ‘slaaf’ van de historische kluisters die het woord met zich meesleept. We vervangen het woord door een anachronistische term die onze subjectpositie benadrukt, terwijl deze positie zoveel jaren ná de slavernij evident is. Zo ontdoen we het woord ‘slaaf’ van zijn contemporaine historische connotatie en vervreemden het woord onnodig van zijn sterk tijdgebonden lading.[13]

Didactisch-pedagogische overwegingen

1.

Tula, door Edsel Selberie

Leerlingen van nu zijn verbazingwekkend geobsedeerd door bewegende beelden. Er is geen betere raad voor een docent die zijn leerlingen niet onder controle krijgt dan het opzetten van een film; de saaiste dominee op een beeldscherm boeit nog meer dan de leraar van vlees en bloed in drie dimensies voor de klas. De verfilming van Mc Leods roman Hoe duur was de suiker? uit 2013 door Jean van de Velde kan dan in vergelijkend perspectief worden geplaatst met bijvoorbeeld Twelve Years a Slave uit hetzelfde jaar van Steve McQueen of Tula van Jeroen Leinders, ook uit 2013, of natuurlijk met de moeder aller slavernijfilms, Roots uit 1977 naar het boek van Alex Haley. Bij uitbreiding kunnen natuurlijk ook de verfilming van een ‘zwarte roman’ als Dubbelspel van Frank Martinus Arion (Double Play van Ernest Dickerson, 2017) of actuele documentaires over zwarte cultuur, zoals die van rapper Typhoon in de Verenigde Staten (2018) bij het materiaal betrokken worden. In dit opzicht biedt YouTube de docent een rijk archief vol bruikbaar materiaal. Mits de technische infrastructuur wil meewerken natuurlijk.

2.

Vooronderstelling van de ideologiediscussie van de editeuren is dat de tekst ook inzet zal kunnen worden van een ideologiediscussie in de klas. Dat is misschien onvermijdelijk en dat zal mogelijk ook enige moed vragen van de docenten. Klassendebatten zijn een logisch vervolg op het lezen van een tekst als De stille plantage, omdat de tekst een zekere mate van actuele urgentie heeft, zoals elke goede tekst die heeft. Het zou niet goed zijn als leerlingen de tekst voor zoete koek zouden slikken en onbediscussieerd zouden laten. Maar die debatten zijn geen doel op zich, doel is het kritisch vermogen van de leerling te activeren. En als letterkundigen is het onze taak om de tekst zoveel context mee te geven dat een slavernijromanniet een toevallige aanleiding wordt als een opiniestuk voor een gesprek over racisme bij maatschappijleer. Een historische romanis een literaire tekst met zijn eigen literaire wetmatigheden en kwaliteiten en die moeten evenzeer aandacht krijgen als de historische context van de verhaalstof. Deze literaire sensibilisering dreigt soms onder het tapijt geveegd te worden van de maatschappelijke relevantie. Er is niemand die de Max Havelaar alleen maar leest om te zien hoe de Javaan in het midden van de 19e eeuw werd uitgebuit, al komt men dat uit Multatuli’s tekst óók te weten. Docenten en dus ook leerlingen moeten in de uitgave historische, teksthistorische en didactische steun krijgen voor een genuanceerd debat. En ook tools voor literair lezen. Want evenmin als men Rembrandtsa wereldberoemde Nachtwacht zal willen reduceren tot een invuloefening voor het raden van de namen van Frans Banninck Cocq en zijn tijdgenoten, zal men een slavernijroman willen reduceren tot een sjibbolet over wie het goede karakter is en wie de slechterik.

3.

De 1e druk van De stille plantage

Zal een schooleditie van een postkoloniaal boek ook moeten raken aan het hete hangijzer van vragen als historische verantwoordelijkheid, historisch bewustzijn, wie weet zelfs: herstelbetalingen? De vraag is eigenlijk niet of die kwesties aan de orde moeten komen, maar hoe. Het feit dat een tekst ‘nieuw’ is in het literatuurcurriculum zal op zich al – afhankelijk ook van de docent en de leerlingpopulatie – bepaalde kwesties naar boven brengen. De vraag is of daaraan nog expliciet in een toegevoegde paragraaf in de teksteditie aandacht zal moeten worden besteed. Een precaire kwestie is hoe zinvol het is discussies aan te gaan in termen van schuld en boete, van schaamte en moderne verantwoordelijkheid. We belanden dan gauw op een glibberig terrein van moralisme, en als iets pubers en adolescenten tegenstaat is het wel moralisme. De winst aan historisch inzicht, empathisch vermogen en zelfbevraging die geboekt wordt met tal van vragen en kwesties over literatuur en slavernijgeschiedenis moet niet verspeeld worden met onnodig opgeroepen bokkigheid en tegenzin.

