blog | werkgroep caraïbische letteren

Het flonkerende oeuvre van Edgar Cairo

door Michiel van Kempen

Na twee uur geluisterd te hebben naar zijn gezoem, tegenover hem in een stoel gezeten, zei ik: ‘Hoor eens, Edgar, ik geloof toch niet dat ik versta wat je zegt.’ Een grote lach trok over zijn gezicht: ‘Dat kun je ook hele­maal niet begrijpen’, zei hij, ‘this is angel’s talk!’ Engelentaal, nee, daar verstond ik niks van. Maar de engel, nu eenmaal toch teruggekeerd onder de gewone mensen, was niet te beroerd een kop thee te gaan zetten.

Een jonge Edgar Cairo

Was het zo vreemd wat hij had gezegd? Daar gaat eigenlijk een andere vraag aan vooraf: wie had hem kunnen doorgronden in dat flonkerende literaire oeuvre dat hij boek na boek had geschapen?

Edgar Cairo was Surinaams in het kwadraat, Surinaamser dan de Surina­mers want hij wilde het liefst zijn teksten verrijken met alle Surinaamse culturen. Hoe Surinaams hij tot in elke vezel was, begreep hij misschien nooit zo goed, als na zijn reis naar West-Afrika die voor hem uiteindelijk een bevestiging was dat de Surinaam­se identiteit wel heel erg ver was afgeraakt van de Afrikaanse.

Hij doorvoelde en doordacht het Sranantongo en het Surinaams-Nederlands en bouwde het om tot zijn eigen taalinstrumentarium. Wie niet meer in zijn boeken zocht dan de alledaagse straattaal, kwam bedrogen uit, want de speelse creatieve geest van Edgar Cairo metselde de zinnen vol met vondst na vondst. Ik geloof dat in wezen zijn hoofd berstens­vol zat met het diepe Sranan van het Surinaamse district Para waar zijn familie vandaan kwam, en dat wanneer hij in het Nederlands schreef, hij vertaalde vanuit het Sranan. Daarom geven zijn teksten zo ongelooflijk veel méér wanneer je de taalpatronen van het Sranan erachter ziet opduiken. Maar die vertaal­machine van hem was dan wel van een superieure kwaliteit, met een fenomenale beheersing van het Nederlands van vroeger eeuwen en van nu.

De waardering voor het oeuvre van Edgar Cairo heeft een tragische curve omlaag gekend. Ik denk dat die waardering veel te lijden heeft gehad onder de kleinmenselijkheid van lezers die hem niet het krediet konden of wilden geven dat hij als groot woordkunste­naar verdiende. Hij gaf niet toe aan het grote publiek, hij deed geen water bij de wijn, hij hoefde dat ook niet te doen, want al wat hij schreef was doordacht tot in alle historische, taalkun­dige en literaire uithoeken.

En laat ook dit gezegd zijn: Edgar Cairo schreef een van de menselijkste oeuvres uit de Surinaamse literatuur. Ik kan geen pagina van hem lezen, zonder dat ik minstens een keer in de lach schiet. En in de warmte van zijn engage­ment met de arme­luismensen trok hij je mee. Het water liep je uit de mond als je las over het hongerige jongetje dat van zijn moeder een dampende pot okersoep naar het erf van Mis’ Koosje twee erven verderop moest brengen, zonder dat hij er zelf ook maar één lepeltje van mocht proeven.

Edgar Cairo is de grootste romanschrijver geweest na Albert Helman, de grootste dichter in het Sranan na Michaël Slory en de grootste toneelschrij­ver die Suriname ooit gekend heeft. Het ontbrak hem niet aan zelfbewust­zijn en het nadenken over wat hij in betrekke­lijk korte tijd allemaal had geschreven – 40 boeken in elf jaar tijd – moet hem hebben ingegeven dat daarvoor een bijzondere reden moest zijn. Hij bereikte het massapubliek niet, zoals zoveel groten uit de kunst slechts door weinigen begrepen worden, dat sterkte hem in de overtuiging van zijn bijna boven-menselijke talent. Dat hij daarvoor dan uiteindelijk een zoemtaal zocht die wij met ons doordeweekse verstand niet kunnen doorgronden, dat is vooral jammer voor ons.

Michiel van Kempen is schrijver en dichter en bijzonder hoogleraar Nederlands-Caraïbische letteren aan de Universiteit van Amsterdam.

[Verschenen in de reeks ‘Parels uit DBNL’ op de site van de Digitale Biblitoheek Nederlandse Letteren, gepubliceerd 1 maart 2023 (https://www.dbnl.org/nieuws/nieuws.php?l=2023_03_01#parels)]

Your comment please...

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter