Het inhuren van arbeid – Leren van geschiedenis 94
door Hilde Neus
Om zaken gedaan te krijgen, wordt arbeid verricht. Bij de overheid en bij particuliere bedrijven. De werkomstandigheden kunnen variëren, de betaling ook, en de secundaire benefits. Wanneer een economie goed draait, is er keuze voorhanden welke baan bij je past. Inhoudelijk en financieel. Nu wordt dat steeds moeilijker, en is de klacht vaak dat afgestudeerden van een goede opleiding geen passende functie kunnen vinden. En worden posten bij de overheid ingevuld door onbevoegden, en zijn de goedbetaalde baantjes schaars.
Ook vroeger was arbeid nodig, en bekend is dat het meeste werk onbetaald werd verricht. Slaven waren het bezit van eigenaars, dat konden particulieren zijn, of de overheid. Hun arbeid kwam de meesters toe, mede door verhuur. Ook toen gingen er wel eens wat mis, met betaling, opmaken van personeelslijsten en overtollige posten.
Nieuwe vestigingen
In Nederland werd door de Sociëteit steeds geprobeerd om mensen over te halen om zich in Suriname te vestigen. De volksplanting was steeds onderbemenst. Om het extra aantrekkelijk te maken voor nieuwe kolonisten, werd hun voorgerekend hoe ze aan de slaven konden verdienen. Je moest ze inderdaad wel eerst zelf aankopen, maar daarna kon je ze verhuren om arbeid voor derden te verrichten. De manspersonen van een bekwame ouderdom, konden zich bij de Sociëteit aanmelden, die dan hun reiskosten zou voorschieten. Ze kunnen ook progressie maken via hun slaven. Wanneer de kolonist zelf gezond is en geen dronkaard, kan hij als een metselaar, smid, kuiper, of in een ander ambacht 4, 5 en 6 gulden daags verdienen. En als ze investeerden in slaven, konden zij die verhuren voor 12 à 15 stuivers per dag. Dit waren de tarieven in 1730. Als men dan rekent dat er 300 werkdagen zijn, à 12 stuivers ieder, kon iedere slaaf in een jaar 180 gulden opleveren, en als zij zich in een ambacht bekwaamden – dat zulk een slaaf gemakkelijk kon leren – werd de opbrengst zelfs considerabel meer.
In dienst van het gouvernement
Ook de overheid huurde slaven aan, zeker als zij grote werken uit te voeren had. In 1735 kostte hun dat 38.289,- gulden. ‘Als men die posten nagaat, zal men bevinden dat se gedeeltelijck zijn te boeck gestelt tegens twaalf stuijvers daags, gedeeltelijk tegens vier en twintigh stuijvers, namentlijck tot 23. feb:r 1735. A twaelff stuijvers & van 8 September 1735. Also vervolgens tot heden toe a Vier en twintig stuijvers.’
Bij het Hof werd er in 1742 discussie gevoerd over deze grote verschillen, en besloten om de posten die boven de twaalf stuivers berekend waren te evalueren en die van vierentwintig stuivers naar twaalf terug te brengen. Zo zou het Hof kunnen zien, hoe men ‘er met de grove bijl (gelijck men zegt) heeft ingehakt’. En dat men dus op die post van de slavenhuren, alleen voor dat jaar te veel heeft berekend, een somma van ‘seventien duijsend vijff hondert negen en sevendig guldens en agt stuijvers’. Dit alles kon geconcludeerd worden uit de lijst die als bijlage was bijgevoegd. Iedereen die van mening was dat hij de autoriteit heeft om voor 24 stuivers te verhuren kon dat bij de gouverneur en raden aankaarten.
Diverse kwalificaties
In 1783 werd de verdeling van de slaven over diverse departementen geëvalueerd, zoals was opgedragen. De lijst van 1779 en 1780 bevatte namen die momenteel niet meer gevonden werden, omdat ze van ambacht of van naam waren veranderd.
Dat deze op de bijlagen zijn de Bakkerneger Marquet, Conrad in de Stal van het Gouvernement, Jacob, Hendrik, Jochem, Houtkappers en Veldnegers, en de vier die tot de Pont van Weltevreden horen, als mede de Huismeid Bebe, die gezegd wordt bij den Lieutenant Colonel van Baerle in plaats van Charlotte gesteld te zijn. En op de bijlage de schilderneger Joliecoeur, de Ponteneger Fredrik, de 4 ‘Banditenegers’ Bruinhard, Quamina, Quassie, Coffij, de Negerjongen Quacoe die timmeren leert, de drie Huis meijden Cecilia, Cognette, en Seraphina, en het Meisje Antonetta.
Geen van hen stond op de bijlagen van de departementen, zoals ze nu geplaatst zijn. Uit deze opsomming wordt duidelijk welke ambachten werden gevraagd door het gouvernement. Verder worden nog scheepstimmeren, metselen, kuipen (het maken van houten vaten) en werken bij de windmolen genoemd. De beide lijsten van de afdeling van de monteringskamer waren afwijkend, ook die van het Hospitaal klopte niet. Er wordt opgemerkt dat oude en ‘onbekwame’ mensen bij de Inspecteur-generaal geplaatst moeten worden voor lichter werk, als wieden. Vrouwen en kinderen hoefden niet bij de magazijnen te worden geplaatst omdat hun aanwezigheid niet bijdroeg. Er was al een groot aantal huismeiden bij de inspectie waarvan het nut ook niet werd ingezien. Het juiste aantal werkers moeste goed berekend worden.