4.

Het zou verstandig zijn om bij de leeservaring van jongeren aan te sluiten bij het lezen van een slavernijroman, wanneer de vraag gesteld wordt hoe koloniale geschiedenis doorwerkt in de samenleving van vandaag de dag. Er zijn recent nogal wat boeken verschenen die de zwart-witverhoudingen in de Nederlandse en Vlaamse samenleving op scherp zetten. Opmerkelijk is dat die boeken vaak worden aangemerkt als van een niet zo heel erg hoog literair niveau, bijvoorbeeld door het veelgebruikte signaleringssysteem Lezen voor de lijst. Te denken valt dan aan boeken als De reis van de lege flessen van Kader Abdolah, Het schnitzelparadijs van Khalid Boudou, Alleen maar nette mensen van Robert Vuijsje, Eus van Özcan Akyol, Het gym van Karin Amatmoekrim en De belofte van Pisa van Mano Bouzamour. Al deze boeken hebben een bepaalde mate van populariteit weten te verwerven, in nogal wat gevallen doordat zij een sterk beroep doen op de taal van en belevingswereld van jonge mensen. Dat is een groot goed in een tijd van ontlezing.

Vergelijkbare boeken over de Surinaamse of Antilliaanse  samenleving zijn er bij mijn weten nauwelijks, vermoedelijk omdat de sociologische actualiteit andere problemen oproept: het gaat daarbij niet om immigratie, maar om het interetnische samenleven (vooral in de jaren ’70 en ’80 een belangrijk thema bij R. Dobru, Bea Vianen, Leo Ferrier, Astrid Roemer), om historische stof (Mc Leod, Accord, De Bye, Langenfeld) en meer recentelijk om zaken als vrijheid, persoonlijke ontplooiing en cultuureigenheid (Marylin Simons, Rappa, Ruth San A Jong, Iraida van Dijk-Ooft, Karin Lachmising, Sakoentela Hoebba, John Wladimir Elskamp, Annel de Noré, Tessa Leuwsha).

In dit verband is het interessant om erop te wijzen hoe vanuit het Caraïbisch gebied naar een oplossing werd gezocht om ook de Nederlandstalige jongere lezers-overzee te betrekken bij De Inktaap, een project om jonge lezers een stem te geven in de toekenning van een prijs voor beste boek van een jaar; vanuit Suriname en de Caraïbische eilanden werden boeken genomineerd die direct aansloten bij de belevingswereld van jongeren in die landen. Na een ‘pilot-project’ met een boek van Rihana Jamaludin, werden achtereenvolgens boeken van Ruth San A Jong, Els Langenfeld, Shantie Singh en Tessa Leuwsha genomineerd.[14] In 2018 is er een einde gekomen aan deze prille traditie. Dat deze situatie op zich weer aanknopingspunten biedt voor debatten over eigenheid, smaak, cultuurverschil en toe-eigening ligt voor de hand.

Conclusie

Tessa Leuwsha

De vraag is of de reeks tekstuitgaven Tekst in context in het geval van postkoloniale tekstuitgaven niet evengoed Taal in context zou kunnen heten. Je zou kunnen zeggen dat het lezen van elke oude tekst een kwestie van taal in context is, maar bij niet-postkoloniale teksten ligt de kwestie toch fundamenteel anders, dan gaat het om de taalontwikkeling op zich. Bij het omgaan van postkoloniale teksten is er veel eerder sprake van een ideologische taalkritiek: de taal zelf vraagt als drager van een gedachtegoed om een deconstructie, de taal constitueert en creëert mee de machtsverhoudingen die deel uitmaken van het geheel aan ideologie, etnische vooringenomendheid, ideeën van rassuperioriteit en dus van racisme dat nu begrepen wordt onder de term ‘slavernij’.

