Het Hindustaanse orale cultureel erfgoed
door Rabin S. Baldewsingh
Inleiding
Er is een enorme rijkdom aan Hindustaanse cultuuruitingen die door mondelinge overlevering zowel in Suriname als in Nederland nog springlevend zijn. Deze cultuuruitingen zijn voor een belangrijk deel verankerd in de broncultuur die uiteindelijk de Sarnámi cultuur heeft gevormd. Deze broncultuur is te vinden in vooral het Bhojpuri en Awadhi sprekend deel in de Noord-Indiase deelstaten Uttar Pradesh en West-Bihar. De orale traditie is door Brits-Indische contractarbeiders meegenomen naar de talrijke plantages in Suriname en werd na de contracttijd het culturele bindweefsel van de Hindustanen.
De orale culturele tradities
De culturele opleving kwam echt op gang toen men de plantages verliet voor de zogenoemde vestigingsplaatsen in de buurt van en op vervallen of vrijgekomen plantages, en soms wat verder in de districten. Hier ontstonden levendige leefgemeenschappen, waarbij de verbondenheid middels cultuur uitbundig tot uitdrukking werd gebracht. De ex-contractarbeiders laafden zich tijdens de zogenaamde baithaks (samenkomsten) op het erf of op de maidáns (open velden) in alle vrijheid aan verhalen en liederen, of aan andere vormen van de orale traditie, zoals dans, muziek en toneel.
Vooral op culturele en religieuze hoogtijdagen (tajiyá, phaguá, jag of nawrátan) waren elementen van de orale traditie een vast onderdeel van het ontspanningsprogramma. Maar ook tijdens huwelijken, verjaardagen, geboorte- en overlijdensceremoniën, oogstfeesten en het begin van het plantseizoen werden (volks)verhalen en sprookjes aan elkaar verteld en werden er gezamenlijk liederen gezongen, raadsels opgelost of gewoon gelachen omdat er moppen werden getapt.
Na de contracttijd zijn vormen van (orale) cultuuruitingen gestandaardiseerd tot de gangbare culturele uitingen van de Hindustaanse leefgemeenschappen die zich vooral ontwikkeld hadden rond Paramaribo (Kwatta en Leidingen), in de omliggende randdistricten (Wanica, Saramacca en Commewijne) en in Nickerie. De leefgemeenschappen waren vaak op zichzelf aangewezen, omdat ze vanwege het ontbreken van goed infrastructuur geïsoleerd waren. Bovendien kon niet iedereen lezen en schijven. Dit versterkte de verankering van de orale cultuuruitingen in Suriname en deze werden geleidelijk aan de standaardcultuur van de Hindustanen in het land. Hoewel de urbanisatie en onderwijs emancipatie met zich meebrachten, werden de orale cultuuruitingen gepreserveerd, gekoesterd en verder ontwikkeld. En na de tweede migratie van de Hindustanen, deze keer naar Nederland, werd het cultureel erfgoed vanzelfsprekend meegenomen en in den vreemde verder beleefd en gekoesterd. Dit, tot op de dag van vandaag. In dit artikel sta ik stil bij een cultuuruiting die bekendstaat als de khissá, sprookjes. Veel khissá’s zijn inmiddels verloren gegaan. Ze worden niet meer verteld; men kent ze simpelweg niet meer. Wat ervan over is gebleven geniet in deze moderne tijd weinig belangstelling.
Khissá
Khissá’s waren dus sprookjes en volksverhalen die door de mensen aan elkaar werden verteld. De khissá’s waren vaak verzonnen, soms gebaseerd op de avonturen van in het echt bestaande koningen, koninginnen, prinsen en prinsessen, gewone mensen die in staat zijn abnormale dingen te doen, kinderen en stiefmoeders, heksen en tovenaars. Maar ook dieren waren belangrijke personages in sommige verhalen. De schrijvers van de verhalen waren anoniem en de verhalen werden in verschillende versies aan elkaar, met een zeer didactische of moralistische inslag. Je had verschillende soorten khissá’s: volkssprookjes (arm en rijk of het verkrijgen van rijkdom), geluksprookjes (het vinden van een partner, over de liefde en over opofferingen), religieuze sprookjes, dierensprookjes en grappige sprookjes. De verhalen gingen vaak over een vloek of een betovering, over een huwelijk tussen een prins en een prinses, over macht (gevangenschap), over het verkrijgen van rijkdom, over religie, over magie, sieraden, goed en kwaad, leugen en waarheid, opoffering en over mededogen, onzelfzuchtigheid en onbaatzuchtig dienstbaarheid. De personages waren voor eenieder herkenbaar en hun handelingen zelfs voorspelbaar.
Tot diep in de jaren zeventig van de vorige eeuw werden de verschillende khissá’s aan elkaar verteld, maar door opkomst van radio en televisie en het slechte onderwijs- en cultuurbeleid in het land zijn de khissá’s verloren gegaan. De meest bekende khissá over koningen en prinsen waren Álhá Udal, ook wel bekend als Udal ke kaháni en Ráni Sarangá ke khissá. Een khissá over opoffering en betovering was Kathputali. Maar ook Sadá Brij ke khissá was erg populair. Een dierenverhaal dat grote bekendheid genoot was Mainá Tota ke kaháni. Hierin zag je dat de dieren eigenlijk gedragingen vertonen van mensen. En je had de Siyár ke khissá, over de avonturen van een vos. Maar je had ook verhalen, meer in de vorm van kaháni’s (vertellingen) die gebaseerd waren op de twee grote epossen die het hindoeïsme kent, namelijk de Ramáyan en de Mahábhárat. Ook andere religieuze bronnen diende tot inspiratie, zoals verhalen over reizen naar Medina en Mekka. Deze verhalen werden vooral verteld onder de Hindustaanse moslims.
Tot slot had je twee hele bijzondere khissá’s, die van Birbal aur Badsáh en van Sikculli. Dit waren anekdotische of humoristische verhalen om mensen vooral te laten lachen. En uiteraard om mensen ook aan het denken te zetten. De verhalen van Sikculli zijn verloren gegaan, maar enkele verhalen van Birbal aur Badsáh zijn nog altijd bekend en populair, maar worden steeds minder aan elkaar verteld. Op termijn zullen ook deze verhalen in Suriname en in Nederland verloren gaan.