Om dat te laten zien, volgt hier tenslotte een overzicht van de verschillende onderwerpen die in de kaderteksten bij de uitgave van De stille plantage verspreid door de tekst aan de orde zullen worden gesteld. Die kaderteksten zijn voor deze gelegenheid ingedeeld in categorieën die waarschijnlijk wel voor zich spreken, maar die hopelijk helder laten zien hoezeer de talig-ideologische context bij zo’n tekstuitgave voortdurend een rol speelt:

OnderwerpHistorische contextCulturele contextLiterair-historische contextActualiserende contextTalige context
Het leven van Helmanxx   
Het ontstaan van de tekstx x  
Het oeuvre van Helman  x  
Slavernijliteratuur  xx 
Chamsgeslachtxx  x
Eldorado/Goudlandx   x
Het bestuur van de kolonie (bastiaan enz.)x   x
Rechteloosheid van slavenx    
Antagonisme wit/zwartx  xx
Plantage-economiex    
Scheepvaartx    
Slavernij in beeldtaal x xx
Hugenotenx    
Religie/winti x  x
Missie en zendingxx   
Nobele wildex   x
Naamgeving van Afrikanen x  x
Slaaf/marron enz.x  xx
Luango/Afrika/trommelsxx   
Taal & Sranantongox  xx
Mondiale slavernij   x 
Herwerking tot De laaiende stilte  xx 
Racisme in De stille plantage?  xxx
Recent racismedebat   xx
Literaire vorm   xx
Drukgeschiedenis  xx 

Wat we hierboven zien is dat de kolom ‘talige context’ even vaak gemarkeerd is als de kolom ‘historische context’. Het zal weinig verbazing wekken dat een historische roman nogal wat historische en culturele contextualisering nodig heeft. Dat een historische roman van een kleine eeuw geleden op veel punten naar de actualiteit van nu moet worden getrokken is interessant. En dat zoveel aspecten van een roman zich vertalen naar begripsinhoudelijke toelichtingen mag ook opmerkelijk heten, en weerspiegelt het sterk veranderende denken over slavernij, kolonialisme en de rol van racisme daarbinnen. Albert Helman is in dit boek geen auteur die zich bedient van het Surinaams-Nederlands; leerlingen in Suriname hebben in dit opzicht dus geen voorspraak op leerlingen elders.

Albert Helman op de schutting van café Zus & zo, Paramaribo

Laten we bij dit alles één ding niet vergeten: De stille plantage is een historische roman, een verhaal rond ‘waar gebeurde’ feiten uit het verleden, maar is inmiddels ook een tekst die bijna 90 jaar geleden werd geschreven, het is dus ook zelf een historische tekst geworden. Elke leesinterpretatie anno 2019 die uitgaat van een absoluut normenstelsel dat met terugwerkende kracht zaken van 1931 veroordeelt, is volkomen gratuit wanneer niet ook besef wordt wat de context van de jaren ’20 en ’30 was. De stille plantage bood het leespubliek van die jaren leesstof over een bijna volstrekt onbekend terrein van de eigen geschiedenis. Het is de eerste roman die een ongemakkelijk stuk uit de Nederlandse geschiedenis blootlegt. Dat gebeurde door iemand die zich ideologisch een nieuwe wereld eigen moest maken, terwijl hijzelf gepokt en gemazeld was in de Europese geschiedenis, die daaraan zijn begrippenapparaat ontleende en daar ook zelf niet helemaal los van kon komen, naar de vorm niet en naar gedachtegoed soms ook niet. Bij zijn focalisatie en de metaforen die Albert Helman daarvoor gebruikt, mag je gerust vraagtekens zetten. Tegelijkertijd maakt die vorm ook dat de fundamentele boodschap van De stille plantage gemakkelijk kan worden misverstaan: het hele verhaal over mensen met goede intenties en een diep humane inborst, wortelt in de overtuiging dat alle idealisme gedoemd is te mislukken wanneer het niet in volledige vrijheid kan worden beleefd.

Er is een sterk geëvolueerd denken over slavernij en kolonialisme en dus ook over slavernijliteratuur en postkoloniale literatuur, aan beide zijden van de oceaan. Laten we niet vergeten dat dat veranderende denken ooit begon met teksten als De stille plantage en Mijn zuster de negerin.


Literatuur

Baay, Reggie. 2015. Daar werd wat gruwelijks verricht. Slavernij in Nederlands-Indië. Amsterdam: Athenaeum-Polak & Van Gennep.

Birney, Alfred. 2017. De tolk van Java. 11e druk. Amsterdam: De Geus.

Bolwijn, Marjon. 2018. “Letterkundige: Jongeren beleven geen plezier aan Couperus en Multatuli, dus hertalen en inkorten. De Volkskrant, 14 april.

Broek, Aart G. 2016. “Het comfort van digitale collecties.” Blogspot Caraïbisch Uitzicht, Werkgroep Caraïbische Letteren, 8 december. Geraadpleegd 25 april 2018. https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/het-comfort-van-digitale-collecties/

Clemencia, Joceline. 1989. Het grote camouflagespel van de OPI. Een thematische benadering van de poëzie van Elis Juliana. Leiden: Caraïbische afdeling, Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde. Antillen Working Papers 14.

Dorleijn, Gillis J. & Kees van Rees (red.). 2006. De productie van literatuur : het Nederlandse literaire veld 1800-2000. Nijmegen: Vantilt.

Essed, Philomena & Isabel Hoving (eds.). 2005. Dutch racism. Amsterdam: Rodopi. Thamyris, intersecting: place, sex and race, no. 27.

Euwijk, Jop en Frank Rensen. 2017. De identiteitscrisis van Zwarte Piet. Amsterdam: Atlas/Contact.

Kanhai, Silvy. 2018. Leesbeesten of digi-jongeren? Een vergelijkend onderzoek naar de leesattitude en het leesgedrag van middelbare scholieren van het havo, vwo en het Pedagogisch Instituut in het district Nickerie. Mastersscriptie Universiteit van Amsterdam.

Kempen, Michiel van. 1987. De Surinaamse literatuur 1970-1985; een documentatie. Paramaribo: De Volksboekwinkel.

Kempen, Michiel van. 1998. Kijk vreesloos in de spiegel. Albert Helman 1903-1996. Notities, nota’s, noteringen. Haarlem: In de Knipscheer.

Kempen, Michaël Henricus Gertrudis van. 2002. Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Deel I. Theoretische bespiegelingen bij literatuurgeschiedschrijving. Opvattingen, problemen en een model voor literatuurgeschiedschrijving. Paramaribo: Okopipi. Diss. Universiteit van Amsterdam.

Kempen, Michiel van. 2003. Een geschiedenis van de Surinaamse literatuur. Breda: De Geus. 2 dln.

Kempen, Michiel van. 2011. “Western and non-western notions of what constitutes ‘the literary canon’.” Iguana’s Newfound Voices; Continuity, Divergence and Convergence in Languages, Culture, and Society on the ABC-Islands. Proceedings of the ECICC-conference Guyana 2010. Volume I. Eds. Nicholas Faraclas, Ronald Severing, Christa Weijer, Elisabeth Echteld. Curaçao/Puerto Rico: FPI/UNA. 187-202.

Kempen, Michiel van. 2013a. “Complexities of non-western canonization.” Shifting the compass; Pluricontinental Connections in Dutch Colonial and Postcolonial Literature. Eds. Jeroen Dewulf (ed. a.o.). Newcastle upon Tyne: Cambridge Scholars Publishing. 261-270.

Kempen, Michiel van. 2013b. “Cómo griesgos y amerindios se encuentran. Sobre el primer texto de un migrante de las Antillas holandesas.” In: Mónica María del Valle Idárraga (ed.), Literaturas caribeñas no hispanoparlantes. Cuadernos de Literatura 30, Pontificia Universidad Javeriana Bogotá, Departamento de Literatura, XV, Julio-diciembre 2011 [= 2013], 351-362.

Kempen, Michiel van. 2014. “Shattered Heads; On the earliest Dutch West Indian migrant’s text.” Caribbeing; Comparing Caribbean Literatures and Cultures. Eds. Kristian Van Haesendonck and Theo D’haen . Amsterdam-Atlanta: Rodopi. 241-252 (Textxet; Studies in Comparative Literature, 77.)

Kempen, Michiel van. 2016. Rusteloos en overal. Het leven van Albert Helman. Haarlem: In de Knipscheer.

Leijnse, Elisabeth & Michiel van Kempen (eds.). 2001. Tussenfiguren. Schrijvers tussen de culturen. 2e druk. Met een woord vooraf door Gert Oostindie.Amsterdam: Het Spinhuis.

Lichtveld, Ursy M. & Jan Voorhoe­ve (eds.). 1958. Su­ri­na­me: spiegel der vaderlandse kooplieden: een historisch leesboek. Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink. Zwolse drukken en her­drukken 22. (2e herz. dr.: Den Haag: Martinus Nijhoff, 1980. Nederlandse Klassieken..)

Mathijsen, Marita. 2003. Naar de letter. Handboek editiewetenschap. Derde, ongewijzigde oplaag. Den Haag: Constantijn Huygens Instituut .

Moor, Els. 2008. Lees je wijs! Hoe bevorderen we leesplezier bij kinderen? Paramaribo: Stichting PCOS.

Neslo, Ellen. 2016. Een ongekende stilte. De opkomst van een gekleurde elite in koloniaal Suriname 1800-1863. Utrecht: HaEs producties. Diss. Universiteit Utrecht.

Neus, Hilde. 2015. “Literatuur in Suriname sinds 1975.” In: His Her Tori (speciaal nummer 40 jaar staatkundige onafhankelijkheid), nr. 6, november, pp. 101-112.

Nzume, Anousha. 2017. Hallo witte mensen. 2e druk. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Oostendorp, Marc. 2018. “Wat een armoe als docent Nederlands Vondel niet kent.” NRC Handelsblad, 18 april.

Özdil, Zihni. 2015. Nederland mijn vaderland. Amsterdam: De Bezige Bij. Horzels.

Pattynama, Pamela. 2005. “…de baai… de binnenbaai…”: Indië herinnerd. Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar koloniale en postkoloniale literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Amsterdam: Vossiuspers UvA. Ook Van koloniale naar wereldliteratuur? Professorale oraties van Ena Jansen [e.a.]. Ed. Jerzy Koch. Met een inleiding van Theo D’haen en nawoord van Jerzy Koch. Nederlandse en Zuid-Afrikaanse Bibliotheek II. Poznań: Werkwinkel Biblioteka, 2009. 45-63.

Ridder, Matthijs de. 2018. “Presenteer literatuur als een verhalenmachine.” In: De Standaard, 20 april.

Rossum, Matthias van. 2015. Kleurrijke tragiek. De geschiedenis van slavernij in Azië onder de VOC. Hilversum: Verloren.

Rutgers. Wim. 1994. Schrijven is zilver, spreken is goud. Oratuur, auratuur en literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Diss. Universiteit Utrecht.

Till, Willem van. 2018. “Niemand is van nature slaaf en niemand wordt als slaaf geboren.” De Volkskrant, 10 april 2018.

T’Sjoen, Yves. 2018. “Een samenvatting van ‘Max Havelaar’? We moeten geen toegevingen doen aan de luie lezer.” In: Knack, 21 mei.

Verboord, Marcus Nicolaas Martinus. 2003. Moet de meester dalen of de leerling klimmen? : de invloed van literatuuronderwijs en ouders op het lezen van boeken tussen 1975 en 2000. [S.l. : s.n.] Diss. Utrecht. (ICS dissertation series; [91].)

Voorn, Etchica. 2017. Dubbelbloed. Haarlem: In de Knipscheer.

Wekker, Gloria. 2016. White Innocence. Paradoxes of Colonialism and Race. Durham and London: Duke University Press.

Wekker, Gloria. 2018. Witte onschuld. Paradoxen van kolonialisme en ras. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Witte, Theo. 2002. Het oog van de meester : een onderzoek naar de literaire ontwikkeling van HAVO- en VWO-leerlingen in de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Delft : Eburon. (Stichting Lezen reeks; 12.)


[1] Een overzicht van publicaties is te vinden op de site van de Meesterschapsteams https://nederlands.vakdidactiekgw.nl/.

[2] Zij deed deze oproep via Facebook, 18-10-2018. Over Meijer-Drees zie https://vakdidactiekgw.nl/author/marijkemeijerdrees/.

[3] Ik dank Henna Goudzand bijzonder voor haar kritische commentaar op een eerdere versie van deze tekst, die in andere gedaante werd gepresenteerd op de CARAN-conferentie in november 2017 in Oranjestad, Aruba.

[4] De kwestie van de verschillenede editietechnieken laat ik hier rusten. Zie daarover Mathijsen 2003.

[5] De canonvorming in voormalige Nederlandse koloniën als Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen gehoorzaamt aan geheel andere wetten, zoals ik heb proberen aan te tonen in twee publicaties waarin ik 14 factoren besprak die de vorming van de canon dáár duidelijk onderscheiden van canonvorming in Nederland (Van Kempen 2011 en Van Kempen 2013a).

[6] Het ‘broederproject’, de digitalisering van 1000 Antilliaanse teksten, is eerst door gebrek aan financiële middelen op de lange baan geschoven, en inmiddels achterhaald door het grote digitaliseringsproject ‘Nederlandse Caribische Collecties tot 1954’ van de Universitaire Bibliotheken Leiden in 2016 (zie Broek 2016). Dat neemt niet weg dat bij de DBNL ook een flink aantal teksten van auteurs van de voormalige Nederlandse Antillen te vinden is.

[7] Ik laat hier nu de vraag rusten van de ‘dubbele verbondenheid’ van Nederlandstalige auteurs uit voormalige koloniën en de talige afbakening ervan, omdat daar al herhaaldelijk over is geschreven, over de Indische literatuur bijvoorbeeld Pattynama 2009, over de Antilliaanse bijv. Rutgers 1994: 14-15, over de Surinaamse: Van Kempen 1987: 23-26 en 153-162 en Van Kempen 2002: 79-82, over auteurs die tot meer literaturen behoren: Leijnse e.a. 2001 en specifiek over Helman: Van Kempen 1998.

[8] Over deze teksten: Van Kempen 2003, I: 373-377.

[9] Kanhai 2018: 70.

[10] Mathijsen werd geïnterviewd door Bolwijn 2018; Oostendorp 2018. Ook Matthijs de Ridder (2018) en Yves T’Sjoen (2018) spraken zich uit tegen hertaling als een vorm van ‘plat op de buik gaan’, gemakzucht en gebrek aan respect voor het origineel. Wat de editie van De stille plantage betreft: deze zal, zoals ook de andere delen in de reeks Tekst in context, een ingekorte tekst bevatten; hertaling is onnodig.

[11] Nzume 2017: 132-133 schrijft hierover en neemt Beyoncé als voorbeeld (niet zangeres Maan).

[12] Aldus een recent UNESCO-cijfer, vergelijk http://www.unesco.org/new/en/social-and-human-sciences/themes/slave-route/ (geraadpleegd 26 november 2018).

[13] Het is vermoedelijk ook om deze reden dat een historica als Ellen Neslo vasthoudt aan het woord ‘slaaf’ – al expliciteert zij die keuze niet in haar proefschrift Een ongekende stilte. De opkomst van een gekleurde elite in koloniaal Suriname 1800-1863 (Neslo 2016). Ook een andere wetenschapper, Aminata Cairo, houdt vast aan het woord ‘slaaf ‘.

[14] Zie hierover Neus 2015: 106-107. Zij geeft ook een overzicht van literaire activiteiten in Suriname sinds de onafhankelijkheid. Over leesplezier voor Surinaamse jongeren blijft Lees je wijs! van Els Moor (2008) de belangrijkste bijdrage.


[Dit artikel verscheen eerder in Polen in het tijdschrift Werkwinkel, 13 (2019), nr. 1-2, juli, pp. 27–44; in een bewerkte vorm ook in His/Her tori, tijdschrift voor Surinaamse cultuur en geschiedenis (Anton de Kom-Universiteit van Suriname), nr. 8, augustus 2019, pp. 41-57; het werd zonder voetnoten ook in afleveringen opgenomen op de site Neerlandistiek.nl, augustus 2021.]

1 Trackback/Ping

